Ga direct naar de content

Slaven of gladiatoren

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 27 1996

Slaven of gladiatoren
Aute ur(s ):
Ruyter van Steveninck, M.A. de
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4051, pagina 265, 27 maart 1996 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
sport

Op 15 december 1995 bepaalde het Europese Hof van justitie dat het transfersysteem in de voetbalsport in strijd was met het Europees
recht. Dit vonnis zal, zo wordt beweerd, voor ingrijpende veranderingen in de voetbalwereld zorgen.
De afschaffing van het transfersysteem is door de tegenstanders geestdriftig toegejuicht. Eindelijk is er vrije keuze van arbeid voor de
werknemers in de bedrijfstak. ‘Dwangarbeid en moderne ‘slavernij’ zijn voortaan voorbij. De teleurgestelde voorstanders voorspelden
echter een spoedige achteruitgang van de gemiddelde kwaliteit van het voetbal. Zoals vaker, lijkt de waarheid ergens in liet midden te
liggen.
Jean-Marc Bosinan, een modale Belgische voetballer, begon in 1990 een juridische procedure tegen zijn toenmalige werkgever Club Luik.
Deze had hem weliswaar een nieuw contract aangeboden, maar tegen een met 75% verminderd salaris. Toen Bosman daarop een nieuwe
club zocht, werd hem dit onmogelijk gemaakt doordat Club Luik van nieuwe clubs een hoge (op basis van de speler kwaliteiten te hoge)
vergoedings- of transfersom wilde ontvangen.
Het gewraakte transfersysteem houdt kort gezegd in dat een speler tot op zekere hoogte niet alleen werknemer, maar ook eigendom, van
zijn club is. Bij ‘verkoop’ aan een andere club kan de bezittende club daarom een transfersom krijgen. Voor veel clubs vormen spelers een
letterlijke vorm van menselijk kapitaal, die als ‘asset’ op de balans staan. Clubs genereerden inkomsten niet alleen uit verkochte kaartjes,
TV-rechten en sponsorgelden, maar ook uit transfers. Voor veel kleinere club (zoals Sparta en Go Ahead Eagles) vormden de laatste
categorie dit jaar nog een significant deel van de begroting.
Aan de andere kant vertegenwoordigen spelers die door de club zelf zijn opgeleid vaak jaren aan investeringen. Hierbij is sprake van
complete opleidingsinstituten, waar per jaar zo’n 20 tot 30 jongens instromen, maar waar in het beste geval slechts 2 á 3 goede voetballers
uit voortkomen. Bate van deze laatsten zorgen voor het rendement op de gehele investering, ofwel door een bijdrage te leveren aan de
normale bedrijfsvoering, ofwel uit transferinkomsten.
De club neemt zo een deel van het risico van een jonge speler over: de kans op een al dan niet succesvolle carrière. Hiertegenover stond
een hoger rendement: de transfersom gaat naar de club, niet naar de speler. Het is duidelijk dat deze constructie minder belangrijk wordt
als een deel van hun toekomstige baten niet langer realiseerbaar zal zijn.
Toch hoeven de clubs niet te wanhopen. Een spelers waarde daalt namelijk pas naar nul, zodra zijn contract afgelopen is. Als een andere
club hem vóór dit moment wil kopen, zal er ook onder het nieuwe systeem een vergoeding moeten worden betaald. Tot voor kort werden
de meeste contracten slechts voor één of twee jaar afgesloten. Een eerste mogelijkheid is dus het aanbieden van langere contracten aan
een grotere groep jonge spelers, eventueel tegen lagere gemiddelde salarissen. Op deze manier worden, nog sterker dan in het oude
systeem, de risico’s van de spelers naar de club overgeheveld. Jonge talenten kunnen voor langere tijd worden vastgelegd, om als ze
snel beter worden (en dus in de belangstelling van rijkere clubs komen) alsnog transferinkomsten op te leveren. Aan spelers die blijven
steken in hun ontwikkeling zit de club echter voor langere tijd vast. Hierdoor zullen clubs voorzichtiger worden, waardoor een deel van
de opleidingscapaciteit vermoedelijk verloren zal gaan.
Een andere mogelijkheid is het sluiten van een overeenkomst met een opgeleide speler, dat hij (een deel van) de opleidingskosten
terugbetaalt als hij naar een andere club wil. Luchtvaartmaatschappijen steken ook veel geld in de opleiding van hun piloten. Als deze
dan vóór een bepaalde termijn willen vertrekken, dienen ze een afkoopsom te betalen. Wat zullen de verdere consequenties zijn van het
afschaffen van het transfersysteem? Twee ontwikkelingen lijken onafwendbaar.
Ten eerste zullen de financiële machtsverhoudingen tussen arme en rijke clubs nog ongelijker worden hoewel niet zo extreem als soms
beweerd wordt. Als de rijke clubs uit Zuid-Europa een speler uit Nederland willen kopen hoeven zij de oorspronkelijke clubs geen
vergoeding meer te betalen. De laatsten zullen dus een belangrijk deel van hun inkomsten kwijt raken. Er is echter geen enkele rede om
aan te nemen dat de verkoopprijs van Nederlandse spelers omlaag gaat. Wel zal een verschuiving in de toeëigening van de opbrengsten
plaatsvinden: van de oorspronkelijke club naar de speler zelf.
Een aantal Nederlandse clubs zullen er vermoedelijk niet in slagen het hoofd boven water te houden Dit is natuurlijk jammer, maar men
kan zich afvragen of clubs die vaak niet meer dan 4 tot 5.000 toeschouwers per wedstrijd trekken, en een groot beslag op de algemene
middelen leggen, hetzij direct (subsidies), hetzij indirect (kosten van politie-inzet), nog wel zoveel bestaansrecht hebben. Verder lijkt het

niet oneerlijk dat de beste spelers terechtkomen in die landen waar de populariteit van he voetbal (blijkend uit de toeschouwersaantallen)
het grootst is.
De tweede ontwikkeling sluit nauw aan bij de eerste. Spelers die naar het buitenland gaan zullel hogere salarissen gaan verdienen,
waardoor de inkomensverschillen tussen zeer goede spelers (zoal Patrick Kluivert van Ajax) enerzijds en de minder bekenden (zoals Jopie
Gall van FC Groningen anderzijds nòg groter zullen worden. Deze trend, dat een steeds groter deel van de (toch al sterk gestegen) omzet
in de bedrijfstak steeds meer bij de weinige toppers terecht komt, is ook in ander mega -vermaaksindustrieën als de popmuziek- en film
duidelijk merkbaar. De voetballerij is definitief showbizz geworden.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur