Ga direct naar de content

Reeel socialisme

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 27 1986

Reeel socialisme
Veronderstel het volgende economische systeem: de kapitaalgoederen zijn in handen van de overheid; er bestaat
geen bezittende of onderdrukte klasse; lonen en prijzen
worden centraal gereguleerd; via een gecomputeriseerd informatiesysteem brengt men de consumentenvoorkeuren
in kaart, op grond waarvan de investeringen bepaald worden; een democratisch gekozen parlement beslist over de
produktie van collectieve goederen; dank zij een verfijnde
planningsmethodiek worden conjunctuurbewegingen uitgeschakeld en ontstaan nergens overschotten of tekorten,
van goederen noch van arbeid. Aldus zorgt dit stelsel voor
grote welvaart en voor optimale allocatie van de produktiefactoren. Er heerst consumentensoevereiniteit en er wordt
een hoge en evenwichtige economische groei gerealiseerd.
Niels dan rozegeur en maneschijn. Dit is, in theorie, de
perfecte wereld van de centraal geleide volkshuishouding.
De boze werkelijkheid is helaas anders. Het reeel bestaande socialisme voldoet bij lange na niet aan de verwachtingen die de grondleggers ervan koesterden en het kampt
met grote, structurele problemen. Hoewel er tussen de landen aan gene zijde van het ijzeren gordijn verschillen
bestaan, zijn het gemiddelde welvaartspeil en de arbeidsproduktiviteit nog altijd veel lager dan in het kapitalistische
westen. Van optimale allocatie is allerminst sprake. Voortdurend doen zich tekorten aan zowel produktie- als consumptiegoederen voor. Er heerst verborgen werkloosheid
en inflatie. De democratie ten slotte is een farce en mensenrechten worden met voeten getreden.
De beleidsmakers in de centraal geleide volkshuishoudingen lijken er zelf ook steeds meer aan te twijfelen of met
een strakke centrale planning de ‘heilstaat’ tot stand gebracht kan worden. Al sinds enige tijd proberen enkele
Oosteuropese landen hun economie te hervormen. ‘Minder
planning en meer markt’ is hierbij het credo. Een van de
meest tot de verbeelding sprekende landen is Hongarije,
waar men in 1968 met de invoering van het zogenaamde
‘nieuwe economische mechanisme’, het startsein wilde geven voor een vergaande liberalisering van de economie. De
Hongaarse hervormers waren zeer ambitieus in hun doelstellingen. Winst zou voor de ondernemingen het belangrijkste prestatiecriterium moeten worden. Het was de bedoeling dat de bedrijven zelf de hoogte van de lonen konden bepalen en dat de managers zelfstandig beslisten over
de keuze van investeringsprojecten. Met een herziening
van het prijzenstelsel probeerde men de prijzen flexibeler te
maken en meer een afspiegeling te laten zijn van relatieve
schaarsteverhoudingen. Later hebben ook andere Oostbloklanden een soortgelijk hervormingsproces in gang gezet. Momenteel zijn het vooral de hervormingen in China
die de aandacht trekken. Sinds de machtsovername door
Deng Xiaoping in 1979 lijkt de volksrepubliek op een spectaculaire liberalisering van de economie af te stevenen. Zo
zijn er bij voorbeeld speciale economische zones ingesteld,
die weinig meer verschillen van een markteconomie. De
Sovjetunie kon ten lange leste niet achterblijven. Onder leiding van de energieke Gorbatsjov proberen ook de Russen
hun economie te decentraliseren en wordt er een appel gedaan op de verantwoordelijkheid en het initiatief van de managers. Al met al lijkt het stelsel van rigide centrale planning
definitief op zijn retour. In plaats daarvan ontwikkelen de
centraal geleide volkshuishoudingen zich – hoewel het
tempo en de mate waarin dit gebeurt per land verschillen tot een meer gedecentraliseerde vorm van socialisme. Hoe
pakken deze ontwikkelingen uit?
Het gedecentraliseerde socialisme doet het, wederom in
theorie, uitstekend. De Poolse econoom Oscar Lange heeft
dit reeds in 1937 in een destijds geruchtmakend artikel uiteengezet 1). Ook Schoutens model van gedecentraliseerd
socialisme beschrijft een economie die zeer succesvol is 2).
In dit model bepaalt een centraal planbureau het totale investeringsvolume, maar beslissen ondernemers over de al-

ESB 3-9-1986

locatie ervan. Een centrale bank verleent krediet op basis
van objectieve criteria, zoals toegevoegde waarde per
hoofd en bezettingsgraad, legen een van tevoren bepaald
rentepercentage. Prijzen weerspiegelen schaarsteverhoudingen en lonen vormen het restinkomen. Dalen de lonen
echter beneden een bepaald niveau, dan wordt de onderneming failliet verklaard. Mits een goed plan op tafel gelegd
wordt en ‘capabele’ managers aangetrokken worden, wordt
evenwel opnieuw krediet verleend. Bedrijven zijn dus autonoom en gemotiveerd de toegevoegde waarde te maximaliseren. Op deze wijze leidt het stelsel tot efficiente allocatie,
zonder dat er een klasse van vermogensbezitters ontstaat.
Bovendien bezit het socialistische planbureau een, in vergelijking met het kapitalisme, beter instrumentarium om
verstoringen in het economische proces tegen te gaan.
Zo fraai zal het echter in de werkelijkheid waarschijnlijk
niet verlopen. Het gevaar van bureaucratisering en ambtelijke willekeur ligt op de loer, want de centrale instanties behouden een grote machtspositie. De kredietverlening aan
nieuwe en failliet gegane bedrijven zal niet op geheel objectieve wijze kunnen plaatsvinden. In de praktijk zal het evenmin eenvoudig zijn het investeringsvolume, de rente en de
consumptie evenwichtig op elkaar af te stemmen. Een
tweede probleem is de verspilling van produktiemiddelen
als gevolg van onvoltooide of onrendabele investeringsprojecten. De staat draait dan voor de verliezen op. Een derde
probleem is dat bedrijven die produceren voor markten,
waar een vraagoverschot heerst, er geen belang bij hebben
extra werknemers aan te trekken wanneer de marginale
produktiviteit van de nieuwe werknemers lager is dan die
van de reeds werkenden. Een optimale allocatie wordt zo
belemmerd.
Ondanks deze bezwaren is een stelsel van gedecentraliseerd socialisme te verkiezen boven een puur centraal geleide economie. De praktijk heeft het failliet van dit laatste
stelsel afdoende uitgewezen. Gedecentraliseerd socialisme lijkt, vanwege de marktelementen en de autonomie voor
het bedrijfsleven – waardoor een grotere persoonlijke motivatie ontstaat – meer perspectief te bieden op economy
sche vooruitgang. Bovendien is dit stelsel beter te verenigen met vormen van politieke democratie. Dit wil niet zeggen dat het hervormingsproces in de centraal geleide volkshuishoudingen soepel verloopt 3). Er zijn nogal wat interne
weerstanden. De communistische partij wil haar machtspositie niet zomaar prijsgeven. Managers hebben soms moeite met hun nieuwe rol nu meer initiatieven van hen verwacht
worden en zij meer verantwoordelijkheid moeten dragen.
Consumenten worden geconfronteerd met prijsverhogingen, terwijl loondifferentiatie bij werknemers scheve ogen
kan veroorzaken. Het is een lange en moeizame mars naar
een nieuwe economische orde. Het ideaal van het gedecentraliseerde socialisme wordt waarschijnlijk nooit bereikt.
• Maar wat idealen betreft is er weinig verschil tussen oost en
west. Het kapitalistische stelsel ziet er per slot van rekening
in de praktijk ook heel anders uit dan in de theorie.
J.H. Hoogteijling

1) Later gebundeld in: O. Lange en P.M. Taylor, On the economic theory
of socialism, McGraw-Hill, 1964. Volgens Lange was het gedecentraliseerde socialisme behalve in economisch ook in ethisch opzicht superieur aan het kapitalisme.
2) Prof. dr. D.B.J. Schouten, Mac/if en wanorde. Een vergelijking van
economische stelsels, Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 1984, biz.
240-262.
3) Zo is er bij voorbeeld van de Hongaarse hervormingen veel minder terecht gekomen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Zie onder anderen
P.A. Boot, Nieuwe vcornemens in Hongarije, ESB, 4 december 1985, biz.
1234-1237.

845

Auteur