Sociaal beleid in Europa
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4090, pagina 61, 22 januari 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
sociale, zekerheid, eu, emu
Europa is de bakermat van de moderne verzorgingsstaat, maar als het tegenzit ook het graf. De sociale markteconomie staat onder
grote druk. In de jaren zeventig stak inflatie de kop op, gevolgd door een ontsporing van overheidsfinanciën en structurele
werkloosheid. De Europese landen hebben geprobeerd een gezamenlijk antwoord op deze ontwikkelingen te vinden. De monetaire unie
is het resultaat. Deze moet orde scheppen op monetair en budgettair gebied. Heeft ‘Europa’ ook meerwaarde te bieden op sociaal
gebied, of is het tegendeel waar? Wat rest er van de sociale markteconomie?
De werkloosheid in de EU is ongekend hoog: 18 miljoen personen, 11% van de beroepsbevolking. In tegenstelling tot inflatie en
begrotingstekorten bestaat voor de werkloosheidsbestrijding geen serieus Europees beleid. Ergens in een Brusselse bureaula ligt een
‘witboek’ van de oud-voorzitter van de EU, Delors. Daarin staan verstandige dingen over activerend arbeidsmarktbeleid, maar dat blijft
vooral een taak van de landen zelf. Delors wilde graag een handje helpen door een fenomenale overheveling van financiële middelen naar
Europa, voor grote infrastructurele projecten. Soms hebben bureauladen veel nut. Misschien dat in het komende Verdrag van
Amsterdam een mooie passage over werkgelegenheidsbeleid wordt opgenomen. Maar echt op de agenda van Europa staat de
verzorgingsstaat niet. Minister van Sociale Zaken Melkert wil dat veranderen. Deze week organiseert hij in Amsterdam een bijeenkomst,
waar politici en wetenschappers zich buigen over het sociale Europa. De stelling van Melkert is dat een ‘sociale’ markteconomie
aantrekkelijker is dan een ‘liberale’, ook in economisch opzicht. Maar het Europese beleid is momenteel vooral liberaal getint: de EMU is
gericht op het scheppen van betere marktvoorwaarden. De verzorgingsstaat wordt daarbij veronachtzaamd.
Veranderingen en harmonisatie in Europees verband zijn veelal verslechteringen. Uit-keringsvoorwaarden worden harder, zowel voor het
niveau van de uitkering als de verlangde tegenprestatie. Soms gebeurt dat onder het mom van de ‘internationale
concurrentieverhoudingen’, dus mede die in Europa. Maar in werkelijkheid wordt dit soort maatregelen genomen, niet omdat Brussel het
wil, of omdat de wereldmarkt het dwingt, maar omdat de binnenlandse economie erbij gebaat is. Want voorkomen moet worden dat
afhankelijkheid leidt tot een neerwaartse spiraal, met hogere sociale lasten, lagere uitkeringen, toenemende afhankelijkheid, verstarring en
groeiende onvrede. Waar vroeger landen het eigen falen konden afwentelen met devaluaties, of de symptomen konden bestrijden met
een beroep op de kapitaalmarkt, wordt de overheid nu door de EMU in een strakker keurslijf gedwongen. Hoe nauw dat keurslijf dient te
zijn, daarover kan meningsverschil bestaan, maar op zich is dit geen slechte zaak. Het gevolg is volgens sommigen echter wel dat
monetaire en budgettaire stabiliteit de sociale ontwrichting door werkloosheid en lagere uitkeringen versterken. Deze stelling is
discutabel: in Nederland, waar de afgelopen tien jaar een tamelijk strak monetair en budgetair beleid gevoerd is, is de werkloosheid nu de
helft van het Europese gemiddelde.
De EMU is dus niet de sociale boosdoener. De verweving van de deelnemende economieën wel? Geelhoed verheugt zich in zijn
‘alternatieve troon-rede’ (NRC Handelsblad) al op de toenemende beleidsconcurrentie, in de overtuiging dat het model met de meeste
marktwerking in de concurrentieslag het beste uit de bus komt 1. Melkert heeft een alternatief scenario voor ogen: zoeken naar een
gezamenlijke oplossing, waarbij het sociale Europa weer stevig op de kaart wordt gezet, ook in economisch opzicht.
Het is dan de vraag wat daarbij gewenst is: beleidsconcurrentie, of afstemming. Soms is afstemming van beleid nuttig. Dat kan gelden
voor het harmoniseren van de btw, of voor dat van de wisselkoersen om devaluatie-oorlogen te voorkomen (even daar-gelaten of men
daar erg bevreesd voor moet zijn). Maar het is onduidelijk of sociale normen en instituties baat hebben bij harmonisatie, via coördinatie
(Melkert) of door de tucht van de markt (Geelhoed).
De vormgeving van, zeg, de werkloosheidsvoorziening, is vooral een interne aangelegenheid. Harmoniseren van uitkeringsniveaus en
minimumlonen, laat staan cao-lonen, zou dwaas zijn. Portugal kan zich onze niveaus niet permitteren, wij hebben geen boodschap aan dat
van hun. Zelfs welgestelde Nederlanders vluchten zelden vanwege de lastendruk naar de fiscale paradijzen van armoede: zij prefereren
hun huidige sociale samenleving. Arbeidsvoorwaarden zijn in belangrijke mate cultureel bepaald, een kwestie van preferenties. Dat geldt
ook voor arbeidstijden. Europese afstemming van maximum werktijden wordt, terecht, door Groot-Brittannië met afschuw bezien. De
keuze tussen arbeidsinkomen en vrije tijd, en de besteding van een deel van het inkomen aan sociale zekerheid, is een kwestie van smaak.
Niet noodzakelijk de smaak van een Brusselse ambtenaar of een Euro-politicus. Een uniforme markt zal niet tot een ‘race to the bottom’
leiden, net zomin als iedere Nederlander nu Herschi in plaats van Coca Cola drinkt.
Als de conferentie van Melkert een bijdrage levert aan lessen voor sociaal beleid, dan blijft dat van groot nut. Maar minstens zo
belangrijk is de bijdrage die hij kan leveren aan het vormen van onze preferenties voor een ‘sociaal Europa’. Want daar hangt de toekomst
van de verzorgingsstaat vooral van af
1 L.A. Geelhoed, 1997: een delta in Europa , ESB, 1 januari 1997, blz. 4-8.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)