M O
^onjvuictuvuindicator
Omslag
wereldwijd
De DNB-conjunctuurindicator, die
thans een voorspelling geeft tot en
met december van dit jaar, laat na
een top aan het begin van het tweede kwartaal een neerwaartse beweging zien. Ook de realisatie, die is
afgeleid van de produktie in de verwerkende industrie, wijst crop dat de
conjunctuur haar hoogste punt heeft
gepasseerd. De groei (inclusief trend
maar geschoond voor onregelmatige
componenten) is teruggevallen van
4,5% eind vorig jaar tot gemiddeld
3% in het tweede kwartaal. Na twee
jaar van conjuncturele opgang lag
het op grond van de ontwikkeling
van de produktie in een gemiddelde
conjunctuurcyclus in het verleden
ook in de lijn der verwachtingen dat
de economie zou overschakelen op
een wat gematigder groeitempo. De
verwachting van het CPB in de jongste Macro Economische Verkenning
is dat we een relatief milde inzinking
Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator
2
— Realisatie
.—— Indicator
tegemoet gaan en dat de totale Nederlandse economie in 1995 en 1996
nog met zeer aanvaardbare percentages van respectievelijk 3% en 2,5%
blijft doorgroeien.
De recente conjunctuuromslag in
Nederland vindt zijn oorzaak in het
in zicht komen van capaciteitsgrenzen in aantal sectoren die in 1994 en
begin 1995 een sterke expansie doormaakten, een geleidelijk afzwakkende groei van de buitenlandse vraag
en een in de huidige fase van de conjunctuurcyclus minder goede aansluiting van ons specialisatiepatroon bij
de buitenlandse vraag.
Capaciteitsgrenzen
Het conjunctuurherstel is in Nederland hoofdzakelijk getrokken door
de chemische, de (basis)metaal- en
de papierindustrie. In deze industrietakken werden vorig jaar produktiestijgingen van tussen de 5 en 8% gerealiseerd. In het tweede kwartaal
zijn deze voortrekkers overgeschakeld op lagere groeipercentages
(gemiddeld 3% ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar). Uit de conjunctuurtests van het CBS blijkt dat
deze lagere groei niet zozeer is toe te
schrijven aan onvoldoende vraag,
maar aan het naderen van de capaciteitsgrenzen, met name in de chemische- en papierindustrie waar de
bezettingsgraad was opgelopen tot
rond de 90%. Een aanwijzing hiervoor is ook de opgetreden stijging
van de producentenprijzen; de buitenlandse afzetprijzen werden in
deze sectoren in de loop van 1994
en 1995 met 10 tot 20% verhoogd.
Buitenlandse vraag
Naar verwachting zullen deze en andere exporterende industrieen in de
tweede helft van het jaar te maken
krijgen met een wat terugvallende
groei van de buitenlandse vraag.
Conjunctuurindicatoren voor de EG,
VS en Japan wijzen op een conjunctuuromslag (figuur 2). Europa lijkt inmiddels te zijn overgeschakeld op
een wat lager groeitempo, hoewel de
beoordeling van de conjuncturele situatie bemoelijkt wordt doordat de
cijfers over de belangrijkste economie, de Duitse, nog een voorlopig karakter dragen in verband met statistische aanpassingen. Hierdoor moeten
de cijfers van de industriele produktie (trend en conjunctuur samen), die
wijzen op een vertraging van 3,5% in
1994 tot 1,5% in het eerste half jaar
van 1995, met voorzichtigheid worden gehanteerd. De Amerikaanse
economie is bezig aan een zachte
landing. Anders dan de conjunctuurindicator die een scherpe beweging
naar beneden maakt, lijkt de realisatie van de produktie in de verwerkende industrie op een plateau terecht
te zijn gekomen. De groei van de industriele produktie is weliswaar wat
teruggevallen maar ligt nog steeds
op een vrij hoog niveau. De conjunctuurindicator voor Japan wijst crop
dat ook hier het herstel, dat in Japan
veel magerder is geweest dan in de
rest van de gei’ndustrialiseerde wereld, aan kracht gaat verliezen.
Specialisatiepatroon
Ook het specialisatiepatroon van
Nederland speelt een rol bij de groeivertraging. In de huidige conjunctuurfase zit de grootste expansie niet
langer in intermediaire goederen zoals chemische produkten, maar in investeringsgoederen waar Nederland
minder sterk vertegenwoordigd is.
Figuur 2. Conjunctuurindicatoren voor een aantal landen
Japan
1993
1995
1993
1995