In het economische debat komt geregeld naar voren dat de Nederlandse economie ‘Rijnlands’ is, of te ‘Angelsaksisch’ zou zijn geworden. Dat onderscheid maakte Michel Albert in 1991, maar gaat het verschil anno 2024 nog wel op? Een vergelijking van Europese landen suggereert eerder een continuüm, waarbij Nederland tot de liberalere landen behoort.
In het kort
- Er zijn grote verschillen tussen de economische modellen van Europese landen.
- Nederland verschilt in het economische model op veel aspecten van Duitsland en lijkt veeleer op het Verenigd Koninkrijk.
- Duitsland en Nederland zijn beide liberaler dan bijvoorbeeld België, Frankrijk of de Scandinavische landen.
Het was Albert (1991) die het Angelsaksische en Rijnlandse model als tweedeling onderscheidde. Hoewel het beeld niet eenstemmig is, hebben beide economische modellen gemeen dat ze uitgaan van het primaat van de markt met een actieve, regulerende overheid, waarbij het Angelsaksische systeem overeenkomt met een vrije, open markteconomie en het Rijnlandse model met een gecoördineerde, sociale markteconomie (Albert, 1991; Menz, 2005; Hall en Gingerich, 2009; Hall, 2018; Marx en Reitmayer, 2019; Ventresca, 2022; Krieger en Nientiedt, 2023).
Sinds de publicatie van Albert (1991) wordt er over het algemeen verondersteld dat Nederlandse bedrijven binnen het Rijnlandse model ondernemen, waarvoor de Duitse gecoördineerde, sociale markteconomie het voorbeeld is (Menz, 2005; Hall en Gingerich, 2009; Hall, 2018; Marx en Reitmayer, 2019). Tegelijkertijd zijn er aanwijzingen dat Nederlandse beursgenoteerde bedrijven in hun oriëntatie en governance Angelsaksischer zijn geworden (Beugelsdijk, 2022; Sluyterman en Westerhuis, 2022) en wordt er politiek en bestuurlijk voor gepleit om juist terug te keren naar het Rijnlandse model (Buijs, 2020; VNO-NCW, 2021; SER, 2024).
De vraag is echter in hoeverre de Angelsaksische en Rijnlandse tweedeling nog relevant is. De economische context binnen Europa is aanmerkelijk veranderd door ontwikkelingen als de internationalisering, Europese eenwording, kredietcrisis, eurocrisis en coronapandemie. Hierbij lijkt Nederland liberaler te zijn geworden (Mellink en Oudenampsen, 2022), terwijl de Zuid-Europese landen nooit goed in de classificatie hebben gepast.
In dit artikel verken ik aan de hand van negen macro-economische indicatoren hoe diverse Europese landen, waaronder Nederland, zich tot elkaar en tot de Verenigde Staten (VS) verhouden in de mate waarin hun economische model liberale kenmerken vertoont.
Angelsaksisch en Rijnlands model
In de literatuur wordt de Angelsaksische stroming als ideaaltype van de vrije, open markteconomie gekoppeld aan de Chicago-school, waarvoor de VS model staat. Binnen Europa wordt dit liberale economische model ook verbonden met Ierland en het Verenigd Koninkrijk. In dit narratief staat een kleine, regulerende overheid centraal die als marktmeester de markt stimuleert, gericht op concurrentie, marktdynamiek en vrij handelsverkeer, waarbij monopolies en kartels worden tegengegaan. Belastingen zijn relatief laag, de arbeidsmarkt is dynamisch en sociale zekerheid gaat primair uit van zelfredzaamheid. Het ondernemersklimaat is verhoudingsgewijs vrij, waarbij bedrijven zich oriënteren op kortetermijn-aandeelhouderswaarde, ‘make-or-buy’, flexibiliteit, ‘one-tier’-governance en publieke financiering.
Daarentegen wordt de Duitse gecoördineerde, sociale markteconomie als het kenmerkende voorbeeld gezien van de Rijnlandse benadering, gelieerd aan het ordoliberalisme en de Freiburg-school. Dit model wordt ook geassocieerd met België, Nederland en Zwitserland, en veelal met de Scandinavische landen. In dit sociaal-liberale economische model is de overheid naast marktmeester tevens organisator van collectieve basisvoorzieningen, zoals voor inkomen, onderwijs en zorg, waarbij minder aan individuele burgers en bedrijven wordt overgelaten en de belastingdruk hoger ligt. Werknemers genieten meer bescherming, en de sociale zekerheid en de inkomensgelijkheid zijn relatief groot. Het ondernemersklimaat is minder dynamisch, met een nadruk op langetermijn-stakeholderswaarde, samenwerking, stabiliteit, ‘two-tier’-governance en private financiering.
In een Europese vergelijking lijken Frankrijk, Griekenland, Italië en Spanje niet goed in deze classificatie te passen. Deze Zuid-Europese landen worden in de literatuur veelal als een derde mediterraan systeem beschouwd met een meer centrale, sociale markteconomie met een voorname regierol voor de staat die verder gaat dan in het Rijnlandse model.
Vergelijking Europese landen
Voor de vergelijking van de economische modellen kijk ik naar 26 landen: de lidstaten van de Europese Unie – waarbij vanwege onvoldoende data Cyprus, Bulgarije, Malta en Roemenië buiten beschouwing zijn gebleven – die zijn aangevuld met Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en de VS.
Voor de indicatoren zijn aan de hand van Albert (1991) op macroniveau de kenmerkende modelmatige verschillen geïnventariseerd langs drie invalshoeken: ten eerste de mate van overheidsinmenging, ten tweede de reikwijdte van het sociale stelsel en ten derde het ondernemersklimaat voor bedrijven, waarbij het liberale Angelsaksische systeem wordt getypeerd door minder overheidsinmenging en sociale voorzieningen en een meer dynamisch ondernemersklimaat. Voor elke invalshoek zijn drie relevante indicatoren geselecteerd waarvoor uniforme data over de landen beschikbaar waren en die als geheel tegelijkertijd voldoende varieerden en samenhingen om een meer eenduidige, nauwkeurige samengestelde indicator of index te kunnen creëren.
Tabel 1 geeft een overzicht van de gehanteerde negen indicatoren. Om deze onderling vergelijkbaar te maken en om met extreme waarden om te kunnen gaan, zijn de indicatoren gestandaardiseerd door de landen op elke indicator als ordinale schaal op volgorde te hercoderen. Het land dat op elke indicator op basis van de data modelmatig overeenkwam met het meest liberale karakter kreeg een score van 26, aflopend naar 1 voor het land met het minst liberale model. Vervolgens is voor elk land als totaalscore de samengestelde indicator berekend op basis van het ongewogen gemiddelde van de negen indicatoren. In de zin van de interne consistentie tussen de indicatoren kan voor de samengestelde indicator de betrouwbaarheid als aanvaardbaar tot goed worden gezien met een Cronbachs alfa van 0,710 (>0,700) en een gemiddelde inter-item-correlatie van 0,213 (>0,200).
Verschillen in landspecifiek model
De indicatoren in figuur 1 geven aan dat het Nederlandse economische model in liberale kenmerken binnen Europa een middenmoter is wat betreft de gemiddelde belastinginkomsten, inkomensongelijkheid en belastingafdrachten van bedrijven. Nederland heeft relatief meer liberale, Angelsaksische kenmerken in de lagere overheidsuitgaven, overheidsinvesteringen en collectieve uitgaven aan sociale zekerheid evenals in de hogere arbeidsparticipatie en export van bedrijven. Wat betreft het lagere inkomensaandeel van de bovenste tien procent van de bevolking heeft Nederland juist een socialer karakter.
Daarnaast laat figuur 1 zien dat Nederland het meest op Duitsland lijkt in de gemiddelde inkomensongelijkheid. Daarmee houdt de overeenkomst op. De Nederlandse markteconomie vertoont meer liberale kenmerken in de lagere belastinginkomsten, overheidsuitgaven, sociale-zekerheidsuitgaven en belastingafdrachten van bedrijven en de hogere arbeidsparticipatie en het grotere handelsoverschot. De Duitse soziale Marktwirtschaft heeft daarentegen een liberaler karakter dan de Nederlandse wat betreft de lagere overheidsinvesteringen en de hogere inkomensscheefheid in het hogere inkomensaandeel van de bovenste tien procent van de bevolking. Deze resultaten suggereren dat de Nederlandse economie met minder overheidsinmenging en een dynamischer ondernemersklimaat een liberaler karakter heeft dan die in Duitsland.
De samengestelde indicator in figuur 2 geeft aan dat het Nederlandse model ook per saldo verschilt van de Duitse gecoördineerde, sociale markteconomie. De vergelijking indiceert dat het Nederlandse model in het algemeen meer overeenkomt met dat van het Verenigd Koninkrijk en Letland, en zich bevindt tussen Duitsland en de VS in, waartussen modelmatig het verschil minder groot is dan verwacht. Nederland en het Verenigd Koninkrijk komen het meest overeen in de beperkte overheidsinmenging. Het Duitse model wijst op meer liberale kenmerken dan zowel de Scandinavische landen als de mediterrane landen Frankrijk, Griekenland, Italië en Spanje. De economische modellen van Ierland, Litouwen en Zwitserland hebben binnen Europa relatief de meeste liberale kenmerken en die van Frankrijk, Griekenland, Finland, België en Oostenrijk de minste. Het contrast tussen België en Nederland is groot.
De vergelijking geeft geen inzicht in de oorzaken van de liberale, Angelsaksische invloeden in Nederland. Het lijkt aannemelijk dat de conservatieve begrotingsdiscipline en de zakelijke, pragmatische liberaliseringsagenda van de Nederlandse overheid vanaf het kabinet-Lubbers in de jaren tachtig een rol hebben gespeeld (Mellink en Oudenampsen, 2022). Ook is het denkbaar dat de Angelsaksische invloeden zijn bevorderd door het politieke en economische gewicht van grote, internationaal opererende ondernemingen, waaronder het Brits-Nederlandse Shell en Unilever, en het grote Nederlandse exportaandeel met de Europese mainports Rotterdam en Schiphol.
Conclusie
Er bestaat een grote diversiteit in de economische modellen van Europese landen. Er is nog altijd een onderscheid zichtbaar tussen het kenmerkende Angelsaksische en het Rijnlandse model waarvoor respectievelijk de VS en Duitsland als voorbeeld worden gezien, maar het algemene beeld is veel diverser. In plaats van twee of wellicht drie ideaaltypen suggereren de resultaten over de landen veeleer een continuüm tussen de modellen, wat in navolging van Hay (2020) pleit voor een minder statische, categorische indeling.
Op veel punten verschilt de Nederlandse economie van die van Duitsland, en Nederland heeft in het algemeen minder overheidsinmenging en een dynamischer ondernemersklimaat. Nederlandse bedrijven lijken wat dat betreft dus niet binnen het kenmerkende sociaal-liberale Rijnlandse model te ondernemen, maar veeleer in een hybride model dat ook lijkt op het model in het Verenigd Koninkrijk. Dit sluit aan bij Marx en Reitmayer (2019) die constateren dat Nederland in de twintigste eeuw lang als een Rijnlands model kon worden beschouwd, “but also showed many liberal characteristics at the beginning and the end of the century”. Een liberaler karakter betekent niet noodzakelijkerwijs dat er minder basisvoorzieningen zijn, maar dat er meer wordt uitgegaan van het marktmechanisme met een regulerende overheid (Levi-Faur, 2014).
Een interessante vraag voor vervolgonderzoek is in hoeverre de verschillen tussen de landen corresponderen met de welvaartontwikkeling.
Literatuur
Albert, M. (1991) Capitalisme contre capitalisme. Parijs: Éditions du Seuil.
Beugelsdijk, S. (2022) Terugkeer naar het Rijnlandse model dwingt ondernemingen behoedzaam te opereren. In: R. Claassen en D. Schoenmaker (red.), Corporate governance en het maatschappelijk belang: Preadviezen 2022. Amsterdam: Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, p. 3–9.
Buijs, G. (2020) Economisch inzetten op een Rijnlands model 2.0. Christen Democratische Verkenningen, 2, 63–68. Te vinden op www.tijdschriftcdv.nl.
Hall, P.A. (2018) Varieties of capitalism in light of the euro crisis. Journal of European Public Policy, 25(1), 7–30.
Hall, P.A. en D.W. Gingerich (2009) Varieties of capitalism and institutional complementarities in the political economy: An empirical analysis. British Journal of Political Science, 39(3), 449–482.
Hay, C. (2020) Does capitalism (still) come in varieties? Review of International Political Economy, 27(2), 302–319.
Krieger, T. en D. Nientiedt (2023) The renaissance of ordoliberalism in the 1970s and 1980s. Constitutional Political Economy. Artikel te vinden op link.springer.com.
Levi-Faur, D. (2014) The welfare state: A regulatory perspective. Public Administration, 92(3), 599–614.
Marx, C. en M. Reitmayer (2019) Introduction: Rhenish capitalism and business history. Business History, 61(5), 745–784.
Mellink, B. en M. Oudenampsen (2022) Neoliberalisme: Een Nederlandse geschiedenis. Amsterdam: Boom.
Menz, G. (2005) Auf Wiedersehen, Rhineland model: Embedding neoliberalism in Germany. In: S. Soederberg., G. Menz en P.G. Cerny (red.), Internalizing globalization. Berlijn: Springer, p. 33–48.
SER (2024) Perspectief op brede welvaart in 2040: Bouwen aan de economie van de toekomst. SER Visie, 24/01.
Sluyterman, K. en G. Westerhuis (2022) The changing role of CEOs in Dutch listed companies, 1957–2007. Enterprise & Society, 23(3), 711-745.
Ventresca, R. (2022) Neoliberal thinkers and European integration in the 1980s and the early 1990s. Contemporary European History, 31(1), 31-47.
VNO-NCW (2021) Agenda NL 2030: Ondernemen voor brede welvaart: Naar nieuw Rijnlands samenspel. Middellangetermijnvisie VNO-NCW en MKB-Nederland, februari. Te vinden op vno-ncw.nl.
Auteur
Categorieën