6 juli
ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
19óC
.
Aan het opeenhopen van mensen en hun activiteiten, run het wonen en werken in industriële
agglomeraties ak de Randstad Holland, z b biologische bezwaren verbonden. De w,waarop tot
dusver aandacht werd geschonken run de biologische problemen, verbonden aan het industrieel in
cultuur brengen van met name West-Nederland biv. in de &die ,,De ontwikkeling van het Westen
des Lands” – is ontoelaatbaar summier. Het empirisch vaststeilen van de optimale grootte van
agglomeratie8 bergt gevaren in zich voor de deelnemers en hun nageslacht. Reeds nu wijzen ervaringen op de biologische noodzaak van industriespreiding. Voor de naaste toekomst mi daarom geen
planologische voorbereiding van enige omvang,
met name betreffende industriële vestigingen, een
beoordeling van de biologische aspecten ervan
kunnen ontberen.
.
Rotterdam”,
biologisch monstrum
33
,,La vie empêche la view
Parleur.
1
Inleiding.
De argeloosheid, die het plannenmaken, het industrieel
in cultuur brengen van met name West-Nederland vergezelt, boezemt de biologisch-praktizerende schrik in. Het is
op zijn minst genomen merkwaardig, dat men biologische
problemen op mechanistische wijze meent te kunnen oplossen, tenzij men aanneemt, dat deze mechanistische oplossing – waarover straks nader – gemotiveerd wordt
met de speculatie op het biologisch incasseringsvermogen
van de mens. Het is dan echter niet meer dan fatsoenlijk,
dat men bij lofzangen over bijv. welvaartsverhoging door
industrialisatie, de dissonant der biologische gevaren niet
verzuimt ten gehore te brengen.
Het enige fundament voor onze plannen op langere
termijn kan toch niet anders zijn dan het welzijn van het
nageslacht. Het lijkt er echter op, dat men hierover nogal
simpel denkt en het gevaar is niet denkbeeldig, dat de
triomfale strooptocht der welvaartjagers door het nageslacht honend beschreven zal worden met een ,,apres moi,
L dé1uge”-kwalificatie.
e
De m c a i t s h oplossing.
ehnsice
Tot de laatste wereldoorlog waren de meeste factoren,
die de Nederlandse produktiestructuur bepaalden, niet bevorderlijk voor het ontstaan van een uitgesproken indus)
.
triële signatuur l De vlucht uit de landbouw, de geleidelijke verbreking van de economische.banden met Indonesië
waren drijfveren voor industrialisatie, maar bovenal was
ie noodzaak ertoe van biologische aard: de sterke toeneming van de bevolking in een mate, die met Aziatische
toestanden op dit gebied wedijvert. Voor het oplossen van
ie vergelijking: ,,Een groot, nog gee@ groeiend aantal
:xemplaren op een beperkte oppervlakte-eenheid vraagt
. . . . … . ..”,is vanzelfsprekend maar S n antwoord :indusrrialisering. Dit is een logische consequentie, dit is te bereP. de Wolff: ,,Nederland. Rapport over de economische
:oestand van dc landen van de Gemeenschap”, deel G., 1958,
AZ. 483 e.v.
l)
kenen, te meten; dit is de juiste mechanistische oplossing
van het vraagstuk. De bevordering van emigratie is mede
een middel, maar legt steeds minder gewicht in de schaal,
naarmate het proces van industrialisering voortschrijdt.
Gemeenlijk worden geografische en historische oorzaken
naar voren gebracht, wanneer de vestiging van industrie
in het Westen van Nederland verklaard moet worden; de
onmiskenbare concentratie van industriële activiteiten in
het Westen heeft mede termen als c e n t d u n c t i e , zuigkracht enz. ter verklaring. Een dergelijke terminologie
komt vooral publiekelijk naar voren, wanneer het concentratieproces goed op gang is. Het is de vraag, of alle industriële vestigingen in West-Nederland als economisch juist
naar voren gebracht kunnen worden. Het lijkt er in vele
gevallen op, dat dit ,,economisch” niet anders is dan de
vrucht uit de ,,liaison dangereuse” tussen het kapitaal en
de vakvereniging, geboren in het mercantiele milieu ,,Rotterdam”, dit ,,Rotterdamw gezien als een – niet alleen
daar voorkomend – begrip, nl. voor de opportunistische
gretigheid, waarmee men de mechanistische oplossing van
het bevolkings- en werkgelegenheidsvraagstuk nastreeft.
Investeringsfaciliteiten, lage lonen in Nederland en aantrekkelijke rentabiliteit enerzijds en maximale werkgelegenheid en welvaart,,doping” anderzijds suggereren het welslagen van een experiment, maar men vergeet dat dit experiment het leven zelf betreft, en hierbij zijn Pasteur en
Darwin niet te verwaarlozen.
Terwijl zich aan penicilline o.a., het fatum van het biologisch evenwicht snel gedemonstreerd heeft met name in
de kliniek en men ,,de specificiteit van het geneesmiddel
met resistentie betaalt” 2), blijft de mechanistisch-natuurkundige denktrant van de 19e eeuw onze bestuurderen voor
ogen schitteren. Niet als experiment opgezet, nee, als een
logische consequentie ber6kend is deze industrialisatie.
3 K. C. Winkler: ,,Selectie van resistente bacteriën en verzwakte mensen door chemotherapeutica”, 1959, blz. 103 e.v. in
,,De evolutie na 100 jaar”, een reeks voordrachten, gehouden ter
gelegenheid van de Universiteitsdag op 21 maart 1959te Utrecht.
l
11 6
juli
ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De navigatiemiddelen voor de welvaart lijken perfect,
de ,,knappe kop” is een geëerde loods voor de bestuurder,
maar de haven voor deze vaart, het welzijn, staat dit de
bestuurder helder voor de geest? ,,In ons hebben ligt onze
armoede, in het zijn ons perspectief” 3).
Botlek, Europoort, Hoogovens, Plan Beningen, Plan
Wilsveen enz. zijn wenselijkheden, herstel, noodzakelijkheden! Komt bij een bioloog niet onweerstaanbaar naar
voren het beeld van de ongecontroleerde groei, van het
carcinoom ,,Randstad Holland”, met zijn uitzaaiingen?
Het industriële Cayenne van Europa, is dat de bestemming
van West-Nederland?
De mechanistische oplossing en meer specifiek, de uit
het axioma handelende, maar daardoor in de norm van
homo economicus verzande denkwijze van de bestuurder,
zijn onbruikbaar voor de benadering van het probleem
van de overgang van de organische associatie (samenleving) naar de cultuurassociatie van de mens, die zich
begint op te dringen door het aantal exemplaren en zijn
activiteiten. Door verwaarlozing van het intrinsiek-biologische wezen van het probleem, brengt de mechanistische
oplossing slechts een monstrum voort.
II
l
I
Het monstrum.
Aan de hand van enkele verschijnselen in Westelijk
Nederland zij het monstrum gedemonstreerd. Uit praktische ervaringen alsmede uit de overweging, dat in het
spel van de mechanistische oplossing aan Rotterdam de
status van professional toegekend kan worden – Amsterdam moet zich noodgedwongen nog steeds het amateurschap laten welgevallen – beperken we ons tot Rotterdam
als voorbeeld. Daarnaast zullen enkele algemene biologische aspecten genoemd worden, die de menselijke activiteit vergezellen.
Regulering van de watervoorziening was 100jaar geleden
een eerste belangrijke stap in de ontwikkeling van de
gezondheidstechniek. Thans is een goede watervoorziening
in Nederland een probleem van de eerste orde door de
verontreiniging door industrie en radio-activiteit. Het drinkwater van Rotterdam – hoewel smaken verschillen en het
Rotterdamse chauvinisme op dit punt tot vermakelijke
anekdotes aanleiding geeft, kan het ,,drink” toch wel als
epitheton nòn-ornans gekenmerkt worden – put men
vooral uit de Rijn. Bij de opdringende zoutgrens, die de
tuinbouw belaagt, en de vrijwel tot nihil temggebrachte
biologische reinigingscapaciteit van dit ,,levenbrengendeV
water, doet de Rijn als bron voor watervoorziening wat
wonderlijk aan en ligt meer in het vlak van de nood een
deugd te maken. Hoe subtiel doet in dit verband de creatie
Rijn-mond aan, wanneer men op de klank afgaat. Zou,
met de gemeengoed geworden uitdmkking, van twijfelachtige eer overigens voor de rivier: ,,de Rijn is het grootste
open riool van Europa”, voor ogen, een terminologie, die
zich in de anale sfeer bewoog, niet meer ,,reëel” geweest
zijn?
Als Nederlanders heeft ons de betichting door de buitenI: ndse toerist van onreinheid diep getroffen, maar stroomt
.’e Rijnexcretie niet juist voor het Scheveningse strand,
waarvan Louis Davids zong:. . . . . daar zwemt alleen de
haute volk.. . . .? Nog goed in het geheugen ligt de massale vissterfte in de Zuidhollandse wateren, als gevolg
van een noodlottige ontsnapping van een fungicide residu;
een gerechtelijk onderzoek werd gelast.
a)
R. Fentener van Vlissingen: ,,Bezit en bezetenheid” in
,,E.-S.B.” van 13 januari 1960, blz. 32.
1960
Mr. Mercaptan is in ,,Antic Hay” de verpersoonlijking
van het verderf 3. De doordringende en onaangename
lucht van mercaptanen, deze Pernis-ieuse dampen dwingen
de mensen een verkwikkende slaap te vinden met gesl.oten
ramen. In de vaste Commissie voor de Volksgezondheid
uit de Tweede Kamer wordt de luchtverontreiniging in
het Rijnmondgebied als een ernstig probleem beschouwd.
In het gebied van de Nieuwe Waterweg worden naar schatting 77.000 tonnen per jaar geproduceerd aan roet, zwaveldioxyde enz., waarbij nog de secondaire verontreinigingen
gevoegd moeten worden, die verwekt worden door het
motorische verkeer. De kankerverwekkende stof 3,4 benzpyreen is in 8 tot 11 maal grotere concentratie aanwezig
in stadslucht dan in die van het platteland. Luchtverontreiniging, tot voor kort nog gezien als een vage dreiging,
neemt in onze geïndustrialiseerde samenIeving toe en is
daardoor een van de hoofdproblemen van de omgevingshygiëne 5).
De wereldgezondheidsorganisatie constateerde, dat in
stedelijke gebieden meer longkanker voorkomt dan op het
platteland als gevolg van industriële luchtverontreiniging.
,,Ever increasing pollution of the atmosphere with carcinogenic agents has been a concornitance of the industrialization and urbanization clf society”
. Over de gevolgen – van erfelijke aard en kankerverwekkende aard – van verschi!lende stoffen is een interessant rapport uitgebracht door Ehrenberg en Gustafsson
in Zweden 9.Daar geniet het cytogenetisch onderzoek
veel aandacht – dat wil zeggen onderzoek zowel naar de
celkernen, chromosomen, genen, kortom de plaatsen, waar
de erfelijke eigenschappen gelokaliseerd zijn in de cel,
het cytologisch onderzoek, alsmede de wijze waarop de
erfelijke eigenschappen overgedragen worden, de erfelijkheidsleer, de genetica. De wijzigingen in erfelijke aanleg
onder invloed van straling en chemische stoffen, de zgn.
mutagene werking, en de kankerverwekkende, de carcicogene werking, zijn onderwerp van studie van deze Zweedse
onderzoekers. Zij menen te kunnen vaststellen, dat er een
bepaald verband bestaat tussen de carcinogene en radiomimetische (cytologische en genetische) werkingen van een
stof. Men wijst op de gevaren, die verbonden zijn aan de
omgang met deze stoffen:
,,Met deze korte uiteenzetting hebben we de aandacht van het
directoraat-eeneraal voor de Volkseezondheid willen vestigen
op het bestaan van mutagene en tegel$kertijd carcinogenestoffen,
ook van betrekkeliik eenvoudige chemische samenstelling. Ettelijke stoffen, waaronder
en pharma&tische
preparaten, hebben buitengewoon sterke genetische en cytologische werking; van bepaalde ervan werd hun carcinogene
werking direct aangetoond.Andere stoffen, waaronder epoxyden,
epiminen en dialkylsulfaten, die veel .gebruikt worden in de
industrie en technologie, vertonen mutagene en – naarmate dit
onderzocht werd – carcinogene eigenschappen, die niet onderdoen voor sterk letaliserende doses van ioniserende straling, ja
deze zelfs overtreffen. Het is niet onze bedoeling de gevaren,
aan de mutagene en carcinogene stoffen verbonden, te overdrijven. De nuttigheid voor de maatschappij en de risico’s moeten
tegen elkaar worden afgewogen. Maar daar dergelijke stoffen
steeds meer worden gebruikt in technologie en industrie vinden
Huxley: ,,Antic Hay”, 1923.
