Ga direct naar de content

Reactie: Aandacht voor managementkwaliteit is niet nieuw, maar nieuwe aandacht is wel nodig

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 18 2018

In hun artikel over managementpraktijken in Nederland stellen Dieteren et al. dat er “Tot nu toe [ … ] in Nederland weinig aandacht voor het belang van managementpraktijken in het aanjagen van productiviteit [was].” Dat lijkt me onjuist. In het na-oorlogse industrialisatiebeleid stond verhoging van de arbeidsproductiviteit centraal in het economisch beleid. Zelf was ik in de jaren tachtig het laatste hoofd van de afdeling Productiviteitsbeleid op het Ministerie van Economische Zaken, een afdeling die stamde uit de industrialisatienota van 1948. Deze afdeling werkte hier aan.

In het kort

Deze blog is een reactie op Dieteren et al. uit ESB 4765 over de managementkwaliteit in Nederland en Meijerink et al. uit ESB 4765 over de productiviteitsgroei in Nederland.

Managementkwaliteit

Tijd voor een geschiedenisles. In de industrialisatienota was de geleideloonpolitiek afgesproken: de contractlonen mochten stijgen naarmate er groeiwas van de arbeidsproductiviteit. Bij de SER werd er het programma COP ingezet, Commissie Opvoering Productiviteit die tot taak had experimenten gericht op verhoging van de arbeidsproductiviteit te faciliteren. Hiervoor werden gelden ingezet uit de Marshallhulp, met als politiek motief dat verhoging van de arbeidsproductiviteit het beste wapen zou zijn tegen het communisme.

Tegelijk gingen partijen tripartiet in de wereld op zoek naar best practices op het gebied van management en bedrijfsvoering en die opgehaalde kennis werd ook praktijk gebracht, met een overduidelijk macro-economisch resultaat. Werkgevers werden onder die geleide loonpolitiek en streven naar hogere arbeidsproductiviteit gedwongen bureaus als Berenschot in te schakelen; onder werkgevers ging de vraag rond ‘heb jij al een berennekschot gehad?’ Werknemers werkten er aan mee omdat ex ante was afgesproken hoe de opbrengst van die nieuwe management en organisatietechnieken zou worden verdeeld.

Dit beleid heeft voortreffelijk gewerkt, lange tijd was Nederland de tweede, na uiteraard de Verenigde Staten, wat betreft arbeidsproductiviteit, eind jaren tachtig heeft Nederland wat de productiviteit per gewerkt uur betreft zelfs even boven de VS gestaan.

In 1992 werden de COP-experimenten, inmiddels omgedoopt tot COB, Commissie Ontwikkelingsproblematiek Bedrijfsleven, opgeheven, omdat men dacht dat de markt de verdere vernieuwing van management en organisatie wel zou overnemen. De les die hieruit valt te leren is dat in het economisch beleid expliciet gestuurd moet blijven worden op productiviteit en dat de groei daarvan concrete, vakinhoudelijk kennis vereist.

Intellectueel management

De vakinhoudelijke kennis is tegenwoordig wel van een ander karakter dan in de jaren vijftig (Bloom en Van Reenen, 2007). Een probleem hier bij is wel dat er nu een omslag gaande is van scientific management naar intellectueel management, iets dat door het midden en kleinbedrijf maar slecht wordt opgepakt, maar wel door een beperkt aantal multinationals die dan volgens de OECD een arbeidsproductiviteit hebben die een factor tien hoger is dan het peloton. Anders dan in de jaren vijftig is er nu geen knowledge spill-over van die frontier firms naar de rest.

Meijerink et al. constateren dat van de door de OECD geconstateerde kloof tussen frontier firms (koplopers) en volgers binnen Nederland geen sprake is. Nederland kent een hoog niveau van productiviteit, maar ook hier stagneert de groei daarvan en Nederland staat nu op de vijfde plaats na de VS, de afstand ten opzichte van de VS is zelfs groter geworden, waarin het vierde kwartaal in 2017 de productiviteit in de VS met 0,1procent is gedaald. Er moet dus serieus rekening worden gehouden met een situatie dat er dan weliswaar binnen Nederland geen kloof is, maar dat Nederland als geheel een volger is. Signalen hiervoor zijn ook dat het project van prof. Volberda en het ministerie van Economische Zaken gericht op sociale innovatie, een belangrijke factor in de stijging van arbeidsproductiviteit, is mislukt

Meijerink et al. schrijven dat de aanbevelingen van de OECD met betrekking tot bevordering van knowledge-spill over voor Nederland niet gevolgd kunnen of hoeven te worden. Sterker nog, vanuit een macro-economische oriëntatie heeft de OECD de oorzaken van het falen van knowledge-spill over, een zo belangrijk mechanisme in de na-oorlogse groei, niet in kaart gebracht. Niet alles daarover is op dit moment bekend, nader onderzoek is nodig. Wel is dit bekend: in de hedendaagse economie, met een dominante rol van immateriële activa, geldt de organisatie van de onderneming niet meer als kostenpost, maar als een vorm van kapitaal, organization capital. Dit betekent dat ondernemingen, anders dan in de vorige eeuw informatie over processen, nieuwe organisatievormen en dergelijke geheim proberen te houden.

Daarbij is dat de organisaties van de frontier firms complexer zijn, niet alleen in vergelijking met die van de volgers, maar juist ook ten opzichte van de gangbare opvattingen in het vakgebied business administration. Het blijkt dat de frontier firms wel door veel academici, consultants en managers worden bezocht ter inspiratie, maar omdat ze naar die nieuwe situaties kijken door de bril van conventionele concepten, worden de nieuwe complexiteiten niet gezien en falen de nagestreefde kopieën.

Een andere factor die zorgen moet baren is dat het blijkt dat er managers,bedrijven zijn, die over onvoldoende kennis beschikken om nieuwe kennis te kunnen opnemen. Niet gepubliceerd onderzoek van studenten van de UvA heeft zelfs gevallen blootgelegd dat de intuïtie van de bestuurders over waar het naar toe moet weliswaar goed is in termen van Peirce’s logical leap of faith, maar dat er totaal geen kennis is hoe welke bestuursinstrumenten in te zetten hoe het beoogde te realiseren. Dit is ook de observatie van Klaus Schwab (2016) dat veel internationale leiders wel beseffen dat er iets is als de Vierde Industriële Revolutie, maar dat ze niet weten hoe hun ondernemingen daar naartoe te transformeren. Inzichten daarover blijken wel te bestaan, maar die staan haaks op de gangbare concepten in de opleidingen voor business administration, in weerwil van de aandacht daar voor vernieuwing, maar ook,die inzichten staan haaks op de opvattingen van regulators en andere toezichthouders, het fenomeen van regnorance.

Er is dus alle reden voor overheidsbeleid gericht in te zetten op groei van de productiviteit, maar dit vergt inzet van micro-economische instrumenten, niet van macro-economische instrumenten.

Literatuur

Bloom, N. en J. Van Reenen (2007) Measuring and explaining management practices across firms and countries. The Quarterly Journal of Economics, 122(4), 1351–1408.

Dieteren, J. et al. (2018) Managementkwaliteit in Nederland gemeten, ESB 103(4765): 414-417.

Meijerink, G., Bettendorf, L., van Heuvelen, H. (2018) Geen divergentie in productiviteit van koplopers en volgers in Nederland, ESB 103(4756):410-413.

Schwab, K. (2016) The fourth industrial revolution, World Economic Forum.

Auteur

Categorieën