Ga direct naar de content

Ons geld terug

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 17 2005

Ons geld terug
Aute ur(s ):
Jasper Jorritsma (auteur)
jasper.jorritsma@economie.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4463, pagina 265, 17 juni 2005 (datum)
Rubrie k :
van de redactie
Tre fw oord(e n):

Begin deze week waren de ministers van Financiën van de landen van de G8 eensgezind over het kwijtschelden van de schulden van
ontwikkelingslanden. De leningen van een achttiental Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse landen aan multilaterale instellingen worden
kwijtgescholden. Waar ontwikkelingshulp nu nog opgaat aan rente-betalingen, zal deze straks kunnen worden besteed aan onderwijs,
infrastructuur en de opbouw van het land.
Het is de vraag in hoeverre deze maatregel effectief is. De kwijtgescholden leningen omvatten maar een klein deel van de totale schuld;
de rentebetalingen aan particuliere schuldeisers zullen gewoon door moeten gaan. Het is bovendien de vraag hoe grootmoedig het
gebaar is. De schulden aan multilaterale instellingen staan tegen de nominale waarde in de boeken, terwijl de kans op terugbetaling met
de jaren kleiner blijft worden. De kwijtschelding lijkt op het afboeken van dubieuze debiteuren. Het is te hopen dat de kwijtschelding niet
ten koste gaat van het budget van ontwikkelingssamenwerking. Ook bestaat het morele gevaar dat landen hun vergrote financiële ruimte
gebruiken voor het aangaan van nieuwe leningen (Dijkstra, 2003).
Op het eigen continent is de Europese helft van de G8-leden minder eensgezind. 1 Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië
zijn het oneens over de voorgestelde financiële perspectieven voor de Europese Unie. Het VK en Frankrijk staan lijnrecht tegenover
elkaar. Frankrijk wil dat het VK zijn korting op de afdracht aan de EU (de rebate) opgeeft. Het VK is geen arme lidstaat meer en Frankrijk
vindt daarom dat het VK een solidair gebaar richting Europa moet maken. Het VK ziet de rebate niet als een herverdeling tussen arm en
rijk, maar als compensatie voor de budgettaire effecten van het gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB). Frankrijk is een nettoontvanger van het GLB en het VK een netto-betaler. Het VK ziet de rebate als vergoeding voor zijn kleine, efficiënte landbouwsector.
Door de rebate worden de kosten van het GLB zo afgewenteld op andere lidstaten.
Italië en Duitsland zijn eveneens netto-ontvangers uit het GLB. Hun belang ligt vooral bij de gelden uit structuurfondsen. Waar Italië
probeert de gelden uit structuurfondsen voor het arme zuiden veilig te stellen, gaat het Duitsland om steun bij de opbouw van het
Oosten. Duitsland had, als nettobetaler, bij de vorige financiële perspectieven al een korting bedongen op de bijdrage aan de Engelse
rebate. De Duitse wens is terecht; de Italiaanse is begrijpelijk maar misplaatst. De Lega Nord is weinig geneigd geld vrij te maken voor het
zuiden, maar in principe heeft Italië voldoende middelen om het zuiden te ontwikkelen tot een volwaardig deel van de Europese interne
markt. De rol van de ontwikkeling van de Oost-Duitse productiestructuur in de Europese uitbreiding genereert voldoende externe
effecten om een Europese bijdrage te rechtvaardigen.
Bij inzet van de structuurfondsen voor convergentie binnen de EU, resteren voor de EU-15 nog slechts de overdrachten in het kader van
het GLB om hun nettopositie veilig te stellen. Het GLB is niet meer dan dat: een herverdelingsmechanisme. Op dit moment is het een
herverdelingsmechanisme tussen de oude lidstaten, omdat de landbouwsteun langzaam wordt ingefaseerd. De toegetreden landen van
Centraal en Oost-Europa zullen er pas over een aantal jaren volledig van profiteren. Het aandeel van de landbouw in de toegevoegde
waarde van die landen neemt af en hun beleid is er juist op gericht de structuurfondsen zo goed mogelijk te absorberen. Er is echter
genoeg inefficiënte landbouw om een groot deel van de GLB-gelden op te nemen.
Als de nieuwe lidstaten zowel profiteren van de structuurfondsen als van het GLB, zal dat grote gevolgen hebben voor de nettoposities
van de oude lidstaten. De inkomensverschillen tussen Europese landen zijn groter geworden en een solidair Europa vereist
daadwerkelijke inkomensoverdrachten van west naar oost. Dat is een probleem zolang de kosten en baten van Europa vooral worden
afgemeten aan de nettopositie. De Europese begroting zegt namelijk weinig over het belang van Europese beleidsterreinen (Pelkmans,
2004; Bos & Van Riel, 2004). De baten van de interne markt staan niet op de begroting en de kosten van het GLB in termen van hogere
prijzen voor landbouwproducten ook niet.
Ook de kosten van het GLB voor ontwikkelingslanden staan niet op de begroting. Het gemeenschappelijke landbouwbeleid zorgt voor
verstoringen van de handel met ontwikkelingslanden en de landbouwproductie van die landen (OECD, 2001; Wereldbank, 2001). Het
schrappen van schulden verbetert hun nettobetalingspositie, maar verandert weinig aan hun handelskansen. Die verbeteren pas met de
liberalisering van de handel in agrarische producten.
Binnen het Europese systeem van overdrachten en afdrachten krijgen alle landen nu een groot deel van het geld dat ze afdragen weer
terug. Een uitgebreid Europa vereist echter dat de Europese helft van de G8 ook dit rondpompen van geld staakt. Het is te hopen dat de
Europese burgers hun angst voor Poolse loodgieters niet zullen omzetten in een angst voor Poolse import.

Jasper Jorritsma
jasper.jorritsma@economie.nl
Literatuur
Bos, M.G. & B. van Riel (2004) Meerjarig financieel kader van de EU. ESB, 20 augustus, 396-398.
Dijkstra, G. (2003) De impact van schuldverlichting. ESB, 3 oktober, 466-469.
OECD (2001) Towards more liberal agricultural trade, OECD Policy Brief, http://www.oecd.org/pdf/M00022532.
Pelkmans, J. (2004) Eenvoudige EU-kennistoets voor economen. ESB, 28 mei, 246-248.
Wereldbank (2001) World Development Report 2000/2001: Attacking Poverty, Washington DC, www.worldbank.org.

1 MS Sans Serif;}{ï“ï¹ï­ï¢ï¯ï¬ï€»ï½ï»Courier New;}{Arial;}{Times New Roman;}} {

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur