Pierson-penning voor F. de Roos
Aute ur(s ):
Kuipers, S.K.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4089, pagina 53, 15 januari 1997 (datum)
Rubrie k :
Economie-beoefening
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening
Op 14 november jl. werd de Pierson-penning uitgereikt aan M.M.G. Fase en F. de Roos. De lofredes die bij deze gelegenheid werden
uitgesproken volgen hier in verkorte vorm.
F. de Roos
F. De Roos begon zijn loopbaan met de studie van het geld- en bankwezen. Hij promoveerde op het onderzoek De algemene banken in
Nederland (1947). In de eerste jaren van zijn hoogleraarschap aan de Vrije Universiteit, maakte de monetaire macro-economie het
belangrijkste onderwerp van studie uit. Vanaf het midden van de jaren vijftig verschoof zijn aandacht steeds verder in de richting van
de macro-economie van open economieën en de wisselkoerstheorie. In 1957 zag zijn belangrijkste boek Theorie der internationale
economische betrekkingen het licht.
Dynamische benadering …
In het wetenschappelijke werk van De Roos kunnen drie constanten worden onderkend. De eerste is zijn voorkeur voor de dynamische
analyse in plaats van de statische. Dit komt het sterkste tot uitdrukking in zijn oratie Enkele dynamische aspecten van het vraagstuk van
de betrekkingen tussen sparen en investeren uit 1949, waarin hij zijn ontevredenheid uit over het IS/LM-model. Door het statische
karakter kan dit model geen antwoord geven op de vraag of de investeringen beperkt kunnen zijn door een tekort aan besparingen, een
vraag die begin jaren vijftig in het bijzonder werd toegespitst op de gevolgen van een tekort aan risicodragend kapitaal. Bovendien biedt
het slechts beperkt inzicht in de wisselwerking tussen investeringen en besparingen enerzijds en geldschepping en op- en ontpotting
van geld anderzijds, zodat niet duidelijk wordt aan welke condities in de financiële sfeer moet zijn voldaan opdat het proces van de
inkomensvermenigvuldiger zich ongestoord kan voltrekken.
De Roos stelde in zijn oratie voor de inkomensbestedingstheorie te dynamiseren door in navolging van D.H. Robertson onderscheid te
maken tussen het verdiende en het beschikbare inkomen. De bestedingen kunnen niet hoger zijn dan het beschikbare inkomen (dat is het
inkomen dat in de voorafgaande periode is verdiend), tenzij gezinnen en bedrijven nog op kasvoorraden kunnen interen of over
kredietlijnen beschikken 1. Dit betekent, dat investeringen en besparingen zich in beginsel onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen,
hetgeen impliceert dat de investeringen niet noodzakelijk beperkt worden door een laag niveau van besparingen. De Roos komt tot
dezelfde conclusie als Keynes in 1937, namelijk dat investeringen in een toestand, waarin de productiemiddelen niet volledig worden
benut, slechts belemmerd kunnen worden door een gebrek van liquiditeiten en nimmer door een tekort aan besparingen 2.
… gericht op synthese
De tweede constante in het werk van De Roos is zijn hang naar synthese van op het eerste gezicht strijdige theorieen. In twee artikelen in
De Economist in 1955 met als gezamenlijke titel Complementaire interesttheorieen levert De Roos een bijdrage aan het debat over de
geldigheid van de leenfondstheorie en de liquiditeitsvoorkeurtheorie, als alternatieve ver-klaringen voor de vraag naar geld. Volgens De
Roos is de leenfondstheorie van toepassing in de ultra-korte periode, de periode waarin besparingen en investeringen niet noodzakelijk
aan elkaar gelijk zijn, en de liquiditeitsvoorkeurtheorie in de korte periode, dit is in de periode waarin investeringen en besparingen via
inkomensaanpassingen aan elkaar gelijk zijn geworden. Dat betekent dat van een stijging van het overheids- tekort, gefinancierd door
uitgifte van langlopende schuld, slechts kortstondig een opwaartse druk op de interestvoet kan uitgaan. Het tekort van de overheid zal
leiden tot een inkomensstijging en daardoor zullen de besparingen weer toenemen. Blijft de interestvoet hoog, dan is dat aan een tekort
aan liquiditeiten te wijten. Een hoog niveau van de interestvoet is bij onderbesteding dus niet het gevolg van een te geringe omvang van
de besparingen. In zijn rede voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in 1985 onder de titel De vorming van de
wisselkoers heeft De Roos een analoge ordening aangebracht in de wisselkoerstheorieen: in de korte periode zorgt de wisselkoers voor
evenwicht op de betalingsbalans, en in de lange periode voor evenwicht op de lopende rekening van de betalingsbalans.
Hekel aan l’art pour l’art
De derde constante factor in het werk van De Roos is het feit, dat bij hem theorievorming nimmer lart pour lart is, maar altijd geschiedt om
zicht te krijgen op een vraagstuk uit de realiteit. De hiervoor kort aangestipte vragen of een laag niveau van de investeringen het gevolg
kan zijn van een tekort aan besparingen of dat hoge interestvoeten moeten worden teruggevoerd op grote tekorten op de
overheidsrekening vormen hiervan duidelijke voorbeelden.
Het voorgaande mag duidelijk hebben gemaakt dat het wetenschappelijke werk van De Roos belangrijke oorspronkelijke elementen
bevat. Meer dan eens was hij zijn tijd ver vooruit. Daar De Roos, zoals zovele van zijn generatiegenoten, meestal schreef in het
Nederlands, bleef zijn invloed hoofdzakelijk beperkt tot het Nederlandse taalgebied. Deze invloed was echter groot, niet alleen direct, via
zijn publicaties, maar ook doordat promovendi, waarvan hij er naar Nederlandse maatstaven zeer vele heeft gehad, in zijn artikelen
neergelegde ideeën verder uitwerkten. Bovendien heeft De Roos via zijn leerboeken belangrijk bijgedragen aan de wetenschappelijke
opleiding van vele generaties studenten, en niet alleen die van zijn eigen universiteit! Ten slotte heeft De Roos via de vele
verantwoordelijke adviesfuncties buiten de wetenschap, zoals commissariaten bij particuliere banken, het Koninklijke Commissariaat bij
de Nederlandsche Bank, het lidmaatschap van de Bankraad en het (plv.) kroonlidmaatschap van de Sociaal Economische Raad zijn diepe
en brede inzicht in het economische gebeuren direct aan de beleidmakers in de publieke en particuliere sfeer ten goede laten komen.
Zie ook: Pierson-penning voor M.M.G. Fase >820052 van A. Heertj
1 Het aldus bereikte inzicht in de betrekkingen tussen de reële en de financiële sfeer vertoont een treffende gelijkenis met datgene wat
Clower vele jaren later (in 1967) de essentie acht van een geldverkeershuishouding, namelijk dat money buys goods and goods buy
money; but goods do not buy goods en dat sindsdien als de cash-in-advance constraint zijn ingang in de internationale monetaire
literatuur heeft gevonden. Zie R.W. Clower, A reconsideraton of the microfoundations of monetary theory, Western Economic Journal,
1967, blz. 1-9.
2 Zie Collected writings of John Maynard Keynes, Londen, 1973, blz. 201-223, inz. blz. 222.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)