Marx en de crisis van
het marxisme
DRS. R. KNAACK*
Zelden in de geschiedenis van het economische denken zal een economische theorie zo omstreden
zijn geweest als die van Marx. In Oosteuropese economieen wordt Marx’ analyse bijna kritiekloos
aangehangen en twisten landen over de vraag wie zich het zuiverst in de leer mag noemen. In het
Westen daarentegen bestaat de neiging te snel te concluderen dat de praktijk Marx’ ongelijk heeft
bewezen en wordt de hele theorie overboord gezet. De vraag die in dit artikel aan de orde komt, is in
hoeverre Marx’ erfenis haar waarde in deze tijd heeft behouden. De auteur concludeert dat de
revolutieleer in de praktijk van beperkte waarde is gebleken en dat ook de arbeidswaardeleer tot
onoplosbare problemen heeft geleid; daarentegen zijn de accumulatie- en crisistheorie echter nog
steeds relevant. Ook zijn aandacht voor de vervreemding in het produktieproces — pas veel later door
de bedrijfseconomie herkend — getuigt van Marx’ inzicht in de samenhangen van een kapitalistische
economie. De conclusie van de auteur luidt dan ook dat Marx als economist nog steeds serieus dient
te worden genomen.
1. Inleiding
Dit jaar, op 14 maart, was het honderd jaar geleden dat Karl Marx
in Londen stierf. Dit feit is een goede aanleiding om na te gaan welke
waarde vandaag de dag nog aan Marx’ intellectuele erfenis moet
worden toegekend. Volgens velen is die waarde gering. Zij zien
enerzijds een tegenstelling tussen Marx’ communismemodel en het
,,reeel bestaande” socialisme, en anderzijds een tegenstelling tussen
Marx’ kapitalismemodel en de feitelijke ontwikkelingen in het kapitalisme. Hieruit concluderen zij dat het marxisme zich in een crisis
bevindt.
In dit artikel onderzoeken wij deze stelling nader. Daartoe zullen
wij allereerst nog eens nagaan wat de hoofdpunten van Marx’ intellectuele erfenis zijn. Dat wordt in paragraaf 2 gedaan. Vervolgens
zullen wij achtereenvolgens onderzoeken wat de betekenis is van het
marxisme voor het begrijpen van het kapitalisme (paragraaf 3) en
het ^reeel bestaande” socialisme (paragraaf 4). Ten slotte zal in paragraaf 5 worden nagegaan of onze bevindingen over de betekenis
van het marxisme sporen met de stelling dat het marxisme zich in
een crisis bevindt.
2. Marx’ intellectuele erfenis
Voor alles was Marx beinvloed door de Verlichting en de daarmee verbonden emancipatiegedachte 1). Verlichting, zo leert Kant,
,,is het vertrek van de mens uit zijn onmondigheid, waaraan hij zelf
schuld is” 2). In het verlengde hiermee vat Marx de geschiedenis op
als een emancipatieproces, waarin de mens zich in een toenemende
mate losmaakt van zijn natuurlijke milieu en zich een eigen wereld
schept. Of in de woorden van Engels: ,,de geschiedenis toont de weg
van de mensheid uit het rijk der noodzakelijkheid naar het rijk van
de vrijheid” 3).
De categorieen vrijheid en onvrijheid krijgen bij Marx vooral inhoud binnen het arbeidsproces. In een primitieve maatschappij
moeten de mensen, bedreigd door de natuurkrachten, een zware
strijd om het bestaan voeren. Gedreven door de constante spanning
tussen behoeften en mogelijkheden ontdekt de mens steeds meer
middelen om zijn levensomstandigheden en de natuur te veranderen. Door het milieu om te vormen met de daarin aanwezige moge1124
lijkheden, krijgt de mens steeds meer vrijheid. Deze vrijheid, die gepaard gaat met het overwinnen van de natuur, zou men het materie’le aspect van vrijheid kunnen noemen.
Arbeid heeft naast een materieel aspect ook een maatschappelijk
aspect. ,,Om te kunnen produceren, treden de mensen in bepaalde
verbanden en relaties met elkaar en slechts binnen deze maatschappelijke verbanden en relaties…. vindt produktie plaats” 4). Dit
maatschappelijke aspect vloeit uit de arbeidsdeling voort. De mensen produceren niet alleen goederen die voor hun eigen behoeftenbevrediging worden gebruikt, maar produceren daarboven ook
overschotten die worden geruild tegen de overschotten van anderen. Arbeidsdeling impliceert verdeling die fungeert als een intermediair tussen het produktieproces en de consumptie.
Het merkwaardige is nu volgens Marx, dat de mens naarmate hij
meer greep kreeg op de natuur, meer materiele vrijheid kreeg,
steeds minder de samenhangen van zijn maatschappelijke leven kon
doorzien. In de primitieve maatschappij lag de politieke structuur
van de groep, lagen de onderlinge betrekkingen tussen de mensen,
open en bloot voor ieders oog. Echter, naarmate de maatschappij
zich meer ontwikkelt, verliest de mens steeds meer macht over zijn
schepping en treedt de door de mens zelf geschapen wereld hem als
een vreemde en vijandige wereld tegemoet. De produktie- en ruilrelaties worden steeds abstracter, gaan een eigen leven leiden en gaan
zelfs het leven van de mensen beheersen in plaats van dat de mensen
deze relaties beheersen. Op het maatschappelijk vlak wordt de mens
steeds onvrijer: hij raakt vervreemd van zijn eigen wezen. De vrijheid die gepaard gaat met het kunnen beheersen van de maatschappelijke relaties, zou men het maatschappelijk aspect van vrijheid
kunnen noemen.
* Wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep Micro-economie van de
Universiteit van Amsterdam. Hij dankt Annegreet van Bergen, Michael Ellman, Michael Masuch, Roald Ramer en Geert Reuten voor hun waardevolle
opmerkingen.
1) Zie bij voorbeeld E. Fromm, Marx’ visie op de mens, Den Haag (niet gedateerd).
2) W. Banning, Karl Man, Utrecht/Antwerpen, 1965, biz. 60.
3) F. Engels, Anti-Diihring, Londen, 1975, biz. 336.
4) K. Marx, Wage-labour and capital, in: J. Elliot (red.), Marx and Engels on
economics, politics and society, Santa Monica, 1981, biz. 86.
Essentieel voor het denken van Marx is dus dat in de loop der tijden een tegenstelling valt te bespeuren in de ontwikkeling van de
materiele en de maatschappelijke relaties. Aan de ene kant laat de
ontwikkeling van de materiele relaties een steeds toenemende vrij-
een communistische maatschappij die ontstaan is uit een wetenschappelijk bewezen revolutie die het marxisme voor velen een
inspiratiebron heeft gemaakt.
heid zien wat betreft de beheersing en exploitatie van het natuurlijk
milieu. Aan de andere kant zien wij dat de bij deze technologische
Crisis van of in het kapitalisme?
ontwikkeling aansluitende maatschappelijke veranderingen een
toenemende onvrijheid en ongelijkheid voor de mensen met zich
brengt.
I
I
De tegenstelling in de ontwikkeling van de materiele en maatschappelijke relaties vindt volgens Marx zijn hoogtepunt in het kapitalisme. Op het materiele vlak moet de rol van de bourgeoisie volgens Marx positief worden beoordeeld. Zij heeft de wereldmarkt
ontwikkeld en een moderne Industrie opgebouwd. Het kapitalisme
heeft economische groei en een stijging van de arbeidsproduktiviteit
tot stand gebracht. Aan de andere kant bereikt in het kapitalisme de
maatschappelijke onvrijheid, de vervreemding, zijn meest absolute
vorm 5). In het kapitalisme wordt de mens geleid door omstandigheden die hij zelf niet kan bei’nvloeden. Dit leidt er toe dat hij de produktie als een vreemd, onbekend en geheimzinnig geheel ervaart.
De producent is steeds minder geinteresseerd in de waarde van de
produkten voor de behoeftenbevrediging (de gebruikswaarde), dus
in de betekenis en nuttigheid van het produkt, doch is nog slechts geinteresseerd in de geldwaarde van het produkt op de markt (de ruilwaarde). Daar komt voor de arbeiders nog bij dat zij verstoken zijn
van het eigendom van de produktiemiddelen. Nog sterker, de arbeidskracht is zelf een waar geworden, een produkt dat op de markt
verhandelbaar is. Deze gekochte arbeidskracht wordt in de fabriek
ingezet bij deelactiviteiten, met als gevolg dat de arbeider wordt gereduceerd tot een ,,detail-werker” die vervreemd is geraakt van de
,,wereld van produktieve capaciteiten en instincten”. Het eindresultaat is voor de arbeider dat hij niet meer geinteresseerd is in wat hij
produceert. Hij ziet arbeid alleen nog maar als een middel om in leven te blijven en hij heeft het besef verloren dat zijn arbeid een element is van een groter geheel van maatschappelijke samenwerking.
Marx’ kritiek op het kapitalisme bestaat er dus onder andere uit dat
het kapitalisme de interesse in geld en andere materiele winst tot’s mensen voornaamste motief gemaakt heeft.
De communistische maatschappij is niets anders dan een maatschappij, waarin de vervreemding is opgeheven en de mens in overeenstemming leeft met zijn wezenlijke ik. In tegenstelling tot de ,,detail-werker van vandaag, verminkt door een levenslange herhaling
van triviale handeling en aldus gereduceerd tot nog maar een fragment van de mens”, zijn de mensen in het communisme ,,all round”
in hun mogelijkheden (Parijse Manuscripten) en ,,maatschappelijk
ingesteld” ( Grundrisse). In het communisme is de vrijheid totaal. Er
bestaat niet langer een tegenstelling tussen het materiele aspect van
vrijheid en het maatschappelijke aspect van vrijheid. Met andere
woorden, in het communisme is de mens vrij in een dubbele betekenis: hij beheerst zowel de natuur als zijn eigen maatschappelijke levensvoorwaarden. Hieruit volgt dat — wanneer men filosofie beschouwt als het streven van de geest naar een integrate mens — de filosofie in het communisme zijn reden van bestaan verliest. In het
kort: het communisme is de „… echte oplossing van de fundamentele tegenstelling tussen mens en natuur en mens en mens. Het is de
ware oplossing van de strijd tussen existentie en wezen, tussen objectivering en zelfbevestiging, tussen vrijheid en noodzakelijkheid,
tussen individu en soort. Het is de oplossing van het raadsel van de
geschiedenis en kent zichzelf ook als die oplossing” 6).
Voor Marx was dit communisme geen ideaal, waaraan de realiteit
zich had aan te passen. Hij baseerde zijn visie op het communisme
op de menselijke en technologische mogelijkheden die al in zijn tijd
zichtbaar waren. ,,We lopen niet op een dogmatische manier op de
nieuwe wereld vooruit, eerder willen wij de nieuwe wereld vinden
door middel van een kritiek op de oude wereld” 7). Het omgekeerde geldt ook. Marx” analyse van de maatschappelijke relaties in
het kapitalisme vooronderstelt een conceptie van een toekomstige
communistische maatschappij 8). Hij ziet het kapitalisme slechts als
een vergankelijke fase in een historisch proces dat onvermijdelijk zal
uitmonden in de communistische maatschappij. Door deze dialectische interpretatie van de geschiedenis was Marx in staat een eenheid
te creeren tussen wetenschap en revolutie. Hierin heeft het communisme de status van een filosofisch ideaal dat de mensen tot handelen aanzet op het moment dat de geschiedenis de materiele voorwaarden voor zijn realisatie heeft geschapen 9). Het is dit ideaal van
ESB 7-12-1983
Om tot deze eenheid van wetenschap en revolutie te komen, heeft
Marx echter een aantal veronderstellingen moeten hanteren die in
de loop der tijd heftig zijn bekritiseerd. De eenheid van wetenschap
en revolutie berust vooral op de vooronderstelling dat de ineenstorting van het kapitalisme onvermijdelijk is. Deze ineenstorting wordt
veroorzaakt door het samengaan van aan de ene kant een economische crisis in het kapitalisme met aan de andere kant een verpaupering (,,Verelendung”) van een groot gedeelte van de bevolking
die daartegen op een gegeven moment in opstand komt. ,,Hand in
hand met deze centralisatie, of de onteigening van vele kapitalisten
door weinigen, ontwikkelt zich… de verstrengeling van alle naties in
het netwerk van de wereldmarkt en daarmee het Internationale karakter van het kapitalistische regime. Met het steeds afnemen van
het aantal kapitaalbezitters die van alle voordelen van dit transformatieproces onrechtmatig bezit nemen en deze monopoliseren,
groeien de ellende, onderdrukking, slavernij, vernedering en uitbuiting; maar hierdoor groeit ook de opstandigheid van de arbeiders-
klasse, een klasse die voortdurend in omvang toeneemt en die gedrild, verenigd en georganiseerd is door het mechanisme van het kapitalistische produktieproces zelf. Het monopolie van het kapitaal
wordt een belemmering voor de produktiewijze die is opgekomen
en heeft gebloeid met, en onder de heerschappij van het kapitaal. De
centralisatie van de produktiemiddelen en de socialisatie van de arbeid bereiken ten slotte een stadium waarin zij onverenigbaar worden met hun kapitalistische huid. Deze huid barst. De doodsklok
wordt geluid voor het kapitalistische privaatbezit. De onteigenaar
wordt onteigend” 10).
Zoals wij hebben gezien, berust Marx’ revolutietheorie op twee
vooronderstellingen. In de eerste plaats op de Verelendungstheorie
en in de tweede plaats op een politiek bewustzijn van de arbeidersklasse dat haar tot revolutie aanzet. Bij deze tweede aanname vervult Marx’ waardetheorie een belangrijke rol: het verklaart de aard
en de oorsprong van de winst. Winst is volgens Marx de verschijningsvorm van meerwaarde 11). De meerwaarde op haar beurt is
niets anders dan gerealiseerde meerarbeid. In elke maatschappij
waarin het bezit van de produktiemiddelen gemonopoliseerd is
door een bepaald gedeelte van de bevolking, worden volgens Marx
de eigenlijke producenten gedwongen om meerarbeid te verrichten
ten behoeve van de bezitters. In het kapitalisme, waar de deelnemers
aan het economisch proces met elkaar in contact komen via de ruil
op de markt, vindt de toeeigening plaats door de arbeiders te belonen voor het aantal uren dat benodigd is voor de ,,produktie” van de
arbeidskracht (het vermogen om te kunnen produceren). De gebruikswaarde van de arbeidskracht, het aantal uren dat de arbeider
voor de kapitalist kan werken, is echter veel hoger. De kapitalist buit
de arbeider uit door zich deze meerwaarde, het verschil tussen de
gebruikswaarde en de ruilwaarde van de arbeidskracht, toe te eigenen.
Gedwongen door de concurrentieverhoudingen zetten de kapita-
listen het grootste deel van de op deze manier verkregen winst om in
kapitaal, in het bijzonder in produktiemiddelen met een arbeidsvervangend karakter. Door deze mechanisatie van het produktieproces
ontstaat een ,,industrieel reserveleger”. Deze theorie van het reserveleger ondersteunt Marx’ theorie van de ondergang van het kapitalisme op twee manieren 12). In de eerste plaats dient het als stut van
5) Idem, biz. 143 e.v.
6) K. Marx, Nationalokonomie undPhilosophic, in: S. Landshut (red.), Die
Friihschrifien, Stuttgart, 19.1, biz. 235.
7) K. Marx, geciteerd in B. Oilman, Marx’ vision of communism, Critique, jg.
8, 1977, biz. 7.
8) Idem, biz. 4.
9) R. J. van der Veen, Notes on the Marxian ideal of freedom, Ada Politico,
1981, nr. 1, biz. 3.
10) K. Marx, Das Kapital, deel I, Berlijn, 1972, Hfst. 23.
11) W. van Drimmelen, Meerwaarde en winst, Nijmegen, 1976, biz. 253.
12) J. Schumpeter, Kapitalisme, socialismeen democratic, Hilversum, 1963,
biz. 34.
1125
de uitbuitingstheorie, omdat het een verklaring geeft voor de neerwaartse druk op de ruilwaarde van de arbeidskracht in tijden van
economische crisis. In de tweede plaats vormt het reserveleger een
revolutionair potentieel dat kan worden ingezet in de klassestrijd.
In de loop der tijd is met name de revolutietheorie en de daarbij
lijke resultaat was van de ontwikkelingen in het kapitalisme.
Men kan zich afvragen of deze pretentie, namelijk dat de Oktoberrevolutie mag worden getypeerd als een proletarische revolutie
behorende aannamen als de Verelendungstheorie en de arbeids-
economische ontwikkelingen: de proletarische revolutie had plaatsgevonden op een moment waarop de produktieve krachten nog on-
waardetheorie niet bestand gebleken tegen kritiek van zowel empirische als theoretische aard. De voor het eerst door Bernstein gefor-
muleerde empirische kritiek richt zich met name tegen de Verelendungstheorie. Vatten wij de Verelendungstheorie op als een theorie
in de betekenis die Marx daaraan heeft gegeven, wel juist is. In de
eerste plaats liepen de politieke ontwikkelingen duidelijk voor op de
derontwikkeld waren. Dit werd ook door Lenin onderkend: ,,dank
zij de revolutie heeft Rusland in een paar maanden de ontwikkelde
als een theorie over de relatieve lonen, dan nog heeft die Verelendung niet plaatsgevonden. De arbeidsinkomensquote is eerder toedan afgenomen 13).
Vanuit een theoretisch gezichtspunt heeft met name de arbeidswaardeleer het zwaar moeten ontgelden. Bij de critici van de ar-
krachten ingehaald wat betreft haar politieke organisatie. Dit is echter niet genoeg …. op straffe van ondergaan zullen wij de ontwikkelde landen ook in economisch opzicht moeten inhalen” 19). Dit
anachronisme werd door Lenin theoretisch opgelost door de proletarische revolutie in Rusland op te vatten als een internationale gebeurtenis, waarbij de Russische federatie louter moest worden gezien als de eerste republiek van de toekomstige wereldfederatie van
communistische republieken. Zodra de wereldrevolutie een feit was
zou het Russische proletariaat van buitenaf geholpen worden bij het
leggen van de industriele basis voor het communisme, waarmee de
discrepantie tussen politieke en economische organisatie zou wor-
beidswaardeleer kunnen drie stromingen worden onderscheiden.
den overbrugd.
De eerste stroming accepteert het uitgangspunt van de arbeidswaardeleer, maar kritiseert de wijze waarop Marx heeft geprobeerd het
prijzensysteem uit het waardesysteem af te leiden. Tegenover Marx’
inconsistente oplossing van het transformatieprobleem stelt men
Het tweede anachronisme betrof de rol van het Russische proletariaat in de revolutie. Volgens Marx zou de proletarische revolutie
fundamenteel verschillen van alle voorafgaande revoluties. Alle revoluties uit het verleden waren bewerkstelligd door minderheden
dan een eigen, hopelijk betere oplossing 14). De tweede stroming
ten behoeve van minderheden. De proletarische revolutie zou daarentegen worden bewerkstelligd door een ruime meederheid ten be-
over de absolute lonen, dan is zij in strijd met het feit dat de arbeids-
lonen in de afgelopen honderd jaar gestaag zijn gestegen. Maar ook
wanneer wij er rekening mee zouden houden dat Marx meende dat
de ,,noodzakelijke” beloning een moreel en maatschappelijk element bevat en de Verelendungstheorie aldus opgevat moet worden
verwerpt categorisch de arbeidswaardeleer 15). Benadrukt wordt
dat de arbeidswaardeleer slechts van toepassing is op een zeer speci-
aal geval zonder praktische betekenis; zij gaat slechts op wanneer er
sprake is van volkomen concurrentie en een identieke arbeid-kapitaalverhouding in alle bedrijfstakken. De derde stroming accepteert
de bezwaren tegen de arbeidswaardeleer als verklaringsgrondslag
hoeve van alien 20). In het Rusland van rond de eerste wereldoorlog
woonde echter slechts 15 procent van de bevolking in de steden en
slechts 10 procent van de bevolking was wat zijn onderhoud betreft
van de Industrie afhankelijk. Het Russische proletariaat vormde dus
een kleine minderheid van de totale bevolking. Dit probleem van le-
van de relatieve prijzen, maar benadrukt daarentegen het kwalita-
gitimiteit werd door Lenin ondervangen door de ,,dictatuur van het
tieve aspect van de arbeidswaardeleer, namelijk de maatschappelijke inhoud van de theorie 16). Zij zien de arbeidswaardeleer meer
als de uitdrukking van het standpunt dat in de analyse van het economisch proces niet mag worden geabstraheerd van de maatschap-
proletariaat” in het Russische geval te vervangen door de ,,dictatuur
van het proletariaat en de boeren”. De ,,smytsjka”, het verbond tussen proletariaat en boeren, had voor Lenin dus niet alleen een tactische betekenis, maar ook een ideologische.
pelijke relaties waarbinnen de voortbrenging zich afspeelt, noch van
Al vrij snel na de revolutie bleek dat de ontwikkeling in binnen-
het voorbijgaande, historisch-specifieke karakter van die relaties.
Meer in het bijzonder zien zij het kwalitatieve aspect van de arbeidswaardeleer als een wezenlijk bestanddeel van Marx’ verklaring van
de winst.
en buitenland niet liep langs de lijnen van Lenins theoretische con-
De marxistische beweging heeft tegen deze kritiek op de revolutietheorie verschillende afweerstrategieen het licht laten zien 17). In
de eerste plaats een anti-empirische houding. Gedwongen door het
uitblijven van de politieke crisis van het kapitalisme wendde men
zich van de realiteit af en zocht men het gelijk van het marxisme in de
toekomst of het verleden. Enerzijds leidde dit tot een romantische
historisering, anderszijds leidde dat tot een soort ,,doempsychose”:
elke staking, iedere rel werd opgevat als het beslissende teken aan de
muur. ,,Het Marxisme verviel zo tot de materialistische ideologie
van de pinkstergemeenschap, die zich ergens boven de werkelijkheid nestelde en in volcontinuedienst waakte om de ondergang van
het kapitalisme in geen geval te missen” 18).
Een tweede afweerstrategie wordt gevormd door een verkettering van de tegenstander. Herhaalt Bernstein niet wat voor hem al
eerder door ,,burgerlijke” wetenschappers was beweerd? Inderdaad. Volgt hier niet uit dat Bernstein ,,objectief gezien” de belangen van de bourgeoisie dient? Deze afweerstrategie moge in bepaalde politieke situaties begrijpelijk zijn, voor de vooruitgang van
het marxisme was het dodelijk. Het leidde tot een isolatie van marxistische wetenschappers waardoor men hoe langer hoe meer van
wetenschappelijke vooruitgang werd buitengesloten.
Het ,,reeel bestaande” socialisme
Deze isolatie geldt ogenschijnlijk niet voor de wetenschappers in
de ,,reeel bestaande” socialistische landen. Op het moment dat het
marxisme zijn hegemonie binnen de Westeuropese arbeidersbeweging verloor, werd het marxisme in Rusland tot staatsideologie verheven. In het programma van de Communistische Partij van Rusland van maart 1919 wordt de Oktoberrevolutie dan ook omschreven als een typisch voorbeeld van een proletarische revolutie, die —
zoals voorspeld in het Communistisch Manifest — het onvermijde1126
structies. Successievelijk verloren de Bolsjewiki de steun van de
boeren, het proletariaat en het buitenland.
De Bolsjewiki verloren de steun van de boeren tijdens de burger-
oorlog. In deze periode bleken de Bolsjewiki niet in staat voldoende
voedsel tegen de officiele prijzen van de boeren te kopen. Dit leidde
tot enorme voedseltekorten in de steden. Om te voorkomen dat de
steden zouden verhongeren, ging men al vrij snel over tot gedwongen graanleveranties, vaak afgedwongen door gewapende groepen
arbeiders die uit de steden naar de dorpen werden gezonden. De
boeren reageerden hierop met een ,,staking”. Als gevolg hiervan en
door directe oorlogsschade daalde het ingezaaide oppervlak bij
voorbeeld in Siberie tot de helft en in de Kaukasus tot minder dan
een kwart 21). Het is duidelijk dat de gedwongen graanleveranties
een enorme wissel trokken op de smytsjka, het verbond tussen proletariaat en boeren, met alle politieke gevaren vandien. Ten einde de
noodzakelijke steun van de massa van de boeren te herwinnen en de
mil van produkten tussen stad en platteland te herstellen, werden in
1921 de gedwongen graanleveranties afgeschaft.
In de burgeroorlog raakten de Bolsjewiki ook de steun van het
13) Centraal Economisch Plan 1983, Bijlage Cl.
14) De eerste die dat gedaan heeft, was L. von Bortkiewicz, Zur Berichtigung
der grundlegenden theoretischen Konstruktion von Marx in dritten Band des
Kapital, Jahrbucher fur Nationalokonomie and Statistik, juli 1907.
15) Zie bij voorbeeld J. Schumpter, op. cit., biz. 24.
16) Bij voorbeeld I. Steedman, MarxafterSraffo,Londen, 1977, biz. 296 en
W. van Drimmelen, op. cit., biz. 275 e.v.
17) M. Masuch, Over de crisis van het marxisme, De Gids, nr. 8,1981, biz.
461-469.
18) M. Masuch, op. cit., biz. 469.
19) V. Lenin, geciteerd in E. Carr, A history of Soviet Russia: the Bolshevik
Revolution 1917-1923, deel I, Londen 1960, biz. 122.
20) R. Aron, Main currents in sociological thought, deel I, Harmondsworth,
1977, biz. 117.
21) M. Dobb, Soviet economic development since 1917, Londen, 19.1, biz.
103.
proletariaat kwijt. Als gevolg van het schreeuwende tekort aan
gebeurtenissen in het ,,socialisme in een land” probeerde te verkla-
voedsel in de steden verlieten velen de stad en verhuisden naar het
ren. Daartoe werd het marxisme zodanig geherformuleerd dat het
platteland waar in ieder geval nog wat voedsel was. Tijdens de bur-
bruikbaar werd als ideologic van een snel industrialisatieproces.
geroorlog verloren de steden gemiddeld een kwart tot een derde van
Ten einde het verschil tussen het marxisme en het marxisme-leninisme te verbergen, werd iedere vorm van onafhankelijke theorievorming in de Soyjetunie onderdrukt. ,,De ideologic moest zodanig
worden herzien dat het voor iedereen duidelijk was dat niemand er
hun bevolking; Moskou raakte zelfs de helft van zijn bevolking
kwijt. Het proletariaat leek weer volkomen op te gaan in de boerenmassa’s waaruit het nog maar zo kort gelden was opgestaan.
De relaties van de Soyjetunie met het buitenland waren de eerste
jaren na de revolutie zeer ambivalent. Aan de ene kant werden ze
onafhankelijk aan mocht refereren – op dezelfde manier als onbe-
voegde personen in de Middeleeuwen geen commentaar mochten
bepaald door het geloof in de proletarische wereldrevolutie en de
geven op de Geschriften” 25). Het resultaat van dit alles is dat het
behoefte deze revolutie in bepaalde landen te versnellen. Aan de
andere kant was de buitenlandse politiek van de Soyjetunie gericht
marxisme in de Soyjetunie veranderd is van een actieve kracht in een
institutie; zij is gecodificeerd in officiele leerboeken, alsmede in arti-
op het bevorderen van de veiligheid en stabiliteit van het land gedu-
kelen en redevoeringen van top-partijfunctionarissen.
rende de periode waarin de revolutie nog niet naar andere landen
was overgeslagen. Deze ambivalentie was met name merkbaar in de
relaties met Duitsland. Na de mislukte communistische opstand in
Duitsland in 1921 werd de buitenlandse politiek van de Soyjetunie
6. De crisis van het marxisme
gedomineerd door de behoefte aan stabiliteit en veiligheid. Dit culmineerde in het in april 1922 met Duitsland gesloten Verdrag van
Rapallo. Het Curzon-ultimatum van mei 1923, waarin de stopzetting van alle Comintern-activiteiten werd geeist, en het steeds ernstiger worden van de economische crisis in Duitsland veranderde de
buitenlandse politiek van de Soyjetunie. De Sovjet-leiders bena-
Ook Althusser concludeert dat er een tegenspraak bestaat tussen
Marx’ communismemodel en de huidigebestaansvormen in de Sov-
jetunie en – hiermee verband houdend – een tegenspraak tussen het
marxisme en het marxisme-leninisme 26). Uit het feit van wat hij
noemt ,,het symptoom van de afwezigheid van het marxisme in het
drukten steeds meer de revolutionaire mogelijkheden in Duitsland.
geheel van economische, politieke, ideologische en theoretische be-
Dit vond uiteindelijk zijn weerslag in de mislukte opstand in Saksen
en Hamburg. De communisten hadden het revolutionaire elan van
staansvormen die verband houden met of in verband gebracht kun-
de arbeidersklasse overschat en hadden een misrekening gemaakt
gebouwde Reichswehr afzijdig zou blijven bij een communistische
ook dat het marxisme zich in een crisis bevindt. De crisis van het
marxisme wordt veroorzaakt door het ontbreken van het marxisme
in de werkelijkheid van de Soyjetunie ofschoon het hele politieke
machtsgreep 22).
apparaat de taal van Marx en Lenin spreekt. De oorsprong van deze
Het verlies van steun van de boeren, de decimering van het proletariaat en het uitblijven van de wereldrevolutie brachten de Bolsjewiki in een moeilijke positie. Numeriek waren zij niet meer dan een
,,druppel in de vijandelijke volkszee”. In feite bevonden zij zich in
crisis ziet Althusser in de jaren 1929-1930, dat wil zeggen vanaf de
gedwongen collectivisatie van de grond in de Soyjetunie. Vanaf dat
een positie die door Engels jaren daarvoor in zijn essay De boeren-
In feite twijfelt Althusser niet aan het socialistische karakter van
de Oktoberrevolutie; eerder zegt hij ,,onderweg ergens Sets is misge-
door te veronderstellen dat de voor een deel door de Soyjetunie op-
oorlog in Duitslandwas beschreven: ,,Het ergste wat een leider van
een extreme partij kan overkomen is een samenloop van omstandigheden die hem dwingt het bewind in handen te nemen op een moment dat de beweging nog niet rijp is voor de heerschappij van de
klasse wiens vertegenwoordiger hij is… hij wordt onvermijdelijk
geconfronteerd met een onoplosbaar dilemma: wat hij kan doen is
in strijd met zijn vroeger gedrag, zijn principes en het directe belang
van zijn partij; wat hij moetdoen is onuitvoerbaar” 23). Geen enkele Bolsjewik wenste echter in 1923 te accepteren dat de revolutie
onherroepeh’jk verloren was. Wat op dit moment niet realiseerbaar
was, moest maar naar de toekomst worden verschoven. In de tus-
sentijd moest de partij het fort zien te behouden tot het moment
waarop het proletariaat volwassen genoeg was geworden om de rol
op zich te nemen waarvoor het was bestemd. Deze Russische weg
naar het communisme werd door Stalin in 1924 samengevat in de
slogan ,,socialisme in een land”.
Kon Schumpeter dit unieke, niet voorziene maatschappijtype
nog afdoen als een eenmalige zaak, een Bolsjewistisch ,,mazzeltje”,
tegenwoordig is dit standpunt niet meer houdbaar. Een aantal ontwikkelingslanden omarmen vrijwillig de Soyjet-produktiewijze.
Volgens Robinson 24) bestaat er duidelijk verband tussen onder-
ontwikkeldheid en het aanvaarden van de Sovjet-produktiewijze;
deze landen beschouwen dit systeem kennelijk als de snelste weg
naar een industriele samenleving. Op grond van zowel theoretische
als empirische overwegingen kunnen wij dus stellen dat de Sovjetproduktiewijze geen opvolger is van het kapitalismc, maar een sub-
stituut daarvoor; het is een niet-kapitalistische organisatievorm van
het industrialisatieproces.
Het feit dat de Soyjet-produktiewijze niet de opvolger van het kapitalisme is, maar meer een subsituut daarvoor, geeft aanleiding tot
een aantal theoretische en praktische problemen. Zo kan bij voorbeeld Marx’ model van een communistische maatschappij niet zonder meer worden gebruikt als referentiekader voor een analyse van
de Soyjetunie, al was het alleen maar omdat Marx’ communismemodel een hoog ontwikkelde, uit een volgroeid kapitalisme voort-
gekomen maatschappij beschrijft, terwijl de Soyjetunie daarentegen
nog maar aan het begin van een industrialisatieproces stond. Deze
conclusie werd door de Bolsjewiki echter om ideologische redenen
niet getrokken. Het marxisme-leninisme, dat tot officiele staatsideologie werd verheven, werd een referentiekader van waaruit men de
ESB 7-12-1983
nen worden met de marxistische theorie” concludeert Althusser dan
moment ontrolt zich zijns inziens een gigantische tegenstrijdig proces dat uitmondt in de crisis van het marxisme.
gaan”. In dezelfde trantredeneertSweezy als hij zegt: “Erkendmoet
worden dat een proletarische revolutie het licht kan laten zien aan
een niet-socialistische maatschappij” 27). In dezen zijn wij het noch
met Althusser, noch met Sweezy eens. In paragraaf 4 hebben wij beargumenteerd dat uit de Oktoberrevolutie een maatschappijtype is
ontstaan dat niet de opvolger van het kapitalisme, maar eerder een
substituut daarvan is en dat de Soyjet-maatschappij derhalve niet
kan worden geanalyseerd met behulp van aan Marx’ communismemodel ontleende inzichten. De tegenstrijdigheid tussen Marx’ communismemodel en de Soyjetwerkelijkheid kan ons inziens dus niet
tegen het marxisme worden gebruikt; wel tegen die marxisten die
meenden dat de in het Communistische Manifest aangekondigde
proletarische revoluties voor het eerst gestalte kregen in de Russische Oktoberrevolutie. Het is ons inziens dan ook niet verwonderlijk dat de tegenstrijdigheid tussen Marx’ communismemodel en het
,,reeel bestaande” socialisme heeft geleid tot een politieke crisis in
de communistische partijen.
Dit alles wil niet zeggen dat het marxisme niet toch, maar dan om
andere redenen, in een crisis zou kunnen verkeren. Volgens Masuch 28) raakte het marxisme in een crisissituatie vanwege de door
Bernstein geconstateerde tegenstrijdigheid tussen het marxistische
paradigma en de feitelijke ontwikkelingen in het kapitalisme. Dat
het nog zo’n zestig jaar moest duren voor het marxisme aan deze crisis zou bezwijken, wijt hij aan de impuls die het marxisme kreeg door
de Oktoberrevolutie; het marxisme werd toen als het ware alsnog maar ons inziens in dit opzicht ten onrechte – door de Soyjetunie gelegimiteerd.
22) E. Can, A history of Soviet Russia: the Interregnum 1923-1924, Londen, 1960, biz. 212.
23) F. Engels, geciteerd in E. Carr, A history of Soviet Russia: Socialism in
one country, deel I, Londen, 1951, biz. 102.
24) J.Robinson, What remains of Marxism?, in: Collected economic papers,
deel III, Oxford, 1965, biz. 158.
25) L. Kolakowski, Main currents of Marxism, deel HI, Oxford, 1911, biz.
85.
26) L. Althusser, De crisis van het marxisme, Te elfder ure, nr. 1,1978 biz.
220 e.v.
27) P. Sweezy, A crisis in marxian theory, Monthly Review, juni 1979.
28) M. Masuch, op. cit., biz. 468.
1127
Als wij naar Masuchs omschrijving van het marxistische para-
digma en de kritiek daarop kijken, dan valt op dat Masuchs kritiek
zich vooral richt op de crisistheorie en de daarbij aansluitende revolutietheorie. Ook wij hebben in paragraaf 3 geprobeerd aan te tonen
dat Marx’ Verelendungstheorie en de kwantitatieve waardetheorie
niet bestand bleken tegen kritiek van zowel empirische als theoretische aard.
Het is echter de vraag of met de weerlegging van de Verelendungstheorie en de kwantitatieve waardetheorie de belangrijkste
peilers onder Marx’ intellectuele erfenis zijn weggeslagen. Marx’ gebrekkige exercities bij voorbeeld met het transformatieprobleem
hebben betrekking op stationaire economische processen bij voiledig evenwicht. Aangezien hij helemaal geen analyse van een evenwichtstoestand beoogde, die volgens hem in een kapitalistische
maatschappij nooit kan worden bereikt, maar in tegendeel een proces van onophoudelijke verandering in de economische structuur
wil analyseren kan deze kritiek niet doorslaggevend zijn 29).
Kijken wij daarentegen naar het dynamische gedeelte van Marx’
analyse van het kapitalisme, de accumulatie- en crisistheorie, dan
zien wij dat deze verrassend actueel is. Marx neemt aan dat de winst
van elk individueel bedrijf onophoudelijk wordt bedreigd door feitelijke of mogelijke concurrentie van nieuwe goederen of produktiemethoden. Op grond hiervan zijn de kapitalisten gedwongen op
straffe van ondergang opnieuw te investeren in kapitaalgoederen
van een arbeidsvervangend karakter. De werkloosheid wordt bepaald door aan de ene kant de uitstoot van arbeiders die het ,,reserveleger” vergroten; aan de andere kant wordt het reserveleger kleiner omdat de nieuwe investeringen arbeidsplaatsen scheppen. Een
economische crisis ontstaat nu door of onderconsumptie of overinvesteringen. Deze crisis is nodig voor de kapitalistische produktiewijze: zij maken de herstructurering van kapitaal mogelijk. Het in
crisistijd grote reserveleger maakt dat de looneisen minder worden
en verzet tegen veranderingen in het arbeidsproces afneemt. Door
faillissementen verdwijnt de overcapaciteit en concentreren de produktiecapaciteit en financiele middelen zich bij de sterke dynamische bedrij ven, die van een volgende opleving van de economic kunnen profiteren. Deze marxistische analyse vindt men ook (ten dele)
terug in hedendaagse modellen als het Vintaf-model. De paradoxale situatie doet zich dus voor dat de marxistische analyse wordt
onderschreven door een aantal beleidsbepalers en politici die nietmarxistische doeleinden nastreven 30). Een goed voorbeeld hiervan is de regering Thatcher in Groot-Brittannie.
Voor een verdere evaluatie van Masuchs argumentatie voor de
crisis van het marxisme is het nodig ons nog eens voor de geest te halen wat wij in paragraaf 2 hebben gezegd over het kernpunt van
Marx’ intellectuele erfenis. In deze paragraaf hebben wij betoogd
dat Marx’ analyse van het kapitalisme slechts een schakel vormde in
een groter geheel, namelijk de vraag of de geschiedenis de verzoening van de mens met zijn wezen laat zien; anders gezegd, of in de
loop der geschiedenis de vervreemding wordt opgeheven. Aan deze
probleemstelling gaat Masuch volledig voorbij, terwijl ons inziens
juist dit aspect van Marx’ intellectuele erfenis de laatste jaren mime
aandacht krijgt. In bij voorbeeld de praktische (bedrijfs)-economie
wordt al jaren de vervreemding gezien als een belangrijke factor die
de bedrijfsresultaten negatief kan beinvloeden. Als gevolg daarvan
worden naast de traditionele, mechanische, modellen nieuwe, organische modellen ontwikkeld, waarin het bedrijf eerder wordt gezien
als een ,,coalitie” van samenwerkende individuen dan als een stati-
Bevestigen de nieuwe organische modellen aan de ene kant dus
Marx’ opvattingen over de vervreemdende werking van organisatiestructuren, aan de andere kant maken zij duidelijk dat er ook nu
weer problemen ontstaan op het gebied van de revolutietheorie.
Marx nam aan dat de mensen in de bedrij ven tegen de vervreemding, tegen de ,,disutility” van het werk, in opstand zouden komen.
De praktijk laat zien dat dit kan, maar niet hoeft. Het is ook mogelijk
dat de mensen zich schikken en aanpassen, verlangend uitziend naar
het moment dat ze de deur van het bedrijf achter zich kunnen laten
dichtvallen.
Uit het voorgaande kunnen wij concluderen dat Masuchs kritiek
op Marx’ analyse van het kapitalisme maar ten dele opgevat kan
worden als een kritiek op Marx’ intellectuele erfenis en dat deze kritiek verder maar ten dele juist is. Vele elementen van Marx’ intellectuele erfenis blijken ook vandaag de dag nog een grote actualiteitswaarde te bezitten. Een aantal van die elementen zijn wij tegengekomen, zoals zijn analyse van het arbeidsproces, zijn accumulatietheorie, zijn theorie van het wreserveleger” en zijn theorie over de crisis
in het kapitalisme. Wegen wij deze positieve elementen af tegen de
niet houdbaar gebleken onderdelen van de revolutietheorie als de
Verelendungstheorie, de arbeidswaardeleer en het postulaat van
het revolutionaire bewustzijn van het proletariaat, dan lijkt het ons
voorbarig te spreken van een crisis van het marxisme.
6. Conclusie
De vermeende crisis van het marxisme wordt volgens velen veroorzaakt door tegenstelling tussen Marx’ communismemodel en het
,,reeel bestaande” socialisme, dan wel door de tegenstelling tussen
de door Marx’ voorspelde ontwikkelingen in het kapitalisme en de
feitelijke ontwikkehngen.
De eerste tegenstelling kan ons inziens niet tegen het marxisme
worden ingebracht. Zij berust op de impliciete aanname van een socialistisch karakter van de Russische oktoberrevolutie. Uit de okto-
berrevolutie ontstond echter geen opvolger van het kapitalisme,
maar een substituut daarvan. Aldus slaat de tegenstelling terug op
diegenen die haar hebben bedacht; zij bevinden zich in een politieke
crisis.
De tweede tegenstelling is ten dele waar; met name Marx’ revolutietheorie is niet bestand gebleken tegen nieuwe empirische- en theoretische inzichten. Hoewel men kan volhouden dat de revolutietheorie niet het belangrijkste onderdeel van Marx’ intellectuele erfenis uitmaakt en er aldus geen reden is om te spreken van een crisis
in het marxisme, is toch met het ondergraven van de revolutietheorie een stuk charisma van het marxisme verdwenen. Het charisma
van het marxisme berustte op de verbintenis van wetenschap en revolutie. Met het verdwijnen van de revolutie is alleen de wetenschapper Marx overgebleven, wiens erfenis een aantal waardevolle
en minder waardevolle elementen bevat. Hoewel profeet af, verdient deze wetenschapper het toch te worden bijgezet in het huis van
nog steeds serieus te nemen grote economen. •
Ruud Knaack
sche hierarchisch georganiseerde bureaucratic. Voorbeelden van
deze organische modellen zijn de ,,human relations”- en de ,,human
resources”-modeUen.
Deze ontwikkelingen sijpelen ook langzaam in de pure, neoklassieke theorie door. In de neoklassieke theorie werd het produktieproces in essentie begrepen als een technologische aangelegenheid,
waaraan intermenselijke betrekkingen ondergeschikt zijn. Deze kijk
op het produktieproces is zowel empirisch als theoretisch niet houdbaar gebleken. Een groot aantal empirische onderzoeken toont aan
dat er tussen bedrij ven die identiek zijn wat betreft de gebruikte hoeveelheid arbeid, kapitaal en technologic toch grote verschillen in
produktiviteit kunnen bestaan 31). Deze verschillen in produktiviteit worden door Leibenstein verklaard uit verschillen in efficiency,
namelijk de afstand tussen feitelijke en potentiele produktie 32).
Feitelijkye en potentiele produktie kunnen volgens Leibenstein door
een betere organisatiestruct uur en met name door een betere motivatiestructuur samenvallen.
1128
29) J. Schumpeter, op. tit., biz. 28.
30) M. Ellman, To abolish crisis, capitalism must be abolished – Maurice
Dobb, in: M. Sint en H. Verbruggen (red.), Economen over crisis, Amsterdam/Brussel, 1982, biz. 218.
31) G. Hodgson, Theoretical and policy implications of variable productivity, Cambridge Journal of Economics, 1982.
32) H. Leibenstein, Allocative efficiency vs x-efficiency, American Econ-
omic Review, 1966.