Ingezonden
,,Operatie Finland’ (I)
DRS. A. F. CREUTZBERG – DRS. S. LEPPANEN*
Inleiding
Prof. dr. Bomhoff heeft in ESB van 20
oktober jl. een interessant artikel geschreven pnder de titel ,,Operatie Finland”. Het
hoofdthema van het artikel is dat omvangrijke besnoeiingen in de overheidsuitgaven
de economie uit het slop zouden kunnen
helpen. Om zijn stelling kracht bij te zetten, is de Finse economie als voorbeeld
aangehaald.
Wij willen geenszins betwisten dat de
steeds toenemende omvang van het beslag
dat de overheidsuitgaven leggen op het totale produkt in Nederland een belemmering kan vormen op de weg naar economisch herstel. Wel zijn wij van mening dat
de auteur voorbij is gegaan aan zowel
structurele als institutionele verschillen
tussen de Finse en de Nederlandse economie, die in het kader van zijn onderzoek
van belang zouden zijn geweest. Hierdoor
zijn ons inziens feitelijke ontwikkelingen
van de Finse economie foutief gei’nterpreteerd.
Figuur 1. De lopende rekening als percentage van het bruto binnenlandse produkt
(bbp) 1970-1981
Figuur 2. Het Finse en het Nederlandse
bruto binnenlandse produkt 1970-1981
Percentages van het bbp
De export en het wisselkoersbeleid
Finland heeft — net als Nederland —
een kleine open economie, waar de export
een relatief belangrijke plaats inneemt. Gedurende de jaren zeventig werd ongeveer
30% van het totale bruto binnenlandse
produkt geexporteerd. De export bestaat
voor zo’n 50% uit hout-, pulp- en papierprodukten. De vraag naar deze produkten
is erg gevoelig en fluctueert — zoals dat in
het algemeen het geval is met grondstoffen
en halffabrikaten — gemiddeld meer dan
de wereldhandel. De prijsontwikkelingen
in deze sector zijn onderhevig aan sterke
schommelingen. Het gevolg hiervan is dat
de opbrengst van de export heftig fluctueert. De sterk cyclische bewegingen van
de exportsector en de importsector, mede
met het feit dat deze fluctuaties niet in dezelfde richting en op het zelfde tijdstip
plaatsvinden, verklaren de schommelingen
van de lopende rekening die dan ook heftiger fluctueert dan in een geindustrialiseerd
land als Nederland (zie figuur 1) het geval
is.
De fluctuatie van het saldo van de lopende rekening werkt door in de groei van het
Finse nationale produkt. De groeipercentages van de conjunctuur schommelen dan
ook sterk (zie figuur 2).
Zoals uit figuur 2 blijkt, belandde de
Finse economie in de eerste helft van de ja-
ren zeventig in een dieptepunt. De export
nam ten opzichte van 1974 met 16,9% af,
de inflatie bereikte een ongekende stijging
van 17,9% en de lopende rekening vertoonde een tekort van 7,8% van het bruto
binnenlands produkt. Dergelijke problemen met het externe evenwicht heeft de
Nederlandse economie niet gekend gedurende de periode 1970-1981.
Deze feiten lieten wat betreft het voeren
van economische politick weinig keuze:
het externe evenwicht diende te worden
hersteld, en tevens moest de inflatie worden bestreden. Gedurende korte tijd werd
een restrictief monetair en fiscaal beleid gevoerd. Dit beleid resulteerde in gunstige
ontwikkelingen wat de lopende rekening
* De sehrijvers Alex F. Creutzberg en Seppo
Leppanen zijn werkzaam bij het Economisch
Plan Bureau te Helsinki. Het Economisch Plan
Bureau is een planning- en onderzoeksinstituut
en ressorteert organisatorisch onder het Ministerie van Financien.
en de inflatie betreft (resp. 2% van het bruto binnenlandse produkt en 7,8% in 1978).
De werkloosheid steeg in de periode
1976-1978 echter van 2,2% tot 7,4%. Al in
1977 kwamen de sociale partners overeen
dat een voortzetten van de deflationaire
politiek niet de juiste manier was om tot
een spoedig herstel van de gehele economic
te komen. Er werd besloten de concurrentiepositie van Finland te verbeteren mede
door het voeren van een actieve
wisselkoerspolitiek. Drie devaluaties in
1977 en 1978 verminderden de externe
Figuur 3. De ontwikkeling van de export
jaren 1970-1981,
(1970=100)
volume-indexcijfers
loonronden, verhoging van overdrachlsinkomens en een accommoderend monetair
beleid. Deze ,,policy mix” die met instemming van de sociale partners tot stand
kwam, leidde tot een sterk verbeterde con-
currentiepositie, waardoor de investeringen en de consumptie uiteindelijk toenamen.
Hiermee zijn we gekomen bij een zeer
belangrijk institutioneel verschil tussen
dan ook een aantal details die ik niet in een
toespraak van 25 minuten kon verwerken.
Graag maak ik gebruik van de gelegenheid
om in wat meer detail in te gaan op de kritische punten in hun bijdrage.
1. Creutzberg en Leppanen benadrukken de devaluate in 1977 en in 1978. Volgens de literatuur gingen de devaluaties
———— = Finland
——– = Nederland
van de markka echter niet uit boven wat
vereist was om de Finse munt in de pas te
houden met de Zweedse en de Noorse
kroon. The Economist schreef bij voorbelang van de Sovjetunie juist enorm toegenomen, zoals de label illustreert.
Tabel. Het aandeel van de export naar de
Sovjetunie als percentage van de totale
Finse export
sinds de ineenstorting van het Bretton
Woods-systeem van vaste wisselkoersen,
maakt het voor Nederland onmogelijk om
een soortgelijke wisselkoerspolitiek te voeren.
De keuze van het basisjaar voor de exportontwikkeling
In verband met de exportontwikkeling
geeft het cijfervoorbeeld van Bomhoff een
enigszins vertekend beeld. Natuurlijk doet
zich, wanneer men bepaalde onlwikkelin-
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
20,1
2.
00
19.4
17,8
13.8
17.6
24,7
Bron: Central Statistical Office of Finland.
De stijging in de jaren 1980-1981 houdt
verband met de tweede oliecrisis uit 1979.
Het handelsverkeer tussen de Sovjetunie
en Finland geschiedt namelijk op basis van
bilaterale ruilhandel. De gei’mporteerde
olie komt voor tweederde deel uit de Sovjetunie. Toen de olierekening — die in dit
geval in natura wordt voldaan — fiks opliep, betekende dit voor Finland dat daar
meer export tegenovergesteld moest worden. Omdat deze export voor een belangrijk deel uit hoogwaardige industriele produkten bestaat, betekende dit extra werkgelegenheid voor Finland, zonder de nadelige gevolgen voor de betalingsbalans die de
opgelopen olierekening had voor de meeste
olie-importerende landen.
met behulp van indexcijfers, altijd het proConclusie
Samenvattend moet dus worden gezegd
dat het succes van de Finse economic sinds
1977 te danken is geweest aan een flexibele
,,policy mix” op economisch gebied, die
tot stand is gekomen onder een hoge mate
van consensus tussen de sociale partners.
De deflatoire maatregelen uit de jaren 1975
en 1976 werden alleen genomen omdat het
niet anders kon vanwege het enorme tekort
een heel ander beeld van de situatie. De
op de lopende rekening en de hoge inflatie.
Nederlandse export is in de periode
1970-1981 juist meer toegenomen dan de
Finse (zie figuur 3).
Direct toen de situatie het toeliet, heeft
men de deflatoire politiek laten vallen omdat men van mening was dat herstel te lang
zou duren, en omdat het schadelijke
neveneffect van een snel toenemende
werkloosheid als onaanvaardbaar werd beschouwd. Ten slotte is het voor een belangrijk deel aan de bilaterale handel met de
Toegegeven moet worden dat de groei er
wat Nederland betreft uit is sinds 1979.
Dat de Finse export in de jaren 1980 en
1981 nog groeide, is overigens voor een belangrijk deel te danken aan de toename van
de export naar de Sovjetunie, waarvan
Bomhoff juist beweerde dat het belang afnam. Dit geldt echter alleen voor de jaren
1975-1979. In de jaren 1980-1981 is het
ESB 10-11-1982
when Finland’s Nordic neighbours resorted to it — twice in 1977 and again early in
1978.” (Survey: Finland, 29 September
1979. biz. 24). De OECD schrijft: ,,The
similar action on the part of the Swedish
and Norwegian authorities. “(OECD, Economic Survey Finland, mei 1981, biz. 12).
Dit geldt overigens ook voor de recente devaluaties :,, After Mr. Palme told the Finns
that he was about to devalue, they devalued the Finnmark by 4.3% on October 6th
and said that a Swedish devaluation was on
the way. Then Finland was so flabbergasted by the size of the Swedish krona’s shift
(16%) that it devalued the Finnmark by a
further 6% on October 10th. Tempers in
the normally calm Nordic countries are
running high.”(7Vie Economist, 16 oktober
1982, biz. 79).
In label 1 presenteer ik de reele (voor inflatie gecorrigeerde) wisselkoersen van Finland, Denemarken, Zweden, West-Duitsland en Nederland ten opzichte van de
Amerikaanse dollar. Hoe hoger de index,
des le groler de reele depreciatie ten opzichle van de dollar. Uit de label blijkt dal
van deze vijf landen Finland hel minst is
gedeprecieerd len opzichle van de dollar en
Wesl-Duilsland en Nederland hel meesl.
De cijfers lalen m.i. absoluul geen ruimle
voor de hypolhese dal Finland door middel
gen van twee (of meer) landen vergelijkt
bleem voor dat de keuze van het gemeenschappelijke basisjaar een zeker element
van willekeur bevat. In dit geval moet de
keuze van 1975 als basisjaar, toen de Finse
export zich op een dieptepunt bevond,
echter absoluut als ongeschikt worden gekwalificeerd. Wanneer we een wat langere
tijdreeks nemen met 1970 als basisjaar (dit
jaar vertoonde noch voor Finland, noch
voor Nederland opmerkelijke uitschieters
naar boven of naar beneden), krijgt men
beeld: ,,Devaluation, at first stiffly opposed by the Bank of Finland as well as by
most politicians, became unavoidable
timing of the devaluations, coincided with
Nederland en Finland. De internationale
samenwerking op het gebied van wisselkoerspolitiek, waaraan Nederland — als
lid van het EMS — heeft deelgenomen
Creutzberg en Leppanen wonen tussen
de bomen. Hun welkome bijdrage bevat
waarde van de Finse mark met ongeveer
18%. Om de nadelige gevolgen van de devaluatie (afnemende koopkracht van de
loontrekkers) te verzachten, werd naast de
wisselkoers een heel pakket van maatregelen ingevoerd: enige verlaging van belastingen voor gezinshuishoudingen, matige
Naschrift
van Finland en Nederland gedurende de
Sovjetunie te danken dat de export nog gestegen is in de jaren 1980-1981.
A. F. Creutzberg
S. Leppanen
van een reeks reele devaluates de export
heefl weten te herstellen.
Tabel 1. Reele wisselkoers ten opzichte
van de dollar (1975= 100)
Finland Denemarken Zweden West-Duitsland Nederland
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
100,0
97,2
95,8
97.7
95.7
93,2
106.2
100.0
102,1
97,2
87.3
84.5
91,5
114.3
100,0
100,6
99,0
97,6
96,1
94.7
11 1.6
100,0
103.8
98,4
89.1
86.9
92.7
120.2
100.0
101,7
94,4
86.0
85.2
90.0
116.8
2. Het basisjaar voor de vergelijking
tussen Finland en Nederland. Terecht memoreren Creulzberg en Leppanen dal de
keuze van hel gemeenschappelijke basisjaar bij een inlernalionale vergelijking een
elemenl van willekeur bevat. In mijn artikel was echler van weinig willekeur sprake,
omdal alle zes tabellen waarin Finland met
Nederland (en andere landen) werd verge1217
leken hetzelfde basisjaar hanteerden, namelijk 1975, het jaar voordat de bezuinigingen in Finland werden ingezet. 1975
leek mij een logische keuze, omdat de eco-
en 2) en evenmin door de export naar Rusland (die droeg pas vanaf 1980 weer signi-
ficanl bij). Hel herslel kwam naar mijn me-
nomische politiek in Finland met ingang
ning omdat Finland krachtig bezuinigde op
de colleclieve uitgaven, en ook na 1977
van 1976 veranderde. Vandaar dat ik in
niet bezweek voor de verleiding om op-
alle vergelijkende tabellen steeds dat uitgangspunt heb gekozen. Ik heb in tnijn artikel de hypothese geopperd dat de Nederlandse exporteurs niet meer kunnen profiteren van groei in de wereldhandel omdat
de rendementspositie van het Nederlandse
nieuw nominaal te stimuleren. De voorzichlige formuleringen van Creulzberg en
Leppanen (.,om de nadelige gevolgen van
bedrijfsleven te veel is verzwakt. Het feit
dat de Nederlandse export tot 1973 wel
krachtig groeide lijkt me een bevestiging
van die hypothese.
3. De Finse export naar de Sovjetunie.
Het Russische aandeel in de Finse export
nam af tussen 1975 en 1979. De krachtige
groei van de Finse export in die jaren kan
dus niet worden verklaard door de speciale
handelsovereenkomst met de Sovjetunie.
Ook in 1980 — het laatste jaar waarover ik
gedetailleerde cijfers ter beschikking had
bij het schrijven van mijn bijdrage — groeide de Finse export naar de niet-communistische landen met 4%, terwijl bij voorbeeld
de export van Zweden (en Nederland) stagneerde. De cijfers in label 1 laten zien dat
de internationale concurrentiepositie dit
verschil tussen Finland en Zweden niet
kan verklaren. Ook de cijfers in label 2 laten zien dat hel relalieve kostenniveau van
Finland sinds 1975 iets is verslechterd ten
opzichte van Zweden, zodat hel fenomenale succes van de Finse export na de sanering van de collectieve sector andere oorzaken moet hebben. Mijn hypothese luidl:
groler oplimisme over de toekomstige belastingdruk en hogere rendementen in hel
bedrijfsleven.
Tabel 2. Prijsindex van houtpulp
($/metric ton)
Zweden
1975 . . .
1976 . . .
1977 …
1978 . . .
1979 . . .
1980…
1981 …
Finland
410.31
388.84
381,76
368.20
325.20
345.16
302,72
393.27
486.43
479.95
274,79
371.88
463.90
468.65
Index (1975 = 100)
100.0
98.3
98.8
102,5
98,4
97,6
95.4
Ik geef de critici graag toe dat hun nieuwe
cijfers voor 1981 hel belang onderslrepen
van de export naar Rusland lijdens de huidige recessie. Niellemin groeit over de periode 1975-1981 ook de Finse export naar
de rest van de wereld meer dan tweemaal
zo snel als de Nederlandse export.
4. Economisch herstel in plaats van een
..deflatoire spiraal”. Aandacht voor de ervaringen van Finland is nutlig omdal daar
is gebleken dat krachtige bezuinigingen wel
degelijk tol een snel herstel van economische groei kunnen leiden. In Finland ontslond geen ,,deflaloire spiraal”, maar er
Irad een verschuiving op van consumplie
en overheidsbestedingen naar investeringen en export. Vanaf 1978 kon Finland
zich weer permilleren om de collectieve
sector gelijk met het nationaal produkt le
lalen loenemen. Dal kwam niel door de exlerne waarde van de markka (zie labellen 1
1218
de devalualie le ver:achten”. ,,enige verlaging van belaslingen voor gezinshuishoudingen”) bevestigen het cijfermatige beeld
in mijn artikel, waaruit al bleek dal een tijdelijke daling van de beschikbare gezinsinkomens noodzakelijk kan zijn voor economisch herslel.
Eduard J. Bomhoff