Pensioenen zijn geen simpele zero-sum game, waarbij er een gezamenlijk bijeengebrachte pot verdeeld moet worden. De omvang van de pensioenpot en hoe je daarmee omgaat biedt de mogelijkheid om uit de impasse te geraken.
Ons pensioenstelsel is tot een onderlinge waarborgmaatschappij geworden, met te complexe regels betreffende hoe het geld te verdelen over onzekere periodes van meerdere generaties. Dit kunnen we versimpelen door een hybride stelsel dat de opbouw- en uitkeringsfasen van elkaar scheidt.
Coen Teulings pleit voor intergenerationele risicodeling met een collectieve buffer, omdat dat procenten meer aan rendement zou opleveren. Daar is echter een en ander op af te dingen.
De conclusie van Coen Teulings is dat er zonder risicodeling geen goed pensioen mogelijk is. In het artikel ontbreken echter relevante tegenargumenten uit de wetenschappelijke literatuur.
Mijn artikel in ESB en mijn column in het FD over intergenerationele risicodeling in pensioenen hebben veel reacties losgemaakt. Ik ga hier eerst in op een aantal technisch punten. Belangrijker zijn echter de meer politiek-filosofische vragen over risicodeling in het tweede deel van mijn betoog.
Er bestaat een brede consensus dat het pensioencontract en het daarbij horende toetsingskader aan fundamentele herziening toe is. En meer dan het soms lijkt, bestaat er ook consensus over de belangrijkste kenmerken waaraan het nieuwe contract zou moeten voldoen.
Gereguleerde concurrentie in de zorg zou moeten leiden tot een efficiënte zorginkoop door verzekeraars bij ziekenhuizen. Toch zien we in 2016 nog een grote variatie in de behandelprijzen die ziekenhuizen en zorgverzekeraars met elkaar afspreken. Wat zijn de mogelijke verklaringen, risico’s en oplossingen?