.
ESB Promotie
Promotie
H
werking tussen bedrijven en kennisinet centrale uitgangsstellingen te stimuleren via de relatief
punt in het proefschrift
succesvolle Innovatiegerichte Onderis dat beleid zelden het
zoeksprogramma’s en de Technologieresultaat is van rationele
stichting STW. In de volgende decenoverwegingen. Om die reden is het van
nia stimuleerde EZ samenwerking
belang de rol van de organisatielogica
met onder andere regelingen als de
binnen een ministerie te onderzoeken
Programmatisch Bedrijfsgerichte Techen de rol van interne en externe stakenologiestimulering, de regeling Innoholders. Dat gebeurt door de beleidsvatiesubsidie Samenwerkingsprojecten,
ontwikkelingen telkens vanuit drie perde Technologische Topinstituten, het
spectieven te analyseren: het perspectief
Fonds Economische Structuurvervan de rationele actor, van het organisasterking en het Sleutelgebiedenbeleid.
tiegedrag en van de politieke actor. Deze
Deze semantische creativiteit bij de
aanpak is gebaseerd op de propositie dat
Evert-Jan Velzing
naamgeving maakt dat de insteek keer
de werkelijkheid te complex is om in één
Onderzoeker aan de
op keer nieuw lijkt, maar in de praktijk
allesomvattend model te vatten.
Universiteit van Amsterdam
was het verschil tussen de beleidsinstruIn het proefschrift wordt op deze mamenten gering. Het gevolg was wel dat
nier het innovatiebeleid dat het Mide participanten telkens opnieuw de
nisterie van Economische Zaken (EZ)
van 1976 tot en met 2010 uitvoerde gereconstrueerd. Er is samenwerkingsverbanden vorm moesten geven.
een uitgebreide analyse gemaakt van adviesrapporten, beleids- Een derde typerende ontwikkeling van het innovatiebeleid was
documenten, begrotingen, Kamerverslagen, evaluaties en we- de discussie over de vraag of deze specifiek of generiek moest zijn.
tenschappelijke studies. Daarnaast zijn ruim tachtig experts EZ probeerde het innovatiebeleid als één geheel te presenteren,
geïnterviewd. De conclusie kenschetst op basis van de drie per- maar in de praktijk ontwikkelde het geen ideale beleidsmix. Met
het sleutelgebiedenbeleid kreeg de discussie over generiek versus
spectieven de gehele periode in hoofdlijnen.
Omstreeks 1980 stond het Ministerie van EZ in het teken van specifiek innovatiebeleid na 2003 een nieuwe wending. Een deel
de overgang van grotendeels defensief gericht industriebeleid van het beleid werd gericht op bewezen sterke sectoren. Genenaar toekomstgericht innovatiebeleid. Die nieuwe insteek is riek innovatiebeleid behield evenwel de overhand, dat paste ook
daarna een steeds belangrijker onderdeel gaan vormen van het bij de heersende neoliberale stroming binnen het departement
beleid dat EZ uitvoert. In de daaropvolgende decennia kunnen en de visie van werkgeversorganisaties.
vier ontwikkelingen worden onderscheiden die typerend waren Op basis van een analyse van de evaluaties van de belangrijkste
regelingen van de laatste 35 jaar valt echter te concluderen dat
voor het innovatiebeleid.
Ten eerste focuste EZ zich grotendeels op technologisch gericht een gerichte aanpak doorgaans effectiever is dan een generieke,
R&D-beleid. Deze fixatie illustreert de neiging om te denken in het bijzonder wanneer deze aansluit op de specifieke karakin termen van het oude lineaire model dat ervan uitgaat dat teristieken van sectoren. Het probleem is dan wel dat specifiek
onderzoek vanzelf leidt tot innovatie. Innovatiewetenschappers beleid gevoeliger is voor lobbyactiviteiten. De invloed van stakeÂ
laten evenwel al jaren zien dat de werkelijkheid anders in elkaar holders op het identificeren van sterke gebieden was ook het
steekt. Bezien vanuit deze inzichten is de aandacht voor R&D- vierde kenmerk van het innovatiebeleid. Dat kwam naar voren
regelingen onevenredig groot. Bovendien beperkt deze aanpak wanneer EZ probeerde in te zetten op bewezen sterke sectoren
de effectiviteit van het innovatiebeleid, omdat hij geen rekening of projecten. Zo werd vanuit de aardgasbaten het Topinstituut
houdt met de heterogene werkelijkheid van bedrijven. De hui- Pharma buiten de bestaande procedures om opgericht. Ook bij
dige fiscale R&D-regelingen zijn dan wel relatief goedkoop uit de sleutelgebieden was er sprake van een objectieve beoordete voeren, maar het is uiterst onzeker of ze bedrijven ertoe aan- ling, maar werden in tweede instantie onder andere chemie en
zetten om te investeren in innovatie of andersom. Verder komen pensioenen en sociale verzekeringen toegevoegd. Daaruit valt te
de voordelen vaak eerst terecht bij financiële afdelingen en moe- concluderen dat lobbyen loont, maar ook dat de sectorkennis
ten dan hun weg nog maar zien te vinden naar de onderdelen binnen EZ ontoereikend is om tegenwicht te bieden aan lobdie met innovatie bezig zijn. Ook maken veel bedrijven gebruik byactiviteiten.
van subsidieadviesbureaus, wat de uitvoeringskosten indirect De bevindingen in het proefschrift wijzen op het belang van een
een stuk hoger maakt. Dit impliceert dat de minister van EZ meer permanent en beter gefundeerd langetermijnbeleid voor
er verstandig aan doet verder te kijken dan R&D alleen, maar innovatie bij EZ.
wel in het besef dat R&D-beleid sterk is ingebed in zowel de
organisatie als het politieke krachtenveld.
Velzing, E-J. (2013) Innovatiepolitiek. Een reconstructie van het innovatiebeTen tweede kreeg het stimuleren van samenwerking aandacht. leid van het ministerie van Economische Zaken van 1976 tot en met 2010. Delft:
Reeds sinds begin jaren tachtig probeerde de overheid samen- Eburon.
676
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4672) 8 november 2013