.
ESB Statistiek
Private schuld en groei
O
ok de snelle opbouw van schulden door de private sector in
westerse landen ligt aan de basis van de crisis. Zo stegen in de
VS en het VK de schulden van gezinnen tussen 1999 en 2008
met ruim 30 procent van het bbp. In verschillende eurolanden stegen de
gezinsschulden nog sneller: met ruim 40 procent bbp voor Griekenland,
Spanje en Portugal, tot zelfs 60 procent bbp voor Ierland en Nederland.
Een schuld aangaan betekent een voorschot nemen op toekomstige inkomens. Met behulp van een lening kan men nu kopen en de betaling
ervan over een bepaalde tijd spreiden. Dit is vanzelfsprekend in normale
economische tijden waarbij inkomens en waarderingen van activa jaar na
jaar met enkele procentpunten stijgen. Minder vanzelfsprekend wordt
het wanneer een crisis toeslaat en de verwachtingen niet ingelost worden. De uitstaande schulden nemen dan een grotere hap uit het gezinsbudget en beperken de ruimte voor nieuwe bestedingen.
De mate waarin gezinnen erin slagen om hun financiën opnieuw gezond
te krijgen, is een bepalende factor voor de groeiperspectieven. Zo hebben
de VS de voorbije vijf jaar ruim de helft (17 procent bbp) van de eerder
opgebouwde gezinsschulden weggewerkt (tabel). De groei behoort er
momenteel tot de hoogste van de ontwikkelde economieën: het bbp per
hoofd van de bevolking zou volgens IMF-ramingen tussen 2008 en 2018
met gemiddeld 1,3 procent per jaar groeien, nauwelijks lager dan de gemiddelde groei van 1,6 procent in het decennium dat voorafging aan de
crisis. Andere landen hebben niet of veel minder vooruitgang geboekt
in het afbouwen van hun schulden. Ierland heeft weliswaar 8,4 procent
bbp aan schulden verminderd, maar dit staat in schril contrast tot de 60
internationaal
procent bbp toename tussen 1999 en 2008. Het bbp per capita stagneert,
terwijl dit tussen 1999 en 2008 nog met 3,4 procent toenam. Nederlandse gezinnen moeten nog beginnen met de schuldafbouw en ook hier
zou het bbp per capita nauwelijks groeien tot 2018, met gemiddeld 0,1
procent per jaar.
Kortom, de meeste eurolanden kampen nog steeds met een te hoge
schuldenlast en dit zal jarenlang een schaduw werpen over de economische groei. â– Steven vanneste (BNP Paribas Fortis)
Ontwikkeling gezinsschuld en bbp per inwoner
Ontwikkeling gezinsschuld
in procenten van het bbp
Groei bbp per inwoner
1999-2008
2008-2013
1999-2008 2008-2018
VS
31,3
-17,3
1,6
VK
34,3
-5,7
2,2
0,2
Griekenland
41,5
12,8
3,2
-1,2
Portugal
44,0
-2,0
1,1
0,0
Spanje
44,0
-4,1
2,0
-0,3
Ierland
60,0
-8,4
3,4
0,0
Nederland
63,1
11,2
2,0
0,1
Bron: ECB; IMF; DNB
Rooskleurig beeld waarde eigen woning
T
en opzichte van de piek in de zomer van 2008 zijn de woningprijzen met ruim twintig procent gedaald. De prijsdaling
volgde vertraagd en geleidelijk op de forse daling van het aantal
woningtransacties. Een van de mogelijke verklaringen voor de terughoudendheid om vraagprijzen te verlagen is dat woningeigenaren een rooskleurig beeld hebben van de waarde van hun woning.
Er zijn verschillende psychologische processen die tot een waardeoverschatting kunnen leiden. Zo kan verliesaversie ervoor zorgen dat
woningbezitters zich niet graag willen realiseren dat de woning minder
waard is dan de aanschafprijs of de hypotheek die op de woning rust.
Daarnaast waarderen mensen een product meer vanaf het moment dat
zij het bezitten (endowment-effect) en neemt de waarde-overschatting
toe met de duur van het bezit omdat het gevoel van eigendom sterker
wordt.
In november 2013 is leden van het CentERpanel met een koopwoning
gevraagd om een waarde-inschatting van hun woning te geven. De figuur
toont de antwoordpercentages, behorende bij de vraag “Hoe schat u de
verkoopwaarde van uw woning in als u deze vergelijkt met de gemiddelde koopwoning in uw straat?†Een belangrijk deel van de woningeigenaren heeft een rooskleurig beeld van de waarde van de eigen woning.
Bijna 1 op de 3 woningbezitters denkt dat hun woning meer waard is dan
de gemiddelde koopwoning in hun straat. Dit is significant meer dan het
aandeel woningbezitters dat denkt dat de woning minder waard is.
Een goede inschatting van de waarde van de woning is van belang voor
de consumptie-, spaar- en pensioenbeslissingen die huishoudens nemen.
48
1,3
monetair
Zo kan de eigen woning een bron van pensioeninkomen vormen. Indien
de woningwaarde te hoog wordt geschat, wordt er te weinig gespaard
voor het pensioen. Het is daarom belangrijk dat degenen die zich in het
huishouden het meeste bezighouden met de financiën wel een realistisch
beeld hebben van de woningwaarde. Maar helaas, de uitkomsten verschillen niet significant tussen respondenten die verantwoordelijk zijn
voor de huishoudfinanciën en respondenten die dit niet zijn. ■carin
van der cruijsen (DNB)
De waarde van mijn woning is…
Hoger, 29%
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Lager, 13%
Gelijk, 58%
Bron: CentERpanel
Jaargang 99 (4677) 24 januari 2014
Statistiek ESB
De samenstelling van de bezuinigingen in 2013
I
n Nederland is in reactie op de sterke stijging van het overheidstekort sinds 2011 sprake van een restrictief begrotingsbeleid. In
2013 bedroeg de totale cumulatieve omvang van de sinds 2011
genomen tekortreducerende maatregelen 26 miljard euro ten opzichte
van het basispad. Bezuinigingen en lastenverhogingen hadden hierin een
vrijwel gelijk aandeel. Ze zijn het gevolg van de afbouw van het stimuleringspakket van 2009/2010, de tekortreducerende maatregelen van
het Aanvullend Beleidsakkoord van het kabinet-Balkenende-Bos, het
Samenstelling bezuinigingen 2013
Sociale zekerheid
Openbaar bestuur
Arbeidsvoorwaarden ambtenaren
Bereikbaarheid
Internationale samenwerking
Defensie
Zorg
Overig
Overdrachten aan bedrijven
Milieu
Veiligheid
Onderwijs
-10
-5
0
5
10
15
20
25
In procenten van
totale bezuinigingen
Bron: CPB
H
Kans om gekozen te worden bij cursus
5
In procentpunten
0
-5
-10
-15
-20
-25
26-35 jaar
36-45 jaar
Overheid
46-55 jaar
56-65 jaar
Onderwijs
Bron: ROA
Jaargang 99 (4677) 24 januari 2014
& conjunctuur
regeerakkoord-Rutte-Verhagen, het Lenteakkoord van 2012 (Begrotingsakkoord 2013) en het regeerakkoord-Rutte-Asscher. In 2013 hadden het zesmiljard-pakket van september 2013 en het Herfstakkoord
van oktober 2013 (Begrotingsafspraken 2014) een marginale verhoging
van overheidsuitgaven en enige verlaging van belastingen en premies tot
gevolg. Pas vanaf 2014 leiden deze pakketten tot ex ante reducties in het
overheidstekort.
Niet op alle uitgaven is bezuinigd, zoals uit de figuur blijkt. Uitzonderingen zijn uitgaven voor veiligheid (politie en justitie) en voor onderwijs.
Op basis van de huidige beleidsvoornemens zijn de intensiveringen op
veiligheid tijdelijk, maar is voor onderwijs ook in 2017 nog steeds sprake
van enige intensiveringen.
De figuur geeft voor 2013 de samenstelling van de grote bezuinigingspakketten weer. Bijna een kwart van de bezuinigingen betrof de sociale
zekerheid. Ruim twintig procent van de bezuinigingen sloeg neer bij
openbaar bestuur (aantal ambtenaren). Bezuinigingen op de arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector (nullijn ambtenaren) waren ook
goed voor zo’n twintig procent. Bijna tien procent van de bezuinigingen
kwam door maatregelen op het gebied van bereikbaarheid (openbaar
vervoer en investeringen in wegen). Door maatregelen van het kabinetRutte-Verhagen leverden bezuinigingen op het gebied van internationale
samenwerking (ontwikkelingshulp en EU-afdrachten) ook een duidelijke bijdrage (circa acht procent). Bezuinigingen op zorguitgaven waren
vooralsnog beperkt. â– Wim Suyker (CPB)
Aanbod van cursussen naar leeftijd
et opleidingsbeleid van werkgevers kan een belangrijk instrument zijn om werknemers te stimuleren langer door te
werken. De vraag is in welke mate werkgevers ook bereid zijn
om oudere medewerkers cursussen of trainingen aan te bieden. Door een
zogeheten vignetstudie onder werkgevers – meestal de HR-directeur –
kan hier een antwoord op worden gegeven.
Aan werkgevers bij de overheid en in het onderwijs is gevraagd zich voor
groei
arbeidsmarkt
te stellen dat hun organisatie budget vrijmaakt voor het volgen van cursussen op hbo-niveau. Dit is het modale opleidingsniveau in die sectoren. Vervolgens is hun gevraagd aan wie van twee fictieve medewerkers
zij de cursus zouden willen aanbieden. De twee medewerkers verschillen
van elkaar qua geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, relevante ervaringsjaren en de match tussen vakopleiding en functie. Deze keuze moesten
werkgevers drie keer maken waarbij telkens gevarieerd werd met de kenmerken van de medewerkers. De uitkomsten van de keuzes zijn weergegeven in de figuur, waarbij ingezoomd wordt op het verschil in de kans
op een cursus naar leeftijd ten opzichte van de jongste leeftijdsgroep. Het
laat zien dat de kans op een cursus in het onderwijs voor alle leeftijdsgroepen boven de 35 jaar significant lager is dan voor medewerkers in
de leeftijd van 26–35 jaar. In het onderwijs is de kans dat een oudere
werknemer een cursus aangeboden krijgt ruim 20 procentpunt lager dan
voor een jongere medewerker. Bij de overheid is er geen verschil in de
kans op een cursus tot 55 jaar. 56- tot 65-jarigen worden echter significant minder vaak gekozen voor het volgen van cursussen. Werkgevers
zijn dus duidelijk minder bereid om oudere werknemers een cursus aan
te bieden. In de vignetstudie is ook een onderscheid gemaakt tussen vier
soorten cursussen, gericht op: het aansturen van mensen, het gebruik
maken van verbale en communicatieve vaardigheden, onderzoeken en
ontwikkelen, en verzamelen en verwerken van informatie. Medewerkers
in de leeftijd 56–65 jaar hebben een lagere kans op een cursus, ongeacht
het soort, al is het verschil in die kans het kleinst voor cursussen gericht
op het aansturen van mensen. â– DIdier fouarge (ROA)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
49