Ommezwaai
L.J. Emmerij
Evenals de ommekeer in het financieel-economische en sociale beleid
van tien jaren geleden pas een tijd later
werd gevoeld-en concreet kon worden
waargenomen, precies zo kan men nu
de eerste trillingen aanvoelen die een
nieuw geluid aankondigen. Een nieuw
begin wordt immers niet onmiddellijk als
zodanig herkend. Hetgeen bestaat
wordt als de heersende orde beschouwd. Het lijkt elke keer weer moeilijk zich een nieuwe orde voo.r te stellen,
laat staan deze orde geTntroduceerd te
zien.
En toch is het pas tien jaar geleden
dat we zo’n omwenteling voor het laatst
meemaakten. Ik doel hier natuurlijk op
de ommezwaai van een Keynesiaans
beleid naar een benadering die op een
onwennige combinatie van aanbodeconomie en monetair beleid stoelde. Het
duurde enige tijd voor men werkelijk
begon te geloven dat er iets aan de
hand was. Terwijl deze beleidsommezwaai vrij algemeen was gedurende de
jaren tachtig, wordt het nu algemeen
erkend dat de resultaten ervan in Nederland zeer middelmatig zijn geweest
vergeleken met andere OESO-landen.
Overigens ook in andere landen, en
vooral natuurlijk in derde-wereldlanden,
zijn de resultaten verre van gunstig geweest. Het wijzen op de onvolmaaktheden van het beleid maakte echter vele
jaren absoluut niets uit. Men ging gewoon door.
Maar nu, aan het eind van deze jaren
tachtig, zijn er talloze aanwijzingen dat
een nieuwe ommezwaai op komst is.
Op het internationale vlak wordt het internationale schuldenbeleid bijgesteld
en wordt er binnenkort licht aan het eind
van de tunnel zichtbaar. Japan is bezig
steeds meer in eigen land te investeren,
opdat zijn economic minder wordt aangezwengeld door internationale handel
en meer door interne vraagstimulering.
Overal in de OESO-wereld dalen de
belastingen ter verdere stimulering van
de binnenlandse vraag. Ook de inflatie
stijgt weer enigszins, hetgeen beter is
voor de groei en de verwachtingspatronen dan de deflatie die we hebben gekend, ook al wordt dat heftig ontkend
doorde ‘die-hards’ van de oude orde.
Op het Europese en Nederlandse
vlak is het van hetzelfde laken een pak.
In Nederland is zelfs een spannende
discussie losgebrand over het werkloosheidsvraagstuk en over een ander
beleid dat nodig is om weer terug te
kunnen komen tot volledige werkgelegenheid. Dat hadden we in geen jaren
ESB 15-2-1989
meegemaakt want iedereen leek murw
geslagen door de orthodoxie van de
jaren tachtig met alle aandacht op inflatie en slechts gesticulaties voor werkgelegenheid. Ook hoort men steeds weer
spreken over de noodzaak de publieke
investeringen op te voeren.
Klaarblijkelijk is de tijd rijp om de jaren negentig met een veel evenwichtiger sociaal-economisch beleid binnen
te gaan. Plotseling zegt iemand dat de
koning naakt is en even plotseling gelooft men dat ook. Jarenlang heeft men
de schitterende kleding gezien en dan,
als een donderslag bij heldere hemel,
ziet men slechts de vale huid. Wat met
recht kan worden gevraagd is waarom
zo lang een slecht, of tenminste een
incompleet, beleid is gevolgd. Is het
vanwege domheid of onwetendheid van
de zijde van de machthebbers? Was het
een bewuste keuze omdat belangrijker
doelstellingen dan bij voorbeeld volledige werkgelegenheid werden nagestreefd? Of is het puur machiavellisme?
Neem nu de werkloosheid in ons
land. Gedurende meer dan tien jaar is
er vanuit bepaalde hoeken gepleit voor
een ander financieel-economisch beleid dat meer arbeidsplaatsen creeert.
Het is waar, dat de voorstellen voor zo’n
werkgelegenheidsintensiever
beleid
frequenter en ook duidelijker waren
voor het eind van de jaren zeventig en
het begin van de jaren tachtig dan gedurende de tweede helft van dit decennium. Een hoofdreden voor deze neergang is zeker de negatieve reactie van
regering en overheid op zulke voorstellen geweest. Maar ‘negatief is eigenlijk
veel te actief uitgedrukt. Er kwam hele-
maal geen reactie- alleen lippendienst
– want het beleid was gericht op geheel
andere doelstellingen waaraan de
werkgelegenheid ondergeschikt was.
De werkgelegenheid zou volgen als we
eenmaal die andere doelstellingen hadden bereikt en ondertussen verkocht de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid banenplannen.
En dan krijgen we ‘plotseling’ net voor
de Kerst een vergadering in Utrecht
waar een Zweed, Therborn, die een
aantal jaren in Nijmegen heeft gedoceerd, in debat gaat met Albeda, ex-minister van Sociale Zaken, en Kruse,
sinds jaar en dag topambtenaar op
SoZa. Therborn beweert ijskoud dat: 1.
Nederland veel te veel de nadruk heeft
gelegd op loonmatiging; 2. de economische groei hier zo laag is door onze
eigen, domme fout; 3. er in deze lage
landen een onzinnig taboe heerst op
uitbreiding van de collectieve sector; 4.
er veel te weinig geld wordt uitgegeven
aan scholing; en 5. een dynamisch ondernemerschap en een actief arbeidsmarkbeleid ten enen male ontbreken.
Zo, zo denkt men dan, daar gaan
Albeda en Kruse natuurlijk fel tegen in.
Dat had u gedacht. Kruse beaamt
droogjes dat de werkloosheid in Nederland veel groter geworden is dan strikt
noodzakelijk zou zijn geweest. “Achteraf zijn er misschien verkeerde keuzes
gemaakt”. Hij onderschrijftdestellingen
van Therborn. Ook Albeda deed mee in
het koor der critici van het beleid, inclusief zijn eigen beleid. Hij riep op tot een
nieuw politiek debat over de werkgelegenheid.
En als ik een paar weken later lees
dat een andere topambtenaar van
SoZa, Den Breeder, opstapt omdat hij
niet langer kan meewerken aan een
“beleid dat armoede in het land terugbrengt”, dan zeg ik dat de tijd rijp is om
de Koning na te wijzen dat hij geen
kleren aan heeft.
Het is de juiste tijd voor een goed
idee. Nu het idee nog.
151