postdoctoraal medewerker
bij AIAS, Universiteit van
Amsterdam
438
ESB 13
juli 2007
totale arbeidsparticipatie 15-64 jarigen
arbeidsparticipatie vrouwen 15-64 jaar
arbeidsparticipatie ouderen 55-64 jaar
Bron: Eurostat (2007)
ië
lg
Be
nd
ed
la
er
Zw
n
ke
Ve en
re
Ko nig
ni d
nk
Oo rijk
st
en
rij
k
Fi
nl
an
d
Du
its
la
nd
Fr
an
kr
ijk
Universiteit van Tilburg,
Arbeidsparticipatie naar geslacht en
leeftijd in Europa, 2006
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
ar
Promovendus bij CentER,
figuur 1
ed
Anne Gielen en
Trudie Schils
Een van de duidelijkste uitkomsten van de top was
de afspraak om in de komende jaren 200 duizend
mensen aan het werk te helpen. Om te beginnen moet
de arbeidsparticipatie van vrouwen (verder) omhoog
(SZW, 2007). Figuur 1 laat zien dat de participatie
van vrouwen al op een aardig niveau ligt, in vergelijking met andere Europese landen, zodat de te
behalen winst in termen van participatieverhoging op
dit terrein klein lijkt. Echter, bijna driekwart van de
werkende vrouwen werkt in deeltijd (Eurostat, 2007).
Op de participatietop is besloten om de Taskforce
DeeltijdPlus in het leven te roepen die de in deeltijd
werkende vrouwen moet stimuleren meer uren te gaan
werken. Betaalbare en professionele kinderopvang,
alsook een betere afstemming tussen werk en zorgtaken, worden als eerste oplossing aangedragen, maar
er blijkt vooral ook een mentaliteitsverandering nodig
om vrouwen te overtuigen (een deel van) de zorg voor
m
Verhoging arbeidsparticipatie
N
D
e toenemende concurrentie als gevolg van
de voortschrijdende globalisering stelt de
werking van de arbeidsmarkt sterk op de
proef. Om adequaat te kunnen reageren op
een continu veranderende economische omgeving is
flexibiliteit op de arbeidsmarkt geboden. Flexibiliteit
is echter alleen wenselijk indien het gepaard gaat met
investeringen in werkzekerheid, zoals ook naar voren
is gekomen in het recente advies van de Europese
Commissie (EC) aan EU-landen ten aanzien van
flexicurity (Europese Commissie, 2007). Investeringen
in flexibiliteit en werkzekerheid tezamen moeten
voorkomen dat vergrote flexibiliteit ten koste gaat van
de arbeidsparticipatie. Sterker nog, de combinatie van
flexibiliteit en werkzekerheid zou de arbeidsparticipatie
kunnen bevorderen indien het niet alleen de uitstroom
naar inactiviteit reduceert, maar ook de transitie van
inactiviteit naar activiteit vergemakkelijkt. Een toename
in de arbeidsmarktparticipatie is wenselijk met het oog
op de mogelijk aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt als gevolg van de vergrijzing. Iedereen moet de
handen uit de mouwen steken om een tekort aan arbeidsaanbod, en daarmee een rem op de economische
groei en druk of de overheidsuitgaven, te voorkomen.
Een hogere arbeidsparticipatie en een flexibele arbeidsmarkt vormden dan ook de hoofdpunten waarover
het kabinet, samen met werkgevers, vakbeweging en
gemeenten, heeft gesproken op de omstreden participatietop van 27 juni jongstleden.
hun kinderen uit handen te geven (Plantenga, 2006).
Vrouwen blijken bovendien, sterker nog dan mannen,
met name te reageren op financiële prikkels (Evers et
al., 2007). Het fiscaal faciliteren van werk, zoals ook
naar voren is gekomen op de top, zal de participatie
van vrouwen op de arbeidsmarkt stimuleren. De vraag
is echter of dergelijke fiscale maatregelen gaan werken, omdat niet-werkende vrouwen (en hun partner)
vaak de bewuste keuze voor de verdeling werk-zorg in
het huishouden hebben gemaakt, en dat het onwaarschijnlijk is dat een kleine fiscale tegemoetkoming
deze beslissing zal omkeren (Directie Coördinatie
Emancipatiebeleid, 2006). Figuur 1 laat verder zien
dat bij een andere groep onbenut arbeidspotentieel,
de oudere werknemers, wel grote winst is te behalen
in termen van verhoogde arbeidsparticipatie. Ondanks
dat de financiële prikkels om vervroegd uit te treden de
afgelopen jaren zijn verminderd, is de participatie van
ouderen in de leeftijd van 55-64 jaar met 47,7 procent
toch behoorlijk laag. De participatie van mensen in de
leeftijd van 60-64 jaar is zelfs slechts 27,0 procent.
Echter, het wegnemen van financiële prikkels is slechts
een deel van de oplossing. De beslissing om langer
door te werken is niet louter een financiële kwestie,
maar hangt ook sterk af van mogelijkheden tot doorwerken en individuele preferenties (Schils, 2005). Op
de top zijn enkele globale aanbevelingen besproken,
zoals een betere ondersteuning en voorlichting bij
het vinden van een baan, om ouderen langer te laten
participeren op de arbeidsmarkt en de positie van 45plussers op de arbeidsmarkt te verstevigen. Echter, er
zijn veel concretere methoden beschikbaar. Zo kan het
stimuleren van flexibele werkpatronen, zoals flexibele
arbeidsuren, bijdragen aan een hogere ouderenparticipatie omdat het ouderen in de gelegenheid stelt werk
en vrije tijd te combineren (Gielen, 2007). Tevens kan
een actieve bijdrage van ouderen op de arbeidsmarkt
gestimuleerd worden door het bieden van winstgerelateerde beloningen. Gielen (2007) laat zien dat dergelijke beloningssystemen een positief effect hebben op
ne
Maandenlang is er gedebatteerd over de totstandkoming van
de participatietop, maar 27 juni jongstleden was de top dan
toch een feit. Belangrijkste vraag is echter of het gesloten
akkoord tot de gewenste resultaten zal leiden of dat we kunnen spreken van een participatieflop?
De
beleid
Participatietop of participatieflop
de investeringen in training – met name ook bij oudere
werknemers – waardoor de arbeidsmarktpositie van
ouderen wordt versterkt. Maar er zijn ook barrières aan
werkgeverszijde ten aanzien van het in dienst nemen
of houden van oudere werknemers. Voorbeelden van
dergelijke barrières zijn de perceptie dat ouderen
zich moeilijk kunnen aanpassen aan technologische
veranderingen, of de hoge arbeidskosten die blijven
toenemen na het 50e leeftijdsjaar terwijl de productiviteit na deze leeftijd veelal afneemt. Ook hier kan het
bieden van een resultaatafhankelijke beloning uitkomst
bieden: het loon zal dichter bij de productiviteit komen
te liggen, waardoor oudere werknemers een meer
competitieve arbeidskracht worden. De enige tastbare
uitkomst van de top betrof de loonkostensubsidies en
gesubsidieerde banen die de re-integratie van groepen
met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (zoals
langdurig werklozen, niet-westerse allochtonen, jongeren en gedeeltelijk arbeidsgeschikten) moeten bevorderen. Echter, deze maatregelen zijn weinig innovatief
en doen denken aan het arbeidsmarktbeleid van de
jaren negentig (o.a. Melkertbanen, ID-banen en WIWbanen). Het besluit om gesubsidieerde banen nieuw
leven in te blazen is opvallend, aangezien de eerdere
kabinetten-Balkenende juist besloten te bezuinigen
op de budgetten voor gesubsidieerde arbeid, mede
omdat de doorstroom uit dergelijke banen naar reguliere arbeid nooit goed van de grond is gekomen (SZW,
2003). Bovendien is het de vraag of een terugkeer
naar dergelijke banen op dit moment gewenst is, want
de huidige arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een
overschot aan vacatures. Het is vooral de match met
de werkzoekers die ontbreekt en daar verandert een
gesubsidieerde baan niets aan. Ook bestaat de kans
dat gesubsidieerde banen het ongesubsidieerde werk
gaan verdringen.
Ontslagrecht en scholing
De meeste negatieve geluiden die na de top te horen
zijn geweest, hebben betrekking op het feit dat er door
de partijen niets is bereikt omtrent de versoepeling van
het ontslagrecht. Bovendien zijn een groot deel van
de overeengekomen maatregelen ter verhoging van de
participatie, met name de creatie van de gesubsidieerde banen, door de werkgevers gedaan in ruil voor
een versoepeling van het ontslagrecht. Het kabinet zal
daar nu op centraal niveau een besluit over nemen.
Een van de grote vragen die blijft is of een versoepeling van het ontslagrecht daadwerkelijk gaat bijdragen
aan de beoogde verhoging van de arbeidsparticipatie
en flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Een belangrijk punt
van zorg is dat een versoepeling van het ontslagrecht
wellicht haaks kan staan op de gewenste versterking
van de positie van 45-plussers op de arbeidsmarkt.
De voorgestelde verlaging van de ontslagvergoeding
zal met name het ontslag van deze groep vergemakkelijken. Een versoepeling van het ontslagrecht zou
samen moeten gaan met investeringen in levenslang
leren, zoals bijvoorbeeld middels de eerder genoemde
resultaatafhankelijke beloning, die de werkzekerheid
verhogen. Bij de beëindiging van arbeidscontracten
moet meer aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voortzetting van
het arbeidsleven van de betrokken werknemer, al dan niet via herscholingstrajecten
(WRR, 2007). Werknemers moeten worden gestimuleerd om in zichzelf te (blijven)
investeren zodat ze competitief blijven op een dynamische arbeidsmarkt, waarbij
eigen verantwoordelijkheid van groot belang is (Stichting van de Arbeid, 2002).
Investeren in scholing kost echter tijd, wat voor een geleidelijke aanpassing van
het ontslagrecht pleit om een daling van de arbeidsparticipatie op korte termijn te
voorkomen. Om tot de gewenste duurzame verhoging van de arbeidsparticipatie
te komen moet gedacht worden aan een pakket maatregelen op het terrein van de
werkloosheidsuitkering, actief arbeidsmarktbeleid (inclusief levenslang leren) en
ontslagbescherming: de gouden driehoek van het alom geprezen Deense systeem
(Europese Commissie, 2007).
Conclusie
Het is duidelijk wat de omstreden participatietop van 27 juni jl. vooral niet heeft
opgeleverd: de discussie over een versoepeling van het ontslagrecht is onaangeroerd
gebleven. Wat de top wel heeft opgeleverd, is veel minder concreet. De arbeidsparticipatie van vrouwen dient verder gestimuleerd te worden, maar het is de vraag hoeveel ruimte er nog zit binnen deze groep. De in deeltijd werkende vrouwen hebben
een reden om in deeltijd te werken en de kans dat zij hun aantal uren vergroten lijkt
klein. Wat betreft de participatie van ouderen, een groep waar wel veel potentieel ter
vergroting van het arbeidsaanbod ligt, heeft de top weinig concrete maatregelen opgeleverd. De gesubsidieerde arbeid om langdurig werklozen aan het werk te helpen is
de meest in het oog springende uitkomst van de top, maar de vraag is of dit werkelijk bijdraagt aan een hogere participatie op langere termijn. Een belangrijke bijdrage
van de top is wel dat duidelijk gesteld wordt dat het gaat om een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van regering, sociale partners en uitvoeringsinstanties (UWV,
CWI, gemeenten en re-integratiebedrijven) maar het ontbreekt verder aan concrete
maatregelen over de vergroting van de efficiëntie van deze samenwerkingsverbanden. Kortom, de top lijkt meer een overleg te zijn geweest om opnieuw te praten
over de voornemens die al in het regeerakkoord zijn genoemd, maar heeft geen
maatregelen opgeleverd die de arbeidsparticipatie in Nederland blijvend naar een
hoger niveau gaan brengen. De belangrijkste uitkomst van de hele participatietop
is wellicht het feit dat hij in elk geval heeft plaatsgevonden, aangezien er tijdenlang
überhaupt geen top meer dreigde te komen. Wellicht heeft de top wel bijgedragen
aan het bewustzijn dat niet alleen de re-integratie van langdurig werklozen maar
ook de arbeidsparticipatie van andere groepen van onbenut arbeidspotentieel nodig
zijn om de economie draaiende te houden. Maar hiervoor was geen grote top nodig.
Het ontbreken van concrete maatregelen en ook het vooruitschuiven van ‘moeilijk
bespreekbare’ onderwerpen hebben de top tot een flop gemaakt.
Literatuur
Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (2006) Vrouwen meer
werken? Ja maar… Verslag Conferentie 13 december 2006.
Europese Commissie (2007) Flexicurity pathways, turning hurdles
into stepping stones. European Expert Group on Flexicurity, 27
juni 2007. Brussel: Europese Commissie.
Eurostat (2007) Labour Force Statistics 2006, online dataset.http://
ec.europa.eu/eurostat
Evers, M., R. de Mooij en D. van Vuuren (2007) Arbeidsaanbode
lasticiteit en beleid, ESB, 92(4506), 171-173.
Gielen, A.C. (2007) Age-specific labor market dynamics.
Ongepubliceerd manuscript, Universiteit van Tilburg.
Plantenga, J. (2006) Arbeidsmarktparticipatie en de kosten en
baten van kinderopvang, ESB, 91(4492), 402-404.
Schils, T. (2005) Early retirement patterns in Europe.
Amsterdam: Dutch University Press.
Stichting van de Arbeid (2002) Actieprogramma voor het levenslang ontwikkelen van competenties en kwalificaties, Publicatie nr.
01-02. Den Haag: Stichting van de Arbeid.
SZW (2007) Definitieve versie tripartiete beleidsinzet, 27 juni 2007.
Den Haag: SZW.
SZW (2003) Rapportage ID-monitor, 16 mei 2003. Den Haag: SZW.
WRR (2007) Arbeidsf lexibiliteit en ontslagrecht, Verkenning no.
14. Den Haag: WRR.
ESB 13
juli 2007
439