Ga direct naar de content

Taakverdeling in de wereldeconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 3 1987

Taakverdeling in de wereldeconomie
Wie in Tokio in een warenhuis loopt
ziet op de kledingafdeling Lacosteshirts en Burberry-regenjassen, zijden
stropdassen uit Italic en blouses uit
Frankrijk. Bij de voedingswaren prijken
Nederlandse kazen en wijnen uit Bordeaux. Alles is zeer prijzig, maar het
ligt er wel en het wordt gekocht. Buiten,
op een hoek van de Ginza, staat een
winkel van Benetton. Op straat zelf
wordt een nieuwe Mercedes nagekeken. De bestuurder lijkt het niet te deren dat het stuur links zit, ook al rijdt het
verkeer in Japan niet aan de rechter-,
maar aan de linkerkant van de weg. Japanse yuppies kopen Europese waar.
Wie een exclusieve auto wil rijden, rijdt
een BMW, een Mercedes of een Jaguar. Amerikaanse artikelen ziet men
nauwelijks in de winkels. Om wat Amerikaans te consumeren, moet men
naar de hamburgerzaak van McDonald’s of Wendy’s, of naar de donutshop van Dunkin Donut. Een Coca Cola kan overal worden besteld. De duurzame consumptiegoederen zijn vrijwel
zonder uitzondering Japans of Europees.
Hier in Europa is het eigenlijk niet
anders. Duurzame consumptiegoederen van Amerikaanse makelij worden
maar weinig gekocht. Wat we kopen
komt uit Europa of uit Japan. Ook bij
ons zien we dat de Amerikaanse invloed op onze bestedingen veel meer
loopt via het ‘fast food’ (McDonald’s,
Kentucky Fried Chicken, Coca Cola,
Baskin-Robbins, Wrigley) dan via de
kleding, onze woninginrichting of onze
micro-elektronica. Ze zijn er wel, de
Levi’s, de Arrow-shirts en de Texas Instruments rekenapparaten, maar ze
moeten concurreren met een veelheid
van merken uit Europa of uit het Verre
Oosten. En in de Verenigde Staten
zelf? Daar is het handelsbalanstekort
een gevolg van overbestedingen die
zich vooral hebben geuit in een grote
appetijt voor Europese en Japanse
goederen. Als Amerikanen een ‘premium beer’ widen drinken, bestellen ze
Heineken. Een BMW is toch wat anders dan een gewone Dodge en exclusieve wijnen komen uit Frankrijk, niet
uit Californie. Als Amerikanen een videorecorder kopen, kopen ze Japanse
technologic, als ze een micro-waveoven kopen is de kans groot dat deze
uit Zuid-Korea komt.
Er lijkt een soort taakverdeling tussen werelddelen te zijn ontstaan, waarbij de landen van het ‘Pacific Basin’ de
technologist geavanceerde consumptiegoederen leveren, de Europese landen de ‘premium’-produkten in
de sfeer van kleding, voedingsmidde-

J.J. van Duijn

len, cosmetica en dergelijke, terwijl
wat voor de Amerikanen overblijft niet
veel meer is dan het ‘low end’ van de
consumentenmarkt. In korte trefwoorden: Europa biedt de kwaliteit, Japan
de technologie en voor Amerika blijft er
niet veel over.
Merkwaardig is dat. Wie alleen zou
weten dat de Verenigde Staten de
grootste homogene, welvarendste en
meest op vernieuwing gerichte consumentenmarkt ter wereld binnen de
landsgrenzen hebben, zou vermoeden
dat het de Amerikaanse producenten
zijn die hun thuismarkt bedienen en
niet buitenlanders, die uit een andere
cultuur komen en de voorkeuren van
Amerikaanse consumenten veel minder goed kunnen peilen. Ook zou men
zich nog kunnen voorstellen dat zich in
de hoogontwikkelde consumentenmarkt, die de Amerikaanse is, allerlei
‘niches’ voor kwaliteitsprodukten ontwikkelen waar de eigen Industrie op inspeelt. Maar het een noch het ander is
het geval. Amerikaanse producenten
zijn op eigen terrein verslagen en de
dollarappreciatie tot 1985 vormt daarvoor maar een gedeeltelijke, tijdelijke
verklaring. Amerikaanse consumenten hebben, net als de Europese en de
Aziatische, een voorkeur voor produkten die hier dan wel in het Verre Oosten
gemaakt worden.
Misschien is de taakverdeling tussen de landen van de gemdustrialiseerde wereld er wel een die past bij de
fase van economische ontwikkeling
van de drie hoofdgebieden. Als Japan
de volgende economische supermacht
is, dan past daarbij het soort technologische suprematie, en de produktie
van massaconsumptiegoederen die
de Verenigde Staten in de eerste de-

cennia van deze eeuw ontwikkelden.
De Europese landen met hun kleinere
huismarkten en hun eigen sterkten en
zwakten zijn ‘niche’-landen geworden,
die zich moeten specialiseren in kwaliteitsprodukten met een hoge toegevoegde waarde, meer dan in massaprodukten. De Verenigde Staten hebben zich meer en meer in de richting
van een diensteneconomie ontwikkeld, voor wat dat waard is, want die
diensten blijken zowel hoogwaardig
(zakelijke dienstverlening) als laagwaardig (de McDonald’s-economie) te
zijn. En waar ze hoogwaardig zijn hebben ze veelal een intermediair karakter
en is de vraag in hoeverre de welvaart
er nu mee gediend is.
De Verenigde Staten zouden de kant
van het Verenigd Koninkrijk op kunnen
gaan. Voordat over de ‘de-industrialization’ van de VS werd gesproken was
er de de-industrialization van het Verenigd Koninkrijk. Van dat laatste land
werd dan ter vergoeilijking gezegd dat
de dienstensector er zo belangrijk
werd. Dat moge zo zijn, maar de Britten en Italianen strijden nu wel om de
vraag wie qua welvaart de vijfde van de
industriele naties is en dus in de G-5
hoort, terwijl in 1950 de welvaart van
de Britten ruim drie maal zo groot was
als die van de Italianen. Japan, dat in
1950 een bruto nationaal produkt per
hoofd had dat een-veertiende was van
waar de Amerikanen over konden beschikken, heeft de Verenigde Staten
op dat punt nu bijna ingelopen.
Ben ik misschien te somber over de
toekomst van de Verenigde Staten?
Het zou kunnen, maar je gaat wel tot
somberheid neigen als blijkt dat columns als deze beter niet meer op een
IBM – PC getypt kunnen worden, maar
met behulp van een Tosiba T-3100,
omdat deze sneller, geruislozer, kleiner, lichter en ook nog goedkoper is.

Auteur