Ontwikkelingen op de
Internationale energiemarkt
De Internationale energiemarkt heeft de afgelopen vijftien jaar turbulente
ontwikkelingen doorgemaakt. Voor de komende vijftien jaar zijn de onzekerheden niet
minder groot. In dit artikel wordt ingegaan op een aantal factoren die de vraag, net
aanbod en de prijsvorming op de internationale energiemarkt bepalen. Voorspellingen
zijn daar echter niet op te baseren. Hooguit kan men proberen om op basis van
verschillende aannamen scenario’s te schetsen waarin mogelijke ontwikkelingen op de
internationale energiemarkt worden beschreven.
DRS. H. HOOYKAAS*
Met in een beknopt artikel samenvatten van de te verwachten ontwikkelingen op de internationale energiemarkt
behoort niet tot de categorie eenvoudige opdrachten. Te
meer niet omdat ook energiemarkten nooit meer worden
als vroeger. Het rustgevend extrapoleren van ontwikkelingen uit het verleden is alleen nog geschikt voor een tentoonstelling van oude ambachten.
Desondanks – men zou haast geneigd zijn te denken:
‘tegen beter weten in’ – doet ons bedrijf al vele jaren pogingen om toekomstscenario’s voor internationale energieontwikkelingen te construeren, die verschillende verwachtingspatronen schilderen, afhankelijk van de gekozen aannamen. Deze scenario’s helpen managers de sleutelfactoren voor het succes van hun bedrijfsonderdelen te indentif iceren en worden gebruikt bij het testen van voorgenomen
beleid. Scenario’s zijn geen voorspellingen, maar mogelijke, intern consistente wereldbeelden. De huidige scenario’s varieren van een opgewekte stabiele kijk op de sociaal-economische ontwikkelingen, het ‘managed world’scenario, tot een pessimistischer visie, getiteld ‘world in turmoil’, ‘wereld in verwarring’. ‘Managed world’ veronderstelt
economische stabiliteit door een pragmatische en zakelijke benadering van overheden, bedrijfsleven en belangengroeperingen. Daarbij domineren marktrelaties en goede
concurrentieverhoudingen. ‘World in turmoil’ daarentegen
gaat ervan uit dat er onvoldoende draagvlak bestaat voor
consensus, dat politieke overwegingen domineren en dat
er belangrijke economische belemmeringen blijven bestaan die de investeringen en de handel negatief beenvloeden, zowel nationaal als internationaal.
Tussen optimisme en pessimisme, die beide overigens
even realistisch kunnen zijn, ligt toegespitst op olie nog een
derde weg, die bij ons het ‘roller coaster’-scenario heet, de
‘achtbaan’. Dat scenario gaat ervan uit dat op sommige momenten, in sommige sectoren en sommige landen sprake
is van goed gestuurde ontwikkelingen, maar dat er op andere gebieden sprake is van verwarring en dat deze verschillende ontwikkelingen niet synchroon verlopen, ja, van
geval tot geval vrij snel kunnen veranderen.
Het ‘managed world’-scenario houdt tot het jaar 2005 rekening met een jaarlijkse groei van het bruto nationaal produkt van 3,5% (buiten de communistische landen), het
712
‘world in turmoil’-scenario gaat uit van 2% en de ‘roller coaster’ koerst op 3%. Dat zijn dus op zich zelf allerminst
overdreven pessimistische schattingen.
Sleutelfactoren
Ik wil nu een aantal Sleutelfactoren aanduiden die toekomstige ontwikkelingen voor een groot deel zullen bepalen. Gezamenlijk vormen ze de bedding van een soort
‘prijsrivier’ waarbinnen naar onze inzichten de ‘roller coaster’ en ook andere scenario’s zich de komende jaren kunnen bewegen. Daarvoeg ik aan toe dat eerdere scenario’s
van ons de dramatische val van de olieprijzen in de eerste
helft van 1986 niet in die mate hadden verwacht. Dat wil
zeggen dat ook bij de ‘prijsrivier’ die ik u zal tonen, het nog
maar de vraag is of de wal op beslissende momenten het
schip echt zal keren.
Bij het uitstippelen van toekomstverwachtingen voor de
internationale energiemarkten spelen veel factoren een rol.
