Ga direct naar de content

Redactioneel: Vernis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 2006

Redactioneel

Albert Jolink
Hoofdredacteur ESB
a.jolink@sdu.nl

Vernis
Onlangs opende de Utrecht School of Economics haar
nieuwe oude pand officieel met een vernissage. De
beeldende kunstenaars die het geheel luister mochten bijzetten, waren met zorg gekozen en hadden
één gemeenschappelijk kenmerk: ze waren zowel
kunstenaar als econoom. De combinatie – het moet
gezegd – is bijzonder, zo niet uniek. Van een aantal
economen was hun tweede leven als kunstenaar
bekend (bijvoorbeeld Jan Pen), maar voor anderen
had de bijeenkomst een hoog uit-de-kast-gehalte.
Economie en kunst laten zich soms moeilijk rijmen.
Regelmatig zijn de economie en de kunst met elkaar
in conflict waar het gaat om de prijs van het museumkaartje, de hoogte van het btw-tarief, de mate van
subsidiëring van de kunstenaar, om slechts enkele
symptomen te noemen. Soms wordt een voorwerp van
nationaal belang, zoals de Victory boogie woogie of
een verloren gewaande Rembrandt, gevlijd op het bed
van economische belangen, maar zelfs dan mag het
niet te veel kosten. Nu werkt de kunstenaar ook niet
altijd mee om het de econoom makkelijker te maken.
De Amerikaan Andy Warhol zag een kunstenaar als
iemand die dingen maakt die niemand nodig heeft,
maar die het om een of andere reden een goed idee
vindt om de mensheid ze toch maar te schenken.
Voor een econoom valt dit moeilijk te verteren. Aan
de andere kant wil de Amerikaanse econoom J.K.
Galbraith ons doen geloven dat we in aanraking
komen met onze diepste gevoelens door het kopen
van gewone dingen in de supermarkt. Hoewel ik me
hier enigszins op glad ijs begeef, kan ik me voorstellen dat menig kunstenaar hier andere ideeën over
heeft. Een ander aspect dat regelmatig de harmonie
tussen kunst en economie verstoort, is het vermeende
elitaire karakter van de beeldende kunsten, en de
marktgeïnspireerde overtuiging van de economie als
het om publieke middelen gaat. De altijd om geld
verlegen zittende musea, podia of orkesten draaien
om de publieke middelen heen in de hoop de muze
te plezieren en ook nog eens de continuïteit te garanderen. De markteconoom ziet vooral de beperkte

kunstelite in een cultuurcircus en de afwezigheid van
de vraag naar het bestaande kunstaanbod bij een
grote meerderheid. Bij de cultuureconoom Klamer
heeft dit geleid tot de suggestie om musea en andere cultuurinstellingen maar helemaal weg te halen
bij markten en overheden en hun lot te leggen in
de handen van goedwillende filantropen (Klamer,
2005). Hiermee schaart Klamer zich in de rij achter
Thorbecke: ‘Kunst is geene zaak van de regering.’
Toch is dit vreemd. Een al even selecte en elitaire
groep als het wetenschappelijk onderwijs weet zich
al jaren verzekerd van de intensieve aandacht van
opeenvolgende kabinetten, ongeacht hun politieke
signatuur. De bijbehorende publieke middelen zijn
steeds meer een indicatie van de betrokkenheid van
beleidsmakers bij het onderwijs, die daarbij gesteund
worden door de economische argumentatie die leidt
van onderwijs tot economische groei. Als dezelfde
argumentatie werd gehanteerd bij de elitaire kunst,
dan zou blijken dat het wetenschappelijk onderwijs
mogelijk een kleinere groep bereikt dan de cultuurinstellingen in ons land. Men ziet de economische
waarde van de kunsten echter als beperkt (Klamer,
2005) en dit laat zich transponeren naar de bijdrage
aan de economische groei. Het is nog maar de vraag
of museum- of theaterbezoek volledig in kan staan
voor de economische effecten van de schone kunsten.
Net zo min als het aantal bezette collegebankjes
indicatief zullen zijn voor de economische groei, zo
zal museumbezoek op zich zelf ook niet veel zeggen.
Veeleer moet gezocht worden naar de spin-offs van
kunstzinnige creativiteit die, net als in het wetenschappelijk onderwijs, leiden tot hernieuwde inzichten, verrassende innovaties, en anticyclisch gedrag.
Dit geeft ook te denken voor wat betreft de huidige
hype van de kennisintensieve sprong voorwaarts: de
kenniseconomie. Het eenzijdige bevoordelen van het
wetenschappelijk onderzoek en onderwijs teneinde de
economische groei te bevorderen kan met evenveel
argumenten worden vervangen door een bevordering
van de kunsten. Het accent dat wordt gelegd op
een kenniseconomie zou in dat opzicht ook kunnen
worden verlegd naar een creatieve economie. Hierbij
zorgt de creatieve mens voor inspiratie van uitvinding
en innovatie. Helaas is deze gedachte allesbehalve
origineel; we hebben het alleen nog niet vertaald in
beleid.
In Utrecht heeft men een poging ondernomen om
economie en kunsten te vermengen, maar vooralsnog
gaat het hier alleen om uiterlijkheden en dus om de
buitenste vernislaag. Dit werd bevestigd door een
van de kunstenaar-economen die voorafgaande aan
de bijeenkomst in tweestrijd stond voor zijn kledingkast: de kunstenaar overwon.
Literatuur
A. Klamer (2005) In hemelsnaam. Kampen: Ten Have.

ESB

13 juli 2007

419

Auteur