De sector waarin een onderneming actief is, de ondernemingsgrootte en de ondernemingsgroei verklaren slechts een
beperkt deel van de verschillen in productiviteitsgroei tussen
ondernemingen. Productiviteitsgroei is daarmee vooral een
gevolg van ondernemingsspecifieke kennis en vaardigheden.
ienstverlenende bedrijven zijn verantwoordelijk voor meer dan zeventig procent
van zowel het Nederlandse bnp als de
werkgelegenheid. Al meer dan vijftig jaar
groeit de dienstensector in de westerse economieën
(Zegveld, 1957). Daarmee is de Nederlandse economie sterk afhankelijk van ontwikkelingen in de dienstensector. Meer dan een kwart van de economische
groei in de afgelopen decennia en een derde van de
groei van de werkgelegenheid in de marktsector zijn
het directe gevolg van dienstverlenende activiteiten
(Kox, 2002). Als we echter kijken naar de productiviteitsgroei van Nederlandse dienstverleners, dan
blijkt die internationaal ver onder het gemiddelde te
scoren (Centraal Planbureau, 2002).
Verhoging van de productiviteit van dienstverleners is
van groot belang voor de Nederlandse economie als
geheel en voor de winstgevendheid van individuele
dienstverleners. Hoe kan de productiviteit van dienstverlenende ondernemingen worden verhoogd? Moet dat
gebeuren door sectorspecifieke maatregelen te nemen,
moet dat gebeuren door grootschaligheid van dienstverlenende ondernemingen te stimuleren, of moeten
managers van dienstverlenende ondernemingen hun
eigen verantwoordelijkheid nemen in het actief besturen van de productiviteit van hun onderneming?
D
Factoren die productiviteit beïnvloeden
ERIK DEN HARTIGH EN
MARC ZEGVELD
Universitair docent aan de
TU Delft, respectievelijk
partner bij TVA developments bv en universitair
hoofddocent aan de TU Delft
Vaak wordt aangenomen dat productiviteitsgroei in
belangrijke mate samenhangt met de sector waarin
de onderneming actief is (zie o.a. McKinsey, 2007).
Het is aannemelijk dat deze samenhang aanwezig is.
In verschillende sectoren worden immers verschillende typen diensten geleverd, en sommige diensten
zouden zich beter of slechter kunnen lenen voor productiviteitsverbetering. Verder verschillen sectoren
in marktgrootte, marktgroei, concurrentie-intensiteit,
technologische ontwikkelingen en klantkenmerken.
Ook dat zou kunnen leiden tot verschillen in mogelijkheden om de productiviteit te verbeteren.
Wanneer de verschillen in productiviteitsgroei niet,
of niet volledig kunnen worden verklaard door de
sector waarin de onderneming actief is, moet er
gezocht worden naar factoren die met de onderneming zelf samenhangen, zoals ondernemingsgrootte,
ondernemingsgroei of ondernemingsspecifieke kennis en vaardigheden.
Ondernemingsgrootte is een aannemelijk verklaring
voor verschillen in productiviteitsgroei. Grotere ondernemingen zouden een hogere productiviteitsgroei
kunnen realiseren doordat zij meer mogelijkheden
hebben voor standaardisering en schaalvergroting
of doordat zij kunnen profiteren van toenemende
meeropbrengsten van hun investeringen.
Een andere mogelijke verklaring is de ondernemingsgroei. Hierop bestaan verschillende visies. In de ene
visie zullen ondernemingen die sneller groeien ook
hogere productiviteitsgroei realiseren omdat zij profiteren van dynamische schaal- en leereffecten. Deze
relatie staat bekend als de wet van Verdoorn (Den
Hartigh en Langerak, 2004). In de andere visie zullen
juist krimpende ondernemingen hun productiviteit
weten te verhogen omdat zij door overbodige medewerkers te ontslaan of niet renderende activiteiten af
te stoten efficiënter omgaan met arbeid en kapitaal.
Onderzoek naar de verschillen
in productiviteitsgroei
We onderzoeken in welke mate de verschillen in
productiviteitsgroei tussen dienstverlenende ondernemingen zijn toe te schrijven aan de sector waarin
zij actief zijn, aan de ondernemingsgrootte of aan de
ondernemingsgroei. Gebruik makend van de factorproductiviteit (TFP-)berekening op ondernemingsniveau hebben we van 848 dienstverlenende ondernemingen de productiviteitsgroei gemeten over een
periode van vijf jaar, namelijk van 2000 tot 2004.
Bij het nemen van een langere periode neemt het
aantal ondernemingen waarvan data beschikbaar is
snel af. Om niet het risico te lopen dat een vijfjarige
periode de resultaten vertekent, hebben we voor 319
van de 848 ondernemingen de productiviteitsgroei
gemeten over een periode van tien jaar, namelijk
van 1995 tot 2004. De benodigde basisgegevens
(winst- en verliesrekening, aantal medewerkers) en
de indeling op SBI-sectorcode zijn ontleend aan de
REACH-database (Bureau van Dijk, 2006). Het aantal gewerkte uren per jaar is ontleend aan het CBS.
Productiviteitsgroei en sector
Allereerst is onderzocht of er systematische afwijkingen
zijn in productiviteitsgroei tussen dienstverlenende
ondernemingen in verschillende sectoren (zie tabel 1).
Op het eerste gezicht is er een behoorlijk verschil in
productiviteitsontwikkeling tussen de verschillende
sectoren. Dit is echter schijn. De resultaten van een
t-toets laten zien dat voor het overgrote deel van de
ESB
15 juni 2007
363
binnenland
Productiviteitsgroei van
dienstverlenende ondernemingen
onderzochte sectoren de productiviteitsgroei niet significant afwijkt van het gemiddelde. De gevonden afwijkingen zijn alleen statistisch significant voor de sectoren
overige dienstverlening (over vijf jaar) en vervoer over land (over tien jaar). Om
nader te toetsen of de sectoren onderling significant van elkaar verschillen is een
ANOVA-test over alle sectoren uitgevoerd. De resultaten van deze test (de F-toets
onderin de tabel) laten zien dat de verschillen tussen de groepen niet significant
zijn. De verschillen tussen ondernemingen binnen elke sector zijn dus groter dan
de verschillen tussen de sectoren. Dat betekent dat de ondernemingsgerelateerde
factoren, zoals ondernemingsgrootte, ondernemingsgroei, kennis of vaardigheden,
van grotere invloed zijn op de productiviteitsontwikkeling dan de sectorgerelateerde
factoren, zoals marktgroei, technologische ontwikkeling of concurrentie-intensiteit.
Productiviteitsgroei en ondernemingsgrootte
Ten tweede is onderzocht of er systematische afwijkingen in productiviteitsgroei
bestaan tussen ondernemingen in verschillende grootteklassen (zie tabel 2).
Ook in deze tabel zijn er op het eerste gezicht verschillen tussen de grootteklassen. Als we echter onderzoeken of de afwijkingen ook statistisch significant zijn,
zien we dat alleen ondernemingen in de grootteklassen van 21–100 medewerkers
(tien jaar) en van meer dan duizend medewerkers (tien jaar) significant van het
gemiddelde afwijken. De kleinere ondernemingen zijn erin geslaagd om een hogere
productiviteitsgroei te realiseren en de grotere ondernemingen hebben juist een
lagere productiviteitsgroei gerealiseerd. Dat zou kunnen wijzen op een systematische
afwijking op basis van ondernemingsgrootte, waarbij kleinere ondernemingen beter
scoren dan grotere omdat ze bijvoorbeeld flexibeler zijn en sneller aanpassingen en
verbeteringen kunnen doorvoeren. De score van de kleinste ondernemingen (1–20
medewerkers) bevestigt deze redenering echter niet:
over een periode van vijf jaar scoren ze lager (hoewel
niet significant) en over een periode van tien jaar zijn
er onvoldoende gegevens beschikbaar om de afwijking
te testen. Het lijkt er dus op dat kleine tot middelgrote
ondernemingen gemiddeld beter in staat zijn om hun
productiviteit te verhogen en dat grote tot zeer grote
ondernemingen daar gemiddeld minder goed toe in
staat zijn. Statistisch kunnen we dit echter bevestigen
noch ontkennen.
Om nader te toetsen of de grootteklassen significant
van elkaar verschillen is een ANOVA-test over alle
grootteklassen uitgevoerd. In de vijfjarige steekproef
zijn de verschillen tussen de groepen niet significant, maar de lage p-waarde geeft wel aan dat de
ondernemingsgrootte enige invloed heeft op de
productiviteit. De geringe F-waarde wijst er echter op
dat de verschillen binnen elke grootteklasse veel groter zijn dan de verschillen tussen de grootteklassen.
In de tienjarige steekproef zijn de verschillen tussen
de groepen wel significant, waarbij het erop lijkt dat
op de langere termijn (tien jaar) kleinere ondernemingen een hogere productiviteitsgroei realiseren
dan grotere ondernemingen. Hierbij moet wel worden
opgemerkt dat de geringe F-waarde erop wijst dat de
tabel 1
Productiviteitsgroei en sector
SBI
93
50
51
52
55
60
61
62
63
64
65
66
67
70
71
72
73
74
93
Sector
Totaal
Handel/reparatie
automobielen
Groothandel
Detailhandel
Horeca
Vervoer over land
Vervoer over water
Vervoer door de lucht
Dienstverlening vervoer
Post en telecom
Financiële instellingen
Verzekeringen/
pensioenfondsen
Overige financiële
instellingen
Verhuur en handel in
onroerend goed
Verhuur van
transportmiddelen
Computerservice en ICT
Speur- en
ontwikkelingswerk
Overige zakelijke
dienstverlening
Overige dienstverlening
Aantal bedrijven in de
steekproef
848
78
ESB
15 juni 2007
Afwijking
t.o.v. totale
steekproef
1,216
1,199
–0,018
340
73
31
65
10
2
56
8
11
0
1,234
1,252
0,887
1,247
1,738
1,293
1,473
1,069
0,596
n.b.
0,017
–0,001
–0,329
0,031
0,521
0,076
0,257
–0,148
–0,620
n.b.
11
1,038
22
Aantal
bedrijven in de
steekproef
319
32
10 jaar
Gemiddelde
groei TFP
Afwijking t.o.v.
totale steekproef
1,510
1,489
–0,021
127
30
12
32
3
2
23
1
5
n.b
1,611
1,405
1,451
1,323
2,617
1,256
1,392
1,126
1,789
n.b.
0,100
–0,105
–0,060
–0,187 (**)
1,107
–0,255
–0,118
–0,384
0,278
n.b.
–0,179
2
1,584
0,074
1,526
0,310
7
2,029
0,518
8
1,366
0,149
2
1,066
–0,445
33
2
1,192
1,396
–0,024
0,180
12
0
1,389
n.b.
–0,122
n.b.
92
1,079
–0,138
27
1,311
–0,200
6
1,057
–0,160 (*)
2
1,427
–0,084
Resultaat F-toets 5 jaar: F (16,831)=2,348, p=0,118
Resultaat F-toets 10 jaar: F (15,303)=0,901, p=0,564
(*) betekent dat de afwijking significant is op 5% en (**) op 0,1%
364
5 jaar
Gemiddelde
groei TFP
verschillen binnen elke grootteklasse factoren groter
zijn dan de verschillen tussen de grootteklassen.
Productiviteitsgroei en ondernemingsgroei
Ten derde is onderzocht of er systematische afwijkingen in de productiviteitsgroei zijn tussen ondernemingen die sneller of langzamer groeien. De
ondernemingsgroei is gedefinieerd als groei van de
omzet en berekend door de gemiddelde omzet van
de laatste twee jaren te delen door de gemiddelde
omzet van de eerste twee jaren. Deze analyse is,
wegens beperktere beschikbaarheid van groeidata,
uitgevoerd voor 685 ondernemingen over een periode van vijf jaar en voor 274 ondernemingen over
een periode van vijf jaar (zie tabel 3).
Deze tabel laat zien dat ondernemingen die over de
periode 1995–2004 (tien jaar) kleiner zijn geworden,
productiviteitsverbeteringen hebben gerealiseerd die
significant afwijken van het gemiddelde. Alle overige
groeicategorieën verschillen niet van dit gemiddelde.
Ook hier lijkt dus geen sprake van een systematische
afwijking. Om nader te toetsen of de groeicategorieën
significant van elkaar verschillen is een ANOVA-test
over alle sectoren uitgevoerd. De resultaten van de
F-test laten zien dat de verschillen tussen de groepen
niet significant zijn. Dit geldt zowel voor de vijfjarige als
de tienjarige steekproef. De verschillen tussen ondernemingen binnen elke groeicategorie zijn dus vele malen
groter dan de verschillen tussen de groeicategorieën.
tabel 2
Productiviteitsgroei en ondernemingsgrootte
SBI
93
Grootteklasse
medewerkers
I
II
Totaal
0–20
21–100
III
IV
V
101–250
251–1000
Meer dan 1000
296
270
90
5 jaar
Gem.
groei
TFP
Afw. t.o.v.
totale
steekproef
1,216
0,948
1,376
–0,269
0,160
Aant. bedrijven in
de steekproef
319
5
66
1,156
1,223
1,145
–0,060
0,006
–0,071
94
113
41
10 jaar
Gem.
groei
TFP
Afw. t.o.v.
totale
steekproef
1,510
2,083
1,807
0,573
0,296
(**)
–0,105
–0,063
–0,134
(*)
1,406
1,448
1,377
Resultaat F-toets 5 jaar: F (4,843)=2,209, p=0,066
Resultaat F-toets 10 jaar: F (4,314)=3,031, p=0,018
(*) betekent dat de afwijking significant is op 5% en (**) op 1%
nemingen een belangrijke verklaring zijn voor hun beperkte productiviteitsgroei.
In onze visie (Zegveld en Den Hartigh, 2007) moeten én kunnen managers van
dienstverlenende ondernemingen daarom hun productiviteitsgroei zelf besturen.
tabel 3
Productiviteitsgroei en ondernemingsgrootte
SBI
93
Conclusie
Productiviteitsgroei van dienstverlenende ondernemingen is van groot belang voor die ondernemingen
zelf (hogere winstgevendheid) en voor de Nederlandse
economie als geheel. De vraag voor ondernemers en
overheid is hoe de productiviteit van dienstverlenende
ondernemingen verbeterd kan worden. Moet dat gebeuren via sectorspecifieke maatregelen en activiteiten? Moeten dienstverlenende ondernemingen groter
worden en sneller groeien, zodat ze meer kunnen
profiteren van schaalvoordelen en toenemende meeropbrengsten? Of moeten managers van dienstverlenende ondernemingen hun eigen verantwoordelijkheid
nemen en zelf de productiviteit gaan besturen?
Uit onze studie blijkt dat verschillen in productiviteitsgroei tussen dienstverlenende ondernemingen slechts
in zeer beperkte mate kunnen worden verklaard
door de sector waarin die ondernemingen actief zijn,
door hun grootte of door hun groei. Het blijkt dat de
verschillen tussen ondernemingen binnen een sector,
binnen een grootteklasse of binnen een groeicategorie
vele malen groter zijn dan de verschillen tussen de
sectoren, grootteklassen of groeicategorieën.
De meest aannemelijke conclusie is dat productiviteitsgroei vooral het gevolg is van ondernemingsspecifieke kennis en vaardigheden, dus van de kwaliteit
van de onderneming zelf. Dit sluit aan bij de visie van
Drucker (1999), die stelt dat het effectief inzetten van
kennis ter vergroting van de economische productiviteit de grootste managementuitdaging is. Ook sluit het
aan bij het onderzoek van Kox (2002) die stelt dat,
naast sector- en groottegebonden factoren, de magere
innovatie-inspanningen van dienstverlenende onder-
Aant. bedrijven in
de steekproef
848
19
173
I
II
III
IV
Grootteklasse
Totaal
Krimp
Aant. bedrijven in
de steekproef
685
273
0–20% groei
20–40% groei
Meer dan
40% groei
211
113
88
5 jaar
Gem.
groei
TFP
Afw. t.o.v.
totale
steekproef
1,258
1,217
–0,041
Aant. bedrijven in
de steekproef
274
35
1,260
1,184
1,475
0,002
–0,074
0,217
25
40
174
10 jaar
Gem.
groei
TFP
Afw. t.o.v.
totale
steekproef
1,554
1,765
0,211
(*)
–0,141
–0,083
–0,003
1,413
1,471
1,551
Resultaat F-toets 5 jaar: F (3,681)=2,082, p=0,101
Resultaat F-toets 10 jaar: F (3,270)=0,894, p=0,445
(*) betekent dat de afwijking significant is op 5%
LITERATUUR
Ark, B. van en G. de Jong (2004) Productiviteit in dienstverlening. Deel 1: Wat het is en waarom het
moet. Studie uitgevoerd in opdracht van Stichting Management Studies. Den Haag: Koninklijke
Van Gorcum.
Bureau van Dijk (2006) Research and analysis of companies in Holland (REACH): a database with
address, activity and financial data of Dutch companies, foundations and societies. Amsterdam:
Bureau van Dijk Electronic Publishing.
Centraal Planbureau (2002) Centraal Economisch Plan 2002. Den Haag: Centraal Planbureau.
Donselaar, P., H. Erken en S. Raes (2004) An international comparison of productivity performance: the case of the Netherlands. In: G. Gelauff, L. Klomp, S. Raes en T. Roelandt (red.), Fostering
Productivity: Patterns, Determinants and Policy Implications. Amsterdam: Elsevier Science, 9–28.
Drucker, P.F. (1999) Knowledge-worker productivity: the biggest challenge. California
Management Review, 41(2), 79–94.
Hartigh, E. den en F. Langerak (2004) De wet van Verdoorn en ondernemingen. ESB 89(4423), 11–13.
Kox, H. (2002) Growth challenges for the Dutch business services industry: international comparison and
policy issues. Den Haag: Centraal Planbureau.
McKinsey&Company (2007) Versnellen arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland: erop of eronder.
Den Haag: Ministerie van Economische Zaken.
Solow, R.M. (1957) Technical change and the aggregate production function. Review of Economics
and Statistics, 39(3), 312–320.
Zegveld, M.A. (2004) The productivity and governance of company-specific knowledge.
International Journal of Learning and Intellectual Capital, 1(3), 317–333.
Zegveld, M.A. en E. den Hartigh (2007) De winst van productiviteit: sturen op resultaat in dienstverlening. Studie uitgevoerd in opdracht van Stichting Management Studies. Den Haag:
Koninklijke Van Gorcum.
Zegveld, W. (1957) ESB Special over automatisering.
ESB
15 juni 2007
365