J. W. Tesch: Verslag van een lezing voor de vereniging tegen
water-, bodem- en luchtverontreiniging, N.R.C. van 1 april
1960.
6, P. Kotin en H. L. Valk: ,,The role and action of environmental agents in the pathogenesis of lung cancer”. I: ,,Air
pollutants”, Cancer, 12e jrg., 1959, 1, blz. 159.
7, L. Ehrenberg en A. Gustafsson: ,,Mutageen en carcinogeen
*) A.
5,
werkende stoffen”, Rapport uitgebracht aan het directoraatgeneraal voor de Volksgezondheid in Zweden, 1959.
6 juli
ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
w het nodig, dat een bescherming tegen radiomimetische stoffen
e
in de geest van de bepalingen omtrent bescherming tegen straling uitgewerkt en uitgevoerd wordt”.
De psychosomatische consequenties van het bewonen
van industriële agglomeraties komen ook aan het licht.
Het verschijnsel ,,flat-neurose” is in de medische wereld
een gangbaar begrip geworden. De bezwaren van lawaai,
de drukte en het gebrek aan recreatieruimte zijn voor bewoners van flats te Rotterdam argumenten naar een eengezinswoning met groen en recreatieruimte te verlangen
met een ligging ,,achteraf”
De jungle van het verkeer vergt een steeds dwingender
karakter van de verkeerswetgeving. Uitgaande van de
gedachte, dat elk mens een unieke gebeurtenis is, zal dan
ook, door in opeenhopingen van mensen het ,,maatschappelijk verkeer” aan banden te moeten leggen, deze unieke
gebeurtenis niet een farce worden 3.
Deze korte schets van het nu nog embryonaal aandoende
monstrum, behoeft op deze plaats geen verdere uitbreiding. pet lijkt in hoge mate gewenst dat men een alomvattende studie gaat maken van de biologische gevaren,
verbonden aan opeenhopingen van mensen en hun activiteiten. De wijze, waarop tot dusver aandacht geschonken
wordt aan het biologische aspect in bijv. de studie: ,,De
ontwikkeling van het Westen des Lands”, is ontoelaatbaar
summier.
D. de Jonge: Verslag van de resultaten van een enquête
in 140 gezinnen te Rotterdam. N.R.C., maart 1960.
O) A. Huxley: ,,Brave New World Revisited”, 1959, blz. 36.
co~!1osies.
Er zijn biologische bezwaren verbonden aan opeeahoping van mensen en hun activiteiten.
Tegenover het pragmatische, mercantiele d e e e n en handelen van de Hollander zal de bestuurder om den wiiie
van het welzon van de bestuurden, een evenwichtig en
niet aan opportunisme lijdend beleid moeten plaatsen.
Bij de overgang van een organische naar een cultuurassociatie zal de bestuurder zich met ,,Pasteur en Darwin”
dienen te verstaan, opdat zijn mechanistisch experiment
geen biologisch monstrum baart. Het biologisch denken
zal hem niet vreemd moeten zijn, en men zal zich ervan
bewust moeten worden, dat de bouw van de samenleving
op zichzelf reeds een selectiefactor is in de ontwikkelingsgang van deze samenleving ‘O).
Het empirisch vaststeilen van de optimale grootte van
agglomeraties bergt gevaren in zich voor de deelnemers
en hun nageslacht. Reeds nu wijzen ervaringen op de biologische noodzaak van industriespreiding en in het verschiet
ligt, naar wij hopen, een verenigd Europa, waar men vrijer
en onbevreesder zal kunnen ademhalen.
Voor de naaste toekomst zal geen planologische voorbereiding van enige omvang, met name betreffende industriële vestigingen, een beoordeling van de biologische aspecten ervan kunnen ontberen.
Barendrecht.
Ir. H. B. GOETïSCH.
1) R. von Sengbusch: ,,Probleme der Auslese und ihre Bezie°
hungen Z unserem kulturellen Leben”. Jahrbuch der MaxJ
I
Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften e. V.,
1959, blz. 184.