Over demonstranten en economie
Aute ur(s ):
Emmerij, L. (auteur)
*Co-directeur van het United Nations Intellectual History Project.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4321, pagina 643, 24 augustus 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Sinds de vergadering van de Wereldhandelsorganisatie in Seattle in november 1999 hebben we talloze betogingen gezien: van Praag
tot Genua via Washington, Quebec, Davos en Gothenburg. Deze betogingen waren tegen de mondialisering, voor het kwijtschelden van
de schulden van de armste landen, voor een innoverend ecologisch beleid, tegen vrijhandel tot elke prijs, enzovoorts. Het is
indrukwekkend hoe de jongeren van de geïndustrialiseerde wereld zich mobiliseren en inzetten voor wat zij beschouwen als een juiste
zaak. Dat hebben we in lange jaren niet meer gezien.
Even indrukwekkend is de reactie van de politici, een reactie van verbouwereerdheid met als enige gearticuleerde reactie het aan de kaak
stellen van het ondemocratisch gehalte van de manifestaties. In plaats van de problemen onder ogen te zien, trekken de G7-landen plus
Rusland zich de volgende maal terug op de sneeuwvlakten van Canada. Maar zoals Joe Louis ooit zei: “In a ring you can run, but you
cannot hide.”
Het lijkt constructiever na te gaan wat er achter deze ‘plotselinge’ massale acties steekt, zonder zich blind te staren op de agressieve
minderheid. Er zijn een aantal belangrijke financieel-economische en sociale redenen, waaronder de reeds genoemde schuldenlast, de
financiële crises (zoals nu weer in Turkije en Argentinië), de mondiale inkomensverschillen, het opleggen door de rijke landen van een
eenzijdige liberalisering van de handel in Oost en Zuid, het falen van de rijke landen om 0,7 procent van het nationale inkomen uit te
geven aan ontwikkelingshulp (nu omstreeks 0,2 procent!) en het dralen van deze landen om dringende ecologische maatregelen te
nemen.
Laten we één van de meer gevoelige problemen onder de loep nemen, namelijk de kwestie van de vrijhandel. Het lijkt duidelijk dat
vrijhandel voor een zwak land niet de optimale oplossing is. Daarover wordt al sinds meer dan tweehonderd jaar gediscussieerd, hoewel
dat niet blijkt uit de dogmatische houding van de meeste economen die voor het opengooien van alle grenzen zijn. Reeds in 1779 meende
Alexander Hamilton, toen hij minister van Financiën was van de recentelijk onafhankelijk geworden Verenigde Staten van Amerika, dat
industrie een noodzakelijke voorwaarde was voor een sterke economie. Om een industriële basis op te zetten was volgens hem een
beschermde thuismarkt noodzakelijk “until American industry was strong enough to resist the onslaught of the (already) industrializing
European nations” 1. De vs hebben deze les overigens ter harte genomen en tot de Tweede Wereldoorlog was de Amerikaanse markt een
van de meest beschermde ter wereld.
Friedrich List wordt het sterkst vereenzelvigd met een tijdelijk protectionisme, vooral in verband met het opzetten van een douane-unie
die de Duitse staten moest verenigen, wat dan ook door Otto von Bismarck – met List’s boek in de hand – is gerealiseerd. List zag geen
tegenstelling tussen vrijhandel en protectionisme aangezien geen van beide een doel op zich is, maar een middel om een industriële basis
op te zetten: “Which of the two is preferable depends on how developed the nation is in relation to other nations’ level of development.
A loss under protectionism is justifiable if it leads to greater gains in the future” 2. Men heeft kunnen waarnemen dat geen enkel
Europees land, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk dat aan de economische top stond, zich heeft kunnen ontwikkelen zonder
een beginperiode van protectionistische maatregelen 3 .
Sindsdien hebben we het importsubstitutie-beleid gekend in Latijns-Amerika, dat meer vruchten heeft opgeleverd dan nu wordt beweerd:
meer dan zes procent groei gemiddeld per jaar gedurende 25 jaar. Het probleem daar is geweest dat – in tegenstelling tot Oost-Azië – niet
tijdig werd overgeschakeld naar een meer open beleid. Recentelijk, en als een van de weinigen, heeft Joseph Stiglitz zich verzet tegen de
eenzijdige oplegging van vrijhandel aan zwakke landen 4. Dit laatste is hypocriet aangezien de rijke landen allerlei handelsrestricties
opleggen: zie de landbouwsubsidies van meer dan driehonderd miljard dollar per jaar, zie het Multivezelakkoord, zie allerlei ‘technische
normen’ waaraan invoer uit Oost en Zuid moet voldoen. Vrijhandel blijkt een exportproduct te zijn van de rijke landen naar derde wereldnaïevelingen!
“Maar ze kunnen toch democratisch hun stem deponeren in de stembus?”, hoort men. Ja, maar dat veronderstelt dat er een werkelijke
keuze is. De politiek laat het echter afweten waar het de grote problemen van deze tijd betreft. Vandaar een groeiende politieke apathie
van de bevolking. John Major zei onlangs: “Ik ging zwemmen, liet mijn kleren op het strand, en toen ik terugkwam had Tony Blair ze aan.”
Iedereen hokt in het centrum. De ‘Derde Weg’ van de sociaal-democratie verschilt niet wezenlijk van de politieke plunje van andere
partijen. De demonstraties kunnen het begin zijn van iets veelbelovends, deels ingegeven door de nalatigheid van de huidige vormen
van democratie en politiek
1 A. Hamilton, Report on manufactures, eerste publicatie in 1791.
2 F. List, The national system of political economy, eerste publicatie in 1841.
3 D. Senghaas, Von Europa lernen – entwicklungsgeschichtliche Betrachtungen, Suhrkamp Verlag, Frankfort, 1982.
4 J. Stiglitz, Towards a new paradigm for development: strategies, policies, and processes, 1998 Prebisch Lecture at UNCTAD, Genève,
1998.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)