Ga direct naar de content

Mening: Het integratiemodel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 7 2007

mening
Het integratiemodel
De sociale wetgeving ten aanzien van de minima wordt beheerst
door de wet op het minimumloon (1969) en de koppelingswet. Met
het minimumloon moest een kostwinner een gezin kunnen onderhouden. En met de koppeling wordt de hoogte van de bijstand dan
op dit niveau vastgesteld. Maar door het moderne tweeverdienen
is dit systeem achterhaald; omdat een gezin nu gemiddeld wel
anderhalf inkomen heeft zou de bijstand dus op anderhalf maal
het minimumloon moeten liggen. Nu dat niet het geval is moeten
de uitkeringen met allerlei gemeentelijke regelingen aangevuld
worden.
Een tweede probleem is dat de minimumloonwet niet werkt als een
vloer onder het loongebouw maar eerder als een vergiet waar arbeid met een lage economische waarde, tegelijk met de betrokken
werknemers, door wegsijpelt; alleen het loon blijft er op liggen.
(De stabiliteit van het loongebouw wordt primair bepaald door de
arbeidsmarkt). Mensen die aangewezen zijn op minder renderende
arbeid worden uitgesloten. Tenslotte leidt de koppeling tot de
armoedeval, minimumloners gaan er vaak op achteruit ten opzichte
van hun uitkering.
Met het zogenoemde integratiemodel worden deze problemen
opgelost. In beginsel valt iedereen onder het model (vandaar de
naam), ook werkenden. Het houdt het volgende in.
Breng ook laagbetaalde arbeid beneden het minimumloon onder in
aanvullende collectieve arbeidsovereenkomsten ((a)cao’s). Hiermee
wordt deze arbeid serieus genomen en marktconform beoordeeld.
Als de bonden zich niet willen inzetten voor dit werk kunnen deze
overeenkomsten gesloten worden tussen het CWI en de werkgevers. De bestaande cao’s blijven ongemoeid en indien gewenst
beschermd door de minimumloonwet.
Verder wordt in geval van arbeid de bijstand vervangen door een
toeslag op het loon, zodanig dat men er ten opzichte van zijn uitkering (of voor werkenden, de uitkering die men zou hebben in geval
van werkloosheid) op vooruit gaat met een vast percentage van het
verdiende loon, het vrijlatingspercentage. Bij twintig procent (dertig procent) vrijlating wordt de toeslag dan gelijk aan de uitkering,
verminderd met tachtig procent (zeventig procent) van het loon. Bij
ons gedifferentieerde stelsel van uitkeringen is deze toeslag altijd
sociaal op maat. Bij het verstrekken van de toeslag vergewissen
de CWI er zich in elk apart geval van dat de arbeid betaald wordt
volgens de (a)cao’s zodat er geen sprake kan zijn van verdringing.
Volgens deze formule wordt de toeslag bij toenemend loon steeds
verder afgebouwd maar neemt het totale inkomen toch toe; de belangen van overheid en werknemer lopen parallel. De armoedeval
wordt rigoureus opgeheven en men blijft gemotiveerd om zich uit
zijn toeslagsituatie te werken. Bij genoemde vrijlatingspercentages
ligt de overgang naar de reguliere arbeidsmarkt op respectievelijk
125 procent en 143 procent van de eigen uitkering, de toeslaggrens. Als de werknemer er niet in slaagt boven deze grens uit te
komen dan kan de regeling ook permanent zijn. De wat hogere
inkomens vallen er al bij voorbaat buiten. Voor samenwonenden is
het gezamenlijke loon en de gezamenlijke uitkering bepalend voor
de gezamenlijke toeslag.
In de derde plaats worden de bijstandsuitkeringen vastgelegd
op een zodanig niveau dat er in het algemeen geen corrigerende
gemeentelijke regelingen meer nodig zijn. Als daar toch nog sprake
van is dan worden die, voor de bepaling van de toeslag, bij de uit

kering opgeteld. Bij toenemend loon worden ze dan tegelijk met de
uitkering mee afgebouwd. Zo blijft ook hier de armoedeval steeds
opgeheven.
Tenslotte, zolang men een toeslag heeft is men gehouden een arbeidsbijdrage naar vermogen te leveren; in geval van samenwonen
geldt dat voor beide partners.
Omdat de toeslagen alleen daar terecht komen waar ze nodig zijn,
zijn de kosten laag. Als men vanuit een uitkering gaat werken
is dat besparend voor de overheid omdat de toeslag altijd lager
uitvalt dan de uitkering. Voor werkenden zijn de toeslagkosten
beperkt. Immers alleenstaanden met hun lage uitkering en tweeverdieners met hun hoge gezamenlijke inkomen zitten al gauw
boven hun toeslaggrens. Alleen de nog weinige minimumloners/
kostwinners vormen een kostenpost. Deze vormt de prijs voor het
opheffen van de armoedeval voor deze categorie.
In het verleden zijn er verschillende voorstellen gedaan om de
minimaproblematiek aan te pakken. Maar deze hadden steeds zo
hun bezwaren en beperkingen.
Bij het basisinkomen was de toeslag gratuit, zonder verplichting
tot een arbeidsbijdrage. Verder werd de uitkering aan iedereen
toegekend, onafhankelijk van het looninkomen (corresponderend
dus met een vrijlatingspercentage van honderd procent) zodat er
tientallen miljarden per jaar rond gepompt moesten worden voor
het bestrijden van een beperkt probleem.
Bij Melkertbanen is er slechts sprake van een symbolisch werkgeversloon zodat de overheidsbijdrage hoger uit moet vallen dan de
toeslag van het Integratiemodel. Ook ligt er daardoor ligt een hoge
drempel voor de werkgever om de overstap naar een reguliere baan
te maken. Tenslotte ontbreekt de sociale maat; voor alleenstaanden en samenwonenden is de overheidsbijdrage gelijk, bijvoorbeeld
honderdtwintig procent van het minimumloon.
Aan de Earned Income Tax Credit (EITC) kleeft de tekortkoming
dat je daarvoor al een betaalde baan moet hebben. Terwijl dat juist
vaak het probleem is. Ook is de EITC niet direct gerelateerd aan de
sociale behoefte van de werknemer. De uitvoerder, het ministerie
van Financiën, heeft daar onvoldoende zicht op.

Gerrit Bosch
Natuurkundige, gepensioneerd medewerker van Philips Research

ESB

7 september 2007

541

Auteur