Ga direct naar de content

Pijlers onder het gezin

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 26 2004

Pijlers onder het gezin
Aute ur(s ):
Bovenberg, A.L. (auteur)
Toren, J.P. van den (auteur)
Bovenb erg is directeur van CentER aan de Universiteit van Tilburg (UvT). Van den Toren is werkzaam bij Berenschot en fellow van aias
(Universiteit van Amsterdam) jpt@b erenschot.com
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4427, pagina D30, 26 februari 2004 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Integratie
Tre fw oord(e n):

In korte tijd is de levensloop het kader geworden voor het denken over sociale zekerheid. De meeste winst wordt verwacht in de
gezinsfase, de levensfase waarin ouders verantwoordelijkheid dragen voor jonge kinderen.
Voor zo’n tachtig procent van de bevolking is de gezinsfase de kern van de moderne levensloop1.
In het begin van dit levensseizoen ligt de persoonlijke winst in het verminderen van de spanning tussen zorg voor kinderen enerzijds en
werk en carrière anderzijds. De maatschappelijke winst bestaat uit het koesteren van het menselijk kapitaal van kinderen en ouders. Aan
het einde van de gezinsfase staan de veertigers voor de uitdaging met voldoende menselijk kapitaal de overgang naar de volgende
levensfase te maken.
Als het gaat om deze ambities, krijgen we de handen nog wel op elkaar, zo blijkt uit dit ESB Dossier. De bezwaren beginnen vaak bij de
concrete uitwerking van de vergezichten, maar zijn voor een deel op te lossen door een adequate vormgeving van levensloopfaciliteiten
in drie pijlers. In elk van die pijlers dient de gezinsfase te worden ondersteund. Deze bijdrage benoemt allereerst de argumenten voor
gerichte ondersteuning van de gezinsfase. Vervolgens gaan we in op de concrete vormgeving van levensloopregelingen in drie pijlers.
Waarom de gezinsfase ondersteunen?
Een aantal argumenten pleit voor een gerichte ondersteuning van de gezinsfase met levensloopbeleid. In de eerste plaats produceren
gezinnen het menselijk kapitaal van de jonge generaties die in de toekomst de arbeidsmarkt zullen bevolken. Omslagsystemen in
pensioenen en ziektekostenverzekeringen, alsmede de zorg voor ouderen, drijven op dat menselijk kapitaal. Het gezin is de ‘makelaar van
het intergenerationele contract’ waarbij elke generatie de volgende generatie opvoedt, waarna ouderen aan het einde van hun leven
worden onderhouden door de generaties die zij hebben opgevoed2. Deze functie van gezinnen wint door de vergrijzing aan belang.
Vergeleken met zowel andere landen als het verleden worden Nederlandse vrouwen laat moeder, mede omdat de zorg voor kinderen de
carrière en daarmee van de waarde van het eigen menselijk kapitaal schaadt. Hierdoor dreigt ongewilde kinderloosheid te ontstaan en is
het aantal kinderen onvoldoende om de bevolking op peil te houden.
Ouders van jonge kinderen ervaren verder combinatiedruk. Deze druk vloeit voort uit de nieuwe risico’s waarmee deze moderne ouders te
maken hebben, nu ze werk en carrière combineren met zorg voor kinderen. Door de teloorgang van het kostwinnerschapmodel, de betere
opleiding van vrouwen, de feminisering van de arbeid in een vergrijzende diensteneconomie en hogere huizenprijzen zijn gehuwde
vrouwen niet meer vrijgesteld voor de opvoeding van kinderen en het makelaarschap van het intergenerationele contract.
Het opvoeden van kinderen gaat nu beide ouders aan en vereist ook tijdsinvesteringen van de vader. Vooral in de jaren na de geboorte
hebben ouders behoefte om minder te werken. Ouders zijn daarnaast gebaat bij de mogelijkheid om af en toe verlof op te nemen,
bijvoorbeeld als het kind start op de basisschool of extra aandacht nodig heeft bij de overgang naar de middelbare school. Het
leervermogen van kinderen is gediend bij ouders, die over voldoende tijd en energie beschikken om te investeren in dat leervermogen.
Ook ziekte van kinderen, partner, (groot)ouders of andere dierbaren kan een reden zijn voor het opnemen van verlof3.
Als gezinnen geen goede balans vinden tussen werk en privé-leven resulteert dat soms in gebroken persoonlijke relaties (met ellende
voor kinderen), waarbij sociaal kapitaal verloren gaat, of in gebroken arbeidsrelaties waarbij menselijk kapitaal vroeg wordt afgeschreven.
Goed onderhoud van het menselijk en sociaal kapitaal gedurende de gezinsfase is een maatschappelijk belang, betogen Sap en
Schippers. De vergrijzing zorgt immers voor veel vraag naar zorg. De Grip stelt dat juist in de zorgsector veel vrouwelijke werknemers
vroeg afhaken. Tijdens de gezinsfase moet de band met de arbeidsmarkt worden behouden, zodat ouders goed geëquipeerd blijven om
de loopbaan nog lang vol te kunnen houden, zoals ook Koning en Wierda stellen. Werknemers krijgen in sommige bedrijfstakken reeds
loopbaanadviezen vanaf het veertigste jaar. Zo wordt voorkomen dat ouders in een fuik terechtkomen van een baan die weinig
perspectieven meer biedt.
Twee nieuwe levensseizoenen

De gezinsfase moet worden ondersteund vanuit twee andere, nieuwe levensfasen. De welvaartsgroei van de afgelopen decennia heeft
zich geconcentreerd in deze nieuwe levensfasen. De eerste nieuwe levensfase is die tussen het verlaten van het ouderlijk huis en het
stichten van het gezin en staat wel bekend als het speelkwartier van het leven. Deze valt zo gemiddeld tussen het achttiende en dertigste
levensjaar. Gedurende deze periode experimenteren jongeren op de arbeidsmarkt en is men op zoek naar een duurzame relatie. Tijdens het
laatste gedeelte van deze levensfase is men in het algemeen redelijk welvarend. Vaak is sprake van twee voltijdsinkomens binnen een
huishouden. Net zoals mensen sparen voor hun pensioen, moet het normaal worden dat jongeren tijdens het speelkwartier middelen opzij
zetten voor de gezinsfase. Zo wordt voorkomen dat mensen in het spitsuur van het leven klem komen te zitten in combinatiestress
doordat ze gewend zijn geraakt aan hoge bestedingsniveaus.
Naast het speelkwartier van het leven is er nog een andere levensfase bijgekomen: de actieve seniorenfase. Door het langere gezonde
leven groeit de periode tussen het moment waarop kinderen het huis uitgaan en het moment waarop de gezondheid het laat afweten.
Gedurende deze levensfase, die tussen het vijftigste en 75ste levensjaar valt, hebben mensen relatief weinig verplichtingen en genieten
velen van een betrekkelijk hoge levenstandaard. Toekomstige werknemers in de actieve seniorenfase (zij die nu in eerdere fasen zitten)
zullen met minder (financiële) reserves deze levensfase instromen en daarom langer doorwerken. Aan opgebouwde pensioenrechten van
de huidige werknemers van vijftig jaar en ouder wordt niet getornd. Wel kunnen deze werknemers bijdragen aan meer middelen voor
jonge gezinnen door een groter deel van de belastingdruk voor hun rekening te nemen. Ouderen hebben immers belang bij goed
functionerende gezinnen waarin menselijk kapitaal wordt geproduceerd en onderhouden. Anders zijn er te weinig handen aan hun bed
wanneer ze hoogbejaard zijn.
Concrete uitwerking
Meer mogelijkheden voor verlof in de gezinsfase moeten resulteren in een hogere arbeidsparticipatie over de levensloop. Voldoende
flexibel verlof is alleen mogelijk als werknemers zelf het grootste deel van dat verlof betalen en werkgevers zorgen voor
arbeidsorganisaties waarin werknemers hun carrière niet onherstelbaar schaden wanneer ze verlof opnemen. Ook moet volgens hem het
personeelsbeleid aansluiten bij de behoeften en productiviteit van ouderen, zoals Theeuwes stelt. Andere voorwaarden zijn dat
schooltijden beter rekening houden met de werktijden van ouders en dat studenten ouderschap beter kunnen combineren met hun
studie. Mensen moeten in het sociale en geestelijke kapitaal van hun kinderen kunnen investeren zonder de waarde van hun eigen
verdiencapaciteit op het spel te zetten.
Financiële regelingen conform de driepijlerbenadering ondersteunen deze institutionele vernieuwing. In de eerste pijler zorgt de overheid
voor minimumvoorzieningen voor ouders met kinderen. Sociale partners treffen in de tweede pijler sectorale voorzieningen op maat in
cao-verband. De rol van de overheid beperkt zich daarbij tot fiscale faciliteiten en het algemeen verbindend verklaren van cao-afspraken.
In de derde pijler, tenslotte, regelen burgers individuele voorzieningen. Deze driedeling kan ook gelden voor andere onderdelen van oude
en nieuwe sociale zekerheid, aldus Goudswaard en Riemens. Zo kan de duur dan wel de hoogte van de wao en ww worden beperkt ten
gunste van meer geïndividualiseerde spaarvoorzieningen. De huidige wettelijke ww en wao-premie van samen zo’n negen procent kan zo
geleidelijk lager worden ten gunste van inleg in individuele spaarsystemen. De sociale zekerheid wordt daarmee meer gericht op voorzorg
tijdens de gezinsfase in de vorm van investeringen in en onderhoud van menselijk kapitaal in plaats van nazorg in de actieve
seniorenfase als menselijk kapitaal is afgeschreven.
De kosten die zijn verbonden aan de zorg voor jonge kinderen tot vier jaar en verlof daarvoor zouden op een minimumniveau
ondergebracht kunnen worden in de eerste pijler. De eerste pijler richt zich op jonge kinderen, omdat deze kinderen de meeste tijd vragen.
Bovendien is het lastig voldoende te sparen omdat deze kosten vroeg in het leven komen, zoals Plantenga opmerkt. De overige
verlofbehoeften (voor oudere kinderen en voor scholing) worden ondergebracht in de tweede en derde pijler.
Eerste pijler
In de eerste pijler kan de huidige heffingskorting, die nog voortvloeit uit de oude kostwinnersvrijstelling, geleidelijk meer worden gericht
op gezinnen met kinderen. Zo wordt een kostwinnerstelsel omgezet in een ouderschapsstelsel. Twaalf miljoen belastingplichtigen
ontvangen nu een heffingskorting van 1825 euro (848 euro voor 65-plussers). Met de heffingskorting is in totaal zo’n twintig miljard euro
gemoeid. Van alle ontvangers van deze heffingskorting heeft zo’n twintig procent kinderen in de basisschoolleeftijd of jonger. Wij stellen
voor de algemene heffingskorting te verlagen en ouders, bij de komst van hun eerste drie kinderen, een ‘tax credit’ toe te kennen van
bijvoorbeeld achtduizend euro. Ouders krijgen als het ware een spaarpotje bij de belastingdienst. Deze tax credits mogen de ouders tot
het twaalfde jaar van het kind (met rente) inzetten. Het bedrag is voldoende om één van de ouders op (geïndividualiseerd)
minimumloonniveau een jaar lang verlof te laten nemen of gedurende vier jaar ruim een dag per week minder te laten werken, waarbij de
band met de arbeidsmarkt in stand blijft. Maar verlof is geen voorwaarde: deze voorziening mag bijvoorbeeld ook worden gebruikt voor
kinderopvang of de aflossing van de hypotheek. Door deze vrije aanwending is controle op de aanwending niet nodig en wordt nietparticipatie niet bevoordeeld. Door de kosten van deze tax credits te verhalen op de algemene heffingskorting daalt deze met zo’n vijftien
procent. Vanwege de netto-nettokoppeling daalt het netto minimumloon en daarmee ook het sociaal minimum voor mensen zonder
kinderen4.
De ondersteuning van kinderen biedt de mogelijkheid het sociaal minimum te individualiseren. De gedachte dat van het netto
minimumloon een gezin met twee volwassenen met twee kinderen moet kunnen worden onderhouden, is niet meer van deze tijd. Door de
betere scholing van vrouwen en het groeiende belang van het speelkwartier en de actieve seniorenfase kunnen het minimumloon en het
sociaal minimum geleidelijk worden geïndividualiseerd door de inkomensvoorzieningen voor de inwonende partner af te bouwen, terwijl
tegelijkertijd jonge kinderen worden ondersteund door de genoemde tax credits. Inkomensbeleid wordt dan gevoerd via gerichte
heffingskortingen (conform de Amerikaanse earned income tax credit) in plaats van via lage prijzen of hoge lonen. De lagere lonen voor
laagbetaalde arbeid zijn een impuls voor de dienstensector. Dit bevordert de uitbesteding van huishoudelijke diensten waardoor
gezinnen en senioren worden ontlast. Daarbij komt dat laaggeschoolde vrouwen worden geprikkeld hun menselijk kapitaal te
onderhouden. Ze worden na de gezinsfase immers minder gesubsidieerd omdat de algemene heffingskorting daalt. Een vergrijzende
samenleving heeft hun arbeid hard nodig.
Tweede en derde pijler

In de tweede en derde pijler sparen werknemers op persoonlijke levenslooprekeningen voor aanvullingen op de publieke
basisvoorziening in de eerste pijler, net zoals werknemers de aow aanvullen met arbeidsgerelateerde en individuele pensioenen. De
meeste werknemers beginnen nu pas op hun 25ste voor hun pensioen te sparen. Werknemers kunnen echter al eerder in hun loopbaan
beginnen met sparen voor de gezinsfase, bijvoorbeeld door vijf procent in te leggen op een levenslooprekening. Vrijwillige regelingen
sluiten aan bij de behoefte aan keuzevrijheid in de aanwending maar kennen nog een geringe deelname5. Sociale partners kunnen
besluiten tot collectief sparen in de cao, zoals Schuit opmerkt. Dit zou in de plaats kunnen komen van het huidige collectieve
vut/prepensioen en een deel van de huidige verplichte publieke sociale zekerheid. Tegelijkertijd worden bestaande betaalde
verlofregelingen opgeschoond. Het spaarkarakter en de keuzevrijheid aangaande aanwending kunnen deze sectorale verplichting
legitiem maken. De fiscale behandeling is conform het huidige (pre)pensioen: inleg is belastingvrij en over opgenomen bedragen wordt
belasting betaald.
Naar analogie van het pensioen of het vroegere premiesparen, kunnen sociale partners inleg of opname voor bepaalde doelen stimuleren
door werkgeversbijdragen, bijvoorbeeld voor scholing, verlof tijdens een laagconjunctuur, of inleg tijdens hoogconjunctuur. Dit
bevordert modern tijdsmanagement en flexibele beloningen. Werkgevers staan daarbij voor de uitdaging het schaarse menselijk kapitaal
van de toekomst aan zich te binden door in te spelen op de behoefte van de moderne werknemers om te investeren in zichzelf en hun
naasten. Dit vereist arbeidsorganisaties waarin menselijk kapitaal van ouders beter wordt beschermd, tweede carrières na de gezinsfase
mogelijk worden, en mensen flexibel verlof kunnen opnemen als hun zorgtaken dat vereisen.
Conclusies
De levensloopbenadering vraagt aandacht voor de gezinsfase als kern van de moderne levensloop. In deze levensfase moet het
menselijk kapitaal van kinderen kunnen worden gevormd zonder dat het menselijk kapitaal van ouders wordt afgeschreven. Het
toenemende aandeel van tweeverdieners door de betere scholing van vrouwen vraagt om meer gerichte ondersteuning van de gezinsfase
in de vorm van kindgerelateerde faciliteiten ten koste van traditionele kostwinnersfaciliteiten in het speelkwartier en de actieve
seniorenfase. Dit past in een activerende sociale zekerheid die de vorming en het onderhoud van menselijk kapitaal bevordert in plaats
van ontmoedigt: voorzorg in plaats van nazorg. Bovendien krijgen jongeren een groter belang bij goede regelingen, wat de legitimiteit
van vakbonden dient. Adequate levensloopregelingen stimuleren een levensloopbewust personeelsbeleid als sleutel tot het benutten
van de kans om in een langer leven de beide ambities van zowel een uitdagende carrière als goed ouderschap te kunnen waarmaken.
Lans Bovenberg en Jan Peter van den Toren

Dossier: Handel en transactiekosten
A.J. De Geus en M. Rutte: Europees levensloopbeleid
K.P. Goedswaard en T.D. Tiemens: Levensloopbeleid: hype of noodzaak?
H.J. Groenendijk en M.A.D. Fasol: Het wetsvoorstel levensloopregeling
J.C.M. Sap em J.J. Schippers: Arbeidsmarkt: meer investeren, minder sparen
A. Blokland: Van droom naar werkelijkheid
M.T. van der Veen: Levenshoop
J. Plantenga: Zorgen in en om de levensloop
M. Janssen: Deense mannen nemen geen ouderschapverlof op
M. Janssen: Zweedse verlofregeling: royaal maar dwingend
M. Koning en E. Wierda: Non-participatie verminderen
N. van Nimwegen: Van spitsuur naar sandwich
J.J.M. Theeuwes: Tegen de storm in
R.M.A. Jansweijer: Te mooi om waar te zijn
A. de Grip: Levensloop en personeelsbeleid in zorg en onderwijs
G. Dolsma: Zelf je leven lopen
M.E.J. Schuit: Levensloopbeleid: modegrill of blijvend fenomeen
A.L. Bovenberg en J.P. van der Toren: Pijlers onder het gezin
F. Leijnse: De levensloop als individueel project

S.G. van der Lecq: Levensloopbanen

1 Nederlandse Gezinsraad, Gezin: beeld en werkelijkheid, Den Haag, 2000.
2 H.W. Sinn, Why a funded pension system is useful and why it is not useful, International Tax and Public Finance, jrg. 7, 2000, blz.
389-410.
3 Van Nimwegen (in dit ESB Dossier) spreekt in dit verband van de ‘dubbele verzorgingstaak’ in de gezinsfase.
4 Er is dus geen herintredersval. Een variant is de extra heffingskorting voor ouders van jonge kinderen af te bouwen met het (huishoud)
inkomen. Deze optie ontziet het sociale minimum en lagere arbeidsinkomens maar schaadt het arbeidsaanbod.
5 J.A.C. Korteweg, K.G. Tijdens en J.M. de Winter, Keuzemogelijkheden in CAO’s. Wat is het de werknemer waard, SEO/AIAS, OSA,
Tilburg, 2003.

Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur