17 juni
Universiteit Leiden
Als je in Nederland in de problemen zit, heb je vaak recht op hulp, maar niet iedereen maakt daar gebruik van. Denk aan een overbelaste mantelzorger die niet om ondersteuning vraagt, of een vrouw met schuldproblemen die geen hulp vraagt. De moeite die mensen hebben met het vragen om hulp staat in de literatuur bekend als vraagverlegenheid.
We weten niet goed hoe en waarom hulpbehoevenden vraagverlegenheid ervaren. Daardoor blijven hun problemen onopgelost, wat op de langere termijn leidt tot hogere kosten voor de samenleving. Wanneer bijvoorbeeld die mantelzorger ook uitvalt, raken er meteen twee mensen afhankelijk van hulp. Dit is problematisch, want een hoofddoel van het sociale beleid is juist om de stijgende kosten in te dammen.
In mijn proefschrift onderzoek ik daarom de oorzaken van vraagverlegenheid en de betekenis daarvan voor sociaal beleid. Daarvoor heb ik kwalitatief onderzoek uitgevoerd in de gemeente Den Haag. Ik heb onder meer bij de Voedselbank, sociaal raadslieden en in een ziekenhuis met hulpbehoevenden gesproken om te achterhalen welke problemen zij ervaren bij het vragen om hulp.
De oorzaken van vraagverlegenheid blijken deels bij het individu te liggen, maar hebben ook veel te maken met de manier waarop het sociaal domein is ingericht. Zo weten mensen door allerlei bureaucratische rompslomp vaak niet de weg naar hulp te vinden, bijvoorbeeld door een onoverzichtelijk hulpaanbod, onduidelijke regels en taalbarrières.
In feite gaat vraagverlegenheid over een verborgen ongelijkheid: een tegenstelling tussen hen die wel de weg naar hulp weten te vinden versus de hulpbehoevenden die dat niet lukt en onzichtbaar zijn. Mijn belangrijkste conclusie is dat er in het Haagse beleid onvoldoende oog is voor de velerlei problemen en obstakels die hulpbehoevenden kunnen tegenkomen bij het vragen om hulp. Beleidsmakers gaan nu te veel uit van hun eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid.
Het advies is dan ook om nadrukkelijker de dagelijkse belevingswereld van ‘vraagverlegen mensen’ mee te nemen in beleid. Doe moeite om hen te vinden, ga met hen in gesprek, inventariseer hun behoeften en leer daarvan. Verder is het van belang om bureaucratische obstakels te beslechten, betere samenwerking tussen organisaties te stimuleren en realistischere verwachtingen te hebben over hulpgedrag van mensen. Uiteindelijk kunnen dat soort zaken juist tot vermindering van collectieve uitgaven leiden.
Auteur
Categorieën