Je moet kijken naar de beschikbare reserves van olie, gas
en kolen, naar het marktgedrag van de aanbiedende partijen – zowel OPEC- als niet-OPEC-landen -, naar de invloed van prijsschommelingen op dit gedrag, naar de
vraagontwikkelingen op de belangrijkste energiemarkten het huishouden, transport en Industrie – en ten slotte naar
de wijze waarop al deze ontwikkelingen elkaar weer be’invloeden tijdens de feitelijke confrontatie van vraag en aanbod op de markten zelf. Ik zal mij beperken tot de volgende drie aspecten:
– significante ontwikkelingen in de vraag naar energie in
de OECD en de ontwikkelingslanden;
– de invloed van prijsontwikkelingen op het aanbod van
olie, gas en kolen; en
– de prijs van olie als dominante factor voor de ontwikkelingen op de gehele energiemarkt.
* De auteur is president-directeur van Shell Nederland BV. Dit artikel is een bewerkte versie van een inleiding op het symposium
“Energie en economie” op 27 april 1988 te Amsterdam.
De vraag naar energie
Laat ik beginnen bij de OECD-landen. Figuur 1 laat aan
de hand van de ontwikkelingen in de Verenigde Staten in
de afgelopen 100 jaar zien dat de vraag naar energie per
eenheid toegevoegde waarde na het bereiken van een zekerindustrialisatieniveau weerterugloopt. Ditiseen proces
dat zich over de gehele wereld voordoet. Ook de ontwikkelingslanden maken, ondanks hun industriele groei en groeiende energiebehoeften, gebruik van energie-efficiente
technologieen. De laatste belangrijke daling in de figuur
wordt veroorzaakt door een combinatie van snel stijgende
olieprijzen en een mede daarmee samenhangende snelle
ontwikkeling en toepassing van minder energie-intensieve
technologieen. Dat betekent dat economische groei niet
meer automatised vertaald kan worden naar een evenredig groeiend energieverbruik.
Figuur 2 laat zien welke energiebesparingen sinds 1973
al zijn bereikt in de industrie, huishoudingen en het transport en wat de verwachte mogelijkheden op dit gebied zijn
tot het jaar 2005. De middelste as is de index per 1986.
Links ziet u de reeds gerealiseerde belangrijke bezuinigingen bij voorbeeld in de luchtvaart (van 150 eenheden energie naar 100 eenheden energie voor een zelfde transportprestatie) en rechts de nog aanwezige grote besparingsmogelijkheden. Bij bij voorbeeld auto’s en verlichting zal
het verbruik tot respectievelijk 50% en 45% van het niveau
van 1986 kunnen dalen. Een belangrijke rol daarbij spelen
de nieuwe materialen die in deze sectoren in toenemende
mate worden toegepast en die de voertuigen lichter maken,
hetgeen het brandstofverbruik verbetert. Let wel: ik geef
verwachte ontwikkelingen aan. De vraag blijft natuurlijk of
deze besparingen worden bereikt en zo ja, in welk tempo;
sneller misschien of langzamer of nooit?
De invloed van technologische vooruitgang en economische herstructurering is vooral goed zichtbaar in de industriele sectoren van de OECD-landen. De industriele energievraag steeg hier bij voorbeeld van 11 miljoen vaten
olieequivalent per dag in 1969 naar 21 miljoen in 1973,
waarna een daling volgde tot 18 miljoen in 1985. Van die
daling kon 50 a 70% worden toegeschreven aan structuurveranderingen. In West-Duitsland bij voorbeeld nam een
zware industrie als de ijzer- en staalindustrie in 1985 27%
van het totale industriele energieverbruik voor haar rekening, terwijl de bijdrage van deze bedrijfstak aan de totale
industriele produktie van dat land niet meer dan 2 a 3% bedroeg. Dat houdt in dat inkrimping van deze bedrijfstak een
groot effect zal hebben op de gemiddelde energie-intensiteit van de Duitse industrie. In het algemeen betekent dat
dat omvang en tempo van industriele herstructureringsprocessen in OECD-landen, van zware industrie naar lichte industrie, informatica en dienstverlening, een grote invloed
zullen hebben op de vraag naar industriele energie. Daarbij moeten we ons realiseren dat economische herstructurering en technologische innovatie lange-termijnprocessen
zijn, die kunnen worden versneld, maar niet fundamenteel
worden veroorzaakt door stijgende energieprijzen. Dat wil
zeggen dat als de energie weer relatief goedkoop wordt,
de herstructurering niet ongedaan zal worden gemaakt.
Vervolgens de vraag naar energie in de ontwikkelingslanden. Die vraag wordt natuurlijk bemvloed door klimatologische omstandigheden en lokale prijsniveaus, maar
vooral door het niveau van economische ontwikkeling in
een land en de daaraan gerelateerde technologieen.
Naar verwacht zal 90% van de groei van de wereldbevolking, van 5 naar 6,6 miljard wereldburgers in het jaar
2005, zich in deze landen voltrekken. Naar verwachting zal
tegen die tijd de helft van de bevolking in steden wonen.
Het aantal ‘megasteden’ ter wereld, steden met meer dan
4 miljoen inwoners, zal dan gestegen zijn van 35 naar 90.
ESB 3-8-1988
Figuur 1. Ontwikkeling van de energie- resp. de olie-intensiteit in de VS over de laatste honderdjaar
Energie-intensiteit
1985
Figuur 2. Gerealiseerde efficiencyverbetering in het energieverbruik (1973-1986), resp. nog te realiseren efficiencyverbetering (1986-2005) in OECD-landen, 1986 = 100a
150 140 130 120 110 100 90
80
70
60
50
40
Industrie
– raffinage
– elektriciteitsopwekking
Huishouden
– verwarming
– licht
– huish. apparatuur
•
Transport
– auto’s
– vrachtwagens
– vliegtuigen •——————
gemiddeld
1986
optimale toepassing
1986 •
2005
a. Energieverbruik per eenheid van een bepaalde activiteit.
Figuur 3. Stedelijke bevolking als percentage van de totale bevolking in relatie tot het bnp per hoofd van de bevolking
Deze ontwikkelingen vragen omvangrijke investeringen in
behuizing, voorzieningen, transport en communicatie, alsmede een sterk gemechaniseerde voedselvoorziening. Al
deze activiteiten vragen weer om energie.
Figuur 3 toont de relatie tussen de hoogte van het bruto
nationaal inkomen per hoofd van de bevolking en de urbanisatiegraad per land. Er is een duidelijke correlatie en een
wederzijdse bemvloeding. Urbanisatie leidt bij voorbeeld
tot een toename van het gebruik van huishoudelijke apparaten. In de meer welvarende ontwikkelingslanden bezit
reeds meer dan de helft van de huishoudens koelkasten,
tv’s en wasmachines. Ook vindt er een omslag plaats van
openbaar vervoer naar het particulier eigendom van motoren en auto’s. Er bestaat een nauwe correlatie tussen urbanisatiegraad, bruto nationaal inkomen per hoofd van de
bevolking en het bezit van auto’s. In ontwikkelingslanden
is het autobezit in de steden zes maal groter dan op het
platteland. Ook hier geldt natuurlijk weer de vraag in welk
tempo dit soort ontwikkelingen zal voortschrijden. Dat het
hard kan gaan bewijst bij voorbeeld Korea, waar in de afgelopen 20 jaar een economische groei werd gerealiseerd
van maar liefst 9% per jaar en waar de energieconsumptie
in een generatie vertienvoudigde ….
713
Figuur 4 vat een en ander nog eens samen. Met is duidelijk te zien dat de onzekerheidsmarges in de vraag naar
energie erg breed zijn. De verschillen tussen de maximaal
en minimaal mogelijke totale geschatte energievraag in het
jaar 2005 is 30 miljoen vaten per dag. Dat wil zeggen dat
wij ons in alle redelijkheid internationale situaties kunnen
voorstellen die een variatiebreedte in de energievraag tonen van twee maal de huidige OPEC-produktie van 15 miljoen vaten per dag. Dit illustreert duidelijk hoe groot de onzekerheidsmarges zijn waarbinnen onze bedrijfstak de komende jaren beslissingen moet nemen.
Figuur 4. Energievraag naar energiedrager, OECDenontwikkelingslanden, in miljoenen vaten olie-equivalent per
dag, 1965. 1985resp. 2005
mln. vaten/dag
Olie
Steenkool
Gas
De aanbodzijde
Na deze opmerkingen over de vraagzijde wil ik wat zeggen over de aanbodzijde. Ook hier is sprake van grote onzekerheid, die vooral wordt veroorzaakt door de verwachtingen die investeerders in exploitatie en produktie van
energie koesteren ten aanzien van het lange-termijnprijsniveau. De investeringsbeslissinoen in de jaren zeventig
en de wens van overheden om hun energievoorziening veilig te stellen hebben geleid tot de huidige situatie, die sterk
wordt bepaald door een surplus in aanbodcapaciteit in alle
sectoren van de energie-industrie. Wij hebben voor olie,
gas en kolen het aanbodpotentieel berekend bij prijzen van
10 en 30 dollar per vat. Met deze prijzen bedoelen we het
door de investeerders in de produktie van energie verwachte prijsniveau op de langere termijn. Het olieplaatje voor
niet-communistische landen (figuur 5) laat zien dat we naar
alle waarschijnlijkheid over de top heen zijn. Voorts dat bij
een verwacht prijsniveau van 30 dollar de niet-OPEC-produktie boven de 20 miljoen vaten zal blijven. Bij 10 dollar
zakt deze naar 12 miljoen vaten. In het laatste geval zullen
zo’n 35 miljoen vaten geproduceerd moeten worden door
OPEC-landen. Opvallend is het huidige grote verschil tussen de vraag (gelijk te stellen aan het actuele aanbod) en
het potentiele aanbod ofte wel de niet-benutte produktie voornamelijk in het Midden-Oosten.
Het gasplaatje (figuur 6) laat zien dat bij 30 dollar een
voortdurende ontwikkeling in de Noordzee en andere gebieden waarde kosten hoog zijn noodzakelijk wordt. Bij 10
dollar zullen nieuwe p: ojecten daar niet levensvatbaar zijn.
Het kolenplaatje (figuur 7) laat ten slotte zien dat er bij
30 dollar een sterke vergroting van het aanbod wordt verwacht. Bij 10 dollar wordt de ontwikkeling van nieuwe exportfaciliteiten afgeremd en blijft het kolenaanbod potentieel op ongeveer het huidige niveau.
Figuur 5. Aanbodpotentieel aardolie bij verschillende olieprijzen. in miljoenen vaten olie-equivalent per dag
mln. vaten/dag
1970
1980
1990
2000
Potentieel aanbod
-——— $30/vat tot 2005
bij ruwe-olieprijs van:
__
——•••••• $ 30/vat tot 1995 en $ 10/vat daarna
—•— $ 10/vat tot 2005
!>^%t^^ Onzekerheid betreffende technische produktiecapaciteit OPEC
Figuur 6. Aanbodpotentieel aardgas bij verschillende olieprijzen. in milioenen vaten olie-equivalent per dag
mln. vaten/dag
olie-equivalent
40 I
– $ 30/vat
Potentieel aanbod
De prijsvorming
Natuurlijk zal het verschil tussen vraag en aanbod een
belangrijke factor blijven bij de prijsbepaling van olie. Voor
de gehele energiemarkt blijft ons inziens van kracht dat de
prijs van olie de belangrijkste factor zal zijn bij de prijsvorming in andere markten. Het hiervoorgetoonde olieplaatje
zal, naar ik hoop, duidelijk gemaakt hebben dat het gedrag
van de OPEC in die prijsvorming een sleutelfactor zal blijven. Kortom: olie blijft in de komende decennia een belangrijke rol spelen.
Op nog langere termijn zullen we hier echter weer de betrekkelijkheid van moeten inzien. Het ‘olietijdperk’ is ten
slotte maar een verwaarloosbaar korte periode in de ontwikkeling van onze planeet en wordt verre overschaduwd,
of beter: opgelicht, door de mogelijkheden van zonne-energie. Naar onze inschattingen zal het olieverbruik in de komende twee eeuwen sterk afnemen ten gunste van het kolenverbruik, de zonne-energie en zelfs het houtverbruik,
714
———— * 30/vat tot 2005
bij ruwe-olieprijs van:
—……. $ 30/vat tol 1995 en $10/vat daarna
—— •—— $ 10/vat tot 2005
Figuur 7. Aanbodpotentieelsteenkoolbij verschillende olieprijzen, in miljoenen vaten olie-equivalent per dag
Potentieel aanbod
bij ruwe-ohepri|s van
—— ——— $ 30/val lot 2005
———…… $ 30/vat tot 1995 en $1Ova! daar
——.—— $ KWvat tot 2005
dat overigens gezien kan worden als een indirecte manier
van het gebruik maken van zonne-energie. Figuur 8 laat
nog eens zien hoezeer het al kan verkeren in het tijdbeslag
van ruim een eeuw.
Terug naar de olieprijzen, die in de jaren zeventig en
tachtig sterk afweken van eerder vastgelegde trendverwachtingen (zie figuur 9). De vragen waar wij thans voor
staan zijn:
– zijn de hoge prijzen van het begin van de jaren tachtig
een door de OPEC opgedreven tijdelijke zaak; en
– zijn de huidige enorme korte termijn prijsfluctuaties een
tenomeen dat voorlopig bij ons zal blijven?
Helaas moet ik de antwoorden op beide vragen schuldig blijven. Wat ik hooguit kan laten zien is een mijns inziens aannemelijke ontwikkeling, die werd beschreven in
ons ‘roller coaster’-scenario. U ziet daarbij (figuur 10) een
prijsscenario waarbij sterke prijsfluctuaties op korte termijn
worden gesuperponeerd op een prijsgolfbeweging op lange termijn. Deze beweging wordt veroorzaakt door een
oliemarkt die met tussenpozen van misschien wel een vijftal jaren omslaat van een ‘sellers’-markt naar een ‘buyers’markt en vice versa. Een ‘trigger’, en dat kan een in onze
ogen relatief onbelangrijke gebeurtenis zijn, leidt in dit scenario bij een gevoelige, gespannen en wispelturige markt
tot een sterke prijsval en een voortzetting op een ander,
evenzeer gevoelig niveau. Een dergelijke ontwikkeling
heeft dan meer te maken met de verwachtingen en percepties van producenten en handelaren dan met wat wij zien
als een reele, zakelijke ontwikkeling.
De psychologie van de markt is hierbij de dominante factor, mede omdat in een dergelijk scenario de ‘spelers’ het
handhaven van stabiliteit niet meer zien als een begerenswaardige doelstelling op zich. Crises worden aanvaard, en
soms uitgelokt, als een normaal verschijnsel. In een dergelijke perceptie wordt marktstabiliteit gezien als een kortetermijnverschijnsel dat steeds weer zal worden gevolgd
door crises en instabiliteit. Een lichte mate van (verwacht)
overaanbod kan de prijzen al disproportioneel doen dalen.
Bij het opereren op zo’n markt is flexibiliteit natuurlijk van
levensbelang. Opties zullen indien nodig op het laatste moment worden uitgeoefend, succes is vooral afhankelijk van
een goede timing van investeringen en desinvesteringen.
Ontsnappingsclausules in contracten zijn net zo belangrijk
als prijsafspraken. In feite gaat het om een ‘pokerspel’:
‘Dichtung und Wahrheit’ lopen door elkaar. Bij dit ‘roller coaster’-scenario is het mogelijk dat een lage vraag naar olie,
gekoppeld aan een relatief hoog aanbod – dat op zich weer
wordt veroorzaakt door lage produktiekosten – (en waarbij
beide ontwikkelingen worden versterkt door technologische vooruitgang) zorgen voor een lange periode van lage
prijzen. Deze periode kan dan weer gevolgd worden door
een sterke stijging van de vraag en een kunstmatige korting van het aanbod, waardoor extreem hoge prijzen ontstaan, hetgeen weer leidt tot besparingen en de produktie
van alternatieve energiebronnen, enzovoorts, enzovoorts.
Als voorspelling kan ik u dan ook alleen de ‘prijsrivier’
aanbieden die wordt getoond in figuur 11. Hierbij zijn de
drie scenario’s die ik heb genoemd, uitgestippeld tussen
twee oevers. De linkeroever wordt bepaald door de marginale olieproduktiekosten en concurrentie tussen enerzijds
olie en anderzijds gas, kolen en nucleaire energie. De rechteroever wordt bepaald door de produktiekosten van alternatieve energie van wellicht zo’n 40 dollar per vat en structurele wijzigingen van de vraag.
Het zullen vooral de consumenten en de OPEC zijn die
het schip op deze rivier zullen sturen. De koers van het
schip is vooral afhankelijk van deze opvarenden en de beslissingen die zij de komende jaren nog zullen nemen.
Figuur 8. Verschuiving in de marktaandelen van primaire
energiedragers op de Internationale energiemarkt, 1860Marktaandeel
1985
in %
Figuur 9. Prijsverloop van ruwe olie, nominaalen reeel, afgezet tegen een ‘normale’ ontwikkeling
$ vat
40
1
Feitehjk
30
20
–
10
–
Trend 1960-1970
1900
1920
1940
1980
1960
2000
Figuur 10. Korte- en lange-termijnfluctuaties in de ruweolieprijs
M
Hoge prijs
Trigger’
— Korte-termijntluctuatie
• Korte-lermijnfluctuatie:
– seizoenschommelmg
– economische groei
– crisis
– oorlog
– perceptie
– spotmarkt
• Lange-termi|nfluctualie:
verandermgen in vraag
en aanbod die leiden
tot omslagen m
kopers verkopersmarkt
— Trigger
Lage pri|S
Figuur 11. De ‘prijsrivier’ van ruwe olie
Hogere
produktiekosten
. . .
Concurrerende
brandstoffen
Nieuw
aanbod
t
Tijd
19861 Structured verande| ringen in de vraag
kina/1′
Beperking ‘197;
produktie
— Prijs
in MiddenOosten
H. Hooykaas
ESB 3-8-1988
715