Ga direct naar de content

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 15 1986

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand
Nederland is een boeiend land. Er gebeuren dingen die nergens anders gebeuren, Bij voorbeeld: selectie voor een
universitaire opleiding op basis van loting in plaats van geschiktheid, geloof tot
op regeringsniveau in arbeidstijdverkorting, hitparades voor economisten. Met is
dit laatste typisch Nederlandse fenomeen waarover ik in deze column wat
zou widen zeggen.
Het is alweer zes jaar geleden dat twee
‘angry young men’, die optraden onder
de ‘nom de plume’ De Schuyte, in de decembermaand in de ESB voor de eerste
maal een ranglijst publiceerden van verdienstelijke Nederlandse economisten.
Het ging bij deze rangschikking nu eens
niet om het aantal beheerde commissariaten, het aantal lidmaatschappen van
overheids- en semi-overheidscommissies, het aantal verkochte leerboekjes of
het aantal malen dat men erin geslaagd
was zijn gezicht op de vaderlandse
beeldbuis te krijgen. Het criterium van De
Schuyte was het aantal publikaties in serieuze Internationale tijdschriften, gewogen volgens een verfijnd criterium.
Deze publikatie leidde uiteraard tot
consternatie in het kippenhok. Het bleek
nl. dat geen enkele z.g. ‘top-econoom’ op
deze lijst voorkwam. De lijst bleek grotendeels te worden bevolkt door jonge onbekenden, voor een gedeelte zelfs niet gezegend met een economisch doctoraalexamen. Schrijnend detail was dat op deze lijst uberhaupt haast geen hoogleraren voorkwamen, dat sommige faculteiten door afwezigheid uitblonken en dat
de lijst werd aangevoerd door de econometrist Theil, die enige jaren voordien
naar Amerika was geemigreerd. De heren De Schuyte presenteerden het volgende jaar wederom een hitlijst aan de
ESB, maar zij vonden daar de kolommen
gesloten. Zij kregen toen gastvrijheid bij
Intermediair, een blad dat gratis wordt
verspreid onder academici beneden de
45 jaar (toen 40).
ESS gaf toegang aan J.J. van Duijndie
een soortgelijke lijst samenstelde op basis van citatentellingen. Ook deze lijst
was boeiend. Bovenaan stond en zal natuurlijk altijd blijven staan Tinbergen, die
mijns inziens een rol vervult voor de algemene economische theorie, en de macro-economie in het bijzonder, die kan
worden vergeleken met die van Newton
in de fysica. In de lijst-Van Duijn liggen de
prioriteiten natuurlijk heel anders dan bij
De Schuyte. Andere factoren spelen een
rol. Allereerst is er de leeftijd. De ‘broekjes’ hebben nog weinig geschreven. In
de tweede plaats is het zeer gunstig om
een leerboek (‘textbook’) te schrijven. In
de derde plaats doet een hoofdredacteurschap wonderen. Bij vergelijking van
de lijsten valt natuurlijk op dat beide

ESB 15-1-1986

B.M.S. ran Pzaag

lijsten onevenwichtig zijn. Beide criteria
op zich, het publiceren maar ook het gelezen worden, zijn van betekenis en men
vraagt zich af waarom de twee lijsten niet
worden gecombineerd. Allicht geeft dat
een meer gebalanceerde uitkomst.
De Schuyte heeft in 1979 onbarmhartig de schijnwerper gezet op een aspect
dat slechts weinigen zagen en nog minder durfden te erkennen. Nederland was
niet langer een economisch Mekka; het
land van Tinbergen, Theil en Koopmans
was teruggevallen tot de provinciale status die wij zo gaarne aan onze zuiderburen toedenken. Dit land was echter juist
bezig zich op te werken en kan nu bogen
op vele internationaal bekende namen.
De heren De Schuyte hebben hun arbeid tot op heden hardnekkig voortgezet,
terwijl ook de traditie van Van Duijn wordt
gecontinueerd. Heeft dit nu enig effect
gehad? Hoewel in het openbaar iedereen
zich natuurlijk haast om de betekenis van
deze ranglijsten te bagatelliseren, waarbij de op de lijst wel genoemden vooraangaan, is het mijn ervaring dat deze lijsten
toch door vele economen bloedserieus
worden genomen. Meer dan een collega
verzekert mij jaar na jaar ongevraagd dat
hij nu toch binnenkort genoeg punten zal
binnenhalen om omhoog te stolen. Anderen vragen mij, wanneer ik meld een artikel in een geklasseerd blad te krijgen,
niet waar het over gaat, maar hoeveel pagina’s het beslaat, en ik zie hun hersens
malen hoeveel punten het zal opleveren.
Bij een mij bekend faculteitsbestuurder
hangt de hitparade op het prikbord met
een kringetje om de bevriende spelers.
Natuurlijk, dit zijn slechts enige details.
Er is volgens mij echter geen twijfel aan
dat het initiatief van De Schuyte en de
variant-Van Duijn de wetenschappelijke
produktie in Nederland aanzienlijk stimu-

leren. De geklassificeerde produktie
stijgt jaar na jaar.
Uit Amerika noch uit enig ander land
zijn mij fenomenen bekend zoals de lijstDe Schuyte. Wel zijn er veel ranglijsten
van faculteiten. Dan blijkt dat er ruim gemeten slechts 20 ‘top-departments’ zijn
en daarnaast een grote menigte ‘departments’ die niet boven een provinciaal niveau uitkomen. Het zou mij niets verbazen wanneer de Nederlandse produktie
per hoofd omgeslagen over al het Nederlands wetenschappelijk personeel hoger
zou liggen dan de Amerikaanse produktie per hoofd, omgeslagen over al het
Amerikaanse wetenschappelijk personeel.
Enige tijd geleden produceerde de
American Economic Review een ranglijst
van de top-faculteiten van de wereld. Bij
de eerste 200 vond men een aantal buitenlandse, waaronder een in Belgie. Alle
Nederlandse faculteiten schitterden door
afwezigheid. Dit lijkt met het bovenstaande in strijd. Bekijken we echter de lijst-De
Schuyte, dan wordt veel duidelijk. In Nederland zijn de ‘toppers’ gespreid over
alle faculteiten, terwijl in Amerika de toppers zijn geconcentreerd aan een beperkt aantal, zeg 20 van de 250 faculteiten, die dan ook beschikken over een
grote ‘topdichtheid’. Dit geeft meteen
ook de zwakte aan van de Nederlandse
structuur, althans als men topprestaties
wil bevorderen. Door de salarisegalisatie
is de academische mobiliteit in Nederland minimaal, de concurrentie gering elk gedurfd creatief initiatief wordt
gesmoord onder het goed Nederlandse
motto ‘doe maar gewoon, dan doe je al
gek genoeg’ – en aldus wordt de kritische massa die nodig is voor een goed
onderzoekklimaat, bijna nergens bereikt.
De moraal lijkt deze. In Nederland is
veel potentie aanwezig, maar de structuur heeft het vormen -van geconcentreerde haarden van onderzoek sterk tegengewerkt. Net als in Amerika moet
kwaliteit kunnen worden beloond in salaris, status en andere faciliteiten. Nieuwe
inzichten bij het Ministerie van Onderwijs
en Wetenschappen geven dienaangaande hoop. Gebeurt dit niet, dan zal geen
enkele Nederlandse faculteit ooit bij de
eerste 200 ter wereld raken; erger nog,
de echt goede wetenschappers hebben
een Internationale markt en er is een gevaar dat zij voor de trekkracht van het buitenland zullen bezwijken in het voetspoor
van Theil, Barten, Buiter en Van Wijnbergen.

Auteur