Ga direct naar de content

Liefde en economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 18 2015

Gedragseconomie opent de deuren van economische wetenschap voor liefde. Experimentele resultaten laten echter zien dat liefde voor de medemens ook haat kan uitlokken en niet per se tot een meer liefdevolle samenleving leidt.

724Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
Liefde en economie
GESCHIEDENIS & DENKEN
I
n zijn Ethica definieert Spinoza liefde kort en
krachtig als de blijheid die je voelt omdat die ander
er is (Spinoza, 2015/1675). Liefde is een relatie-
eigenschap. Een groot deel van de economische
wetenschap gaat uit van atomistische individuen
die uitsluitend met een onpersoonlijke markt interacteren,
zodat liefde daarin geen rol kan spelen. Maar de liefde is
te belangrijk om buiten de economische modellen te laten.
Liefde beïnvloedt economische uitkomsten en anders doet
haat dat wel, door Spinoza gedefinieerd als de droefheid die
je voelt omdat die ander er is. Spinoza legt ook de link met
de economie; hij schrijft: “Uit de definities begrijpen wij
meteen dat diegene wie liefheeft er naar streeft datgene wat
hij liefheeft te bezitten, en te behouden, terwijl daarentegen
wie haat datgene wat hij haat tracht te verwijderen en te
vernietigen.” Economen veronderstellen niet langer dat mensen lief-
deloos en egoïstisch zijn. Steeds vaker wordt in de analyses
een veelzijdig mensbeeld verondersteld, waarbij ook plaats
is voor sociale preferenties, waaronder liefde en haat (Dur,
2014). Het is belangrijk de liefde te begrijpen, ook om de
valkuil van het romantische idee te vermijden dat een lief-
devolle wereld “will live as one” – zoals John Lennon het
zong. In dit artikel bespreek ik een aantal inzichten over
liefde uit de moderne economische literatuur.
LIEFDE
In zijn De vier liefdes (1962) onderscheidt C.S. Lewis vier
vormen van liefde. Ten eerste, genegenheid. Dit is een vorm
van basisliefde die ieder mens wel voor (sommige) anderen
voelt. In zijn The theory of moral sentiments (1759) stelde
Adam Smith al dat zelfs de grootste schurk wel iets hiervan heeft: een ander gelukkig zien maakt dat men zichzelf ge

lukkig voelt. Ten tweede, vriendschap of broederliefde. Dit
is innige vriendschap tussen kameraden die elkaar te hulp
schieten zonder er iets voor terug te verwachten. Ten derde,
eros of romantische liefde, zoals in een goede huwelijksrela –
tie. En ten vierde, Goddelijke liefde of Caritas, die zichzelf
geeft, zichzelf opoffert en alles over heeft voor de ander. Bij de laatste vorm van liefde is het wellicht nuttig on –
derscheid te maken tussen echte Goddelijke liefde, die uni-
verseel is, en die van de terrorist, die particulier is, en tot de
eigen groep beperkt blijft. Echte Goddelijke liefde wordt be –
schreven in 1 Korintiërs 13, waar diverse eigenschappen be –
noemd worden. Liefde is niet jaloers zijn, jezelf niet belang –
rijker vinden dan anderen, niet alleen aan jezelf denken, een
ander niet beledigen, geen ruzie maken, geen wraak willen
nemen, blij worden van het goede en een hekel hebben aan
het kwaad, en alles verdragen wat er met je gebeurt. Het zal
duidelijk zijn dat deze vorm van liefde weinigen gegeven is.
ECONOMIE
Lewis beperkt zich tot liefde tussen mensen, maar men kan
ook andere dingen liefhebben. De neoklassieke economie
veronderstelt dat mensen alleen geven om materiële con –
sumptie. De klassieke economen hanteerden een rijker
mensbeeld. Smith (1759) staat vol met passages over de
liefde. Bij hem staat de liefde voor respect centraal. Mensen
willen zichzelf recht in de spiegel kunnen kijken (zelfres-
pect) en ze kunnen dat alleen als ze menen door anderen
gerespecteerd te worden. Ze weten ook dat je meer respect
krijgt als je anderen goed behandelt en zullen daarom niet
altijd hun kortzichtig eigenbelang volgen (Coase, 1976). Er
is dus een verschil tussen ‘aardig zijn’ en ‘goed doen’; het
eerste kan niet uit het tweede geconcludeerd worden. Men –
sen willen liefde ontvangen, ze willen aardig gevonden wor –
den. De literatuur bevat diverse signaling-modellen waarin
deze effecten geanalyseerd worden (Benabou en Tirole,
2006). Een resultaat is bijvoorbeeld dat als sociaal wenselijk
gedrag als een verplichting wordt gevoeld, men minder be –
reid is zich zo te gedragen, omdat het de signaalwerking (de
intrinsieke motivatie) ondermijnt. In veel van de moderne literatuur wordt uitgegaan van
zogeheten sociale preferenties, waarbij iemand zich niet al –
leen door het eigen nut laat leiden, maar ook door het nut
van anderen. Hierbij kan die ander positief dan wel negatief ERIC
VAN DAMME
Hoogleraar aan de
Universiteit van
Tilburg
Functioneert een liefdevolle samenleving beter dan een liefdeloze?
Liefde kan tot Pareto-betere uitkomsten leiden, maar de experi-
mentele economie illustreert ook het tegendeel. Liefde is meestal
voorwaardelijk en kan de deur openen voor haat tegen mensen
van een andere groep. Ook een samenleving met liefde is dus niet
noodzakelijk vreedzaam en welvarend.
ESB Geschiedenis & Denken

Geschiedenis & Denken ESB
725Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
bejegend worden. Ik verwijs naar Dur (2014) voor een be-
knopt overzicht van deze literatuur. In feite wordt hier ge –
negenheid, Lewis’ eerste vorm van liefde, gemodelleerd. In
het onderstaande komt ook echte vriendschap aan de orde;
romantische en Goddelijke liefde blijven buiten beschou –
wing. Het eerste is vermoedelijk meer voor het private do –
mein. Mensen die beschikken over Goddelijke liefde kun –
nen als rolmodel een zeer belangrijke rol spelen, en aldus
de maatschappij veranderen. Ze zijn echter schaars en lenen
zich meer voor biografieën.
LIEFDE IS ECONOMISCH RELEVANT
Liefde is belangrijk en heeft een plaats in de economie.
Mensen die elkaar lief hebben, realiseren andere, Pareto-be –
tere, uitkomsten dan mensen die dat niet doen. Genegen –
heid wordt bevorderd als mensen elkaar beter leren kennen.
Sally (2001) laat zien dat in het prisoners’ dilemma (PD)
méér wordt samengewerkt als mensen met elkaar kunnen
communiceren. Preferenties kunnen beïnvloed worden en
zo kan genegenheid of loyaliteit gecreëerd worden. Akerlof
en Kranton (2010) laten zien dat door training , en in een
goede omgeving , identificatie met de werkgever of groep
bereikt kan worden, met als gevolg dat de werknemer het
belang van de groep internaliseert en het eigenbelang op –
zijschuift. Voor een goed getrainde soldaat gaat het lands-
belang boven het eigenbelang ; iets vergelijkbaars geldt voor
de terrorist (Sunstein, 2002). Belangrijker wellicht nog is dat met de liefde ook het
vertrouwen komt. Zeer interessant is Gächter et al. (2015),
waarin de resultaten van een experiment met een ‘zwakste-
schakelspel’ beschreven worden. In dit spel is er een groep
spelers die elk een inspanningsniveau moeten kiezen, maar
waarbij de output wordt bepaald door degene die zich het
minst inspant. De inspanning gaat met private kosten ge –
paard, terwijl de output allen ten goede komt. Er is dan een
coördinatieprobleem: als ik verwacht dat een ander zich
niet (respectievelijk wel) inspant, dan loont het voor mij
niet (respectievelijk ook) dat wel te doen. Gächter et al. la-
ten zien dat de uitkomst afhangt van hoe hecht de groep
is; mensen die elkaar slechts oppervlakkig kennen komen
in het slechte evenwicht (met lage inspanningsniveaus) te –
recht, terwijl groepen van hechte vrienden het goede we –
ten te realiseren. De kern van de verklaring is dat er in een
vriendengroep vertrouwen is: een ‘fout’ wordt vergeven,
zodat een negatieve spiraal voorkomen kan worden.
LIEFDE IS NIET UNIVERSEEL
We geven niet om iedereen evenveel. We zijn bereid in het
water te springen om ons eigen kind te redden, maar we
aarzelen als het om een kind van een ander gaat, zeker als
er ook anderen langs de kant staan (het omstander-effect).
Daar zijn biologische verklaringen voor (Hamilton, 1964).
Adam Smith merkte al op dat een ramp die een heel con –
tinent verzwelgt ons minder beroert dan het verliezen van
een eigen vingerkootje, hoewel we dat natuurlijk nooit zul –
len toegeven (Smith, 1759). We staan onverschillig tegen –
over mensen van ver die we niet kennen en met wie we niet
in direct contact staan; en we staan vaak zelfs vijandig te –
genover die vreemden zodra ze te dicht in de buurt komen.
Ook daar zijn vermoedelijk biologische verklaringen voor (De Dreu et al.
, 2014).
De Bijbel bepleit universele liefde, zoals in 1 Korintiërs
13 en in het ‘behandel een ander zoals je zelf behandeld wilt
worden’, maar in de praktijk maken we onderscheid tussen
de eigen groep en de buitenstaanders. Waar we de leden van
de in-groep goed behandelen, bedenken we ons als het om
buitenstaanders gaat. Met betrekking tot dit particularisme
zijn er overigens grote culturele verschillen, die ook eco –
nomisch relevant zijn (Greif en Tabellini, 2014). Opval –
lend is hoe gemakkelijk in de westerse cultuur in-groepen
gevormd worden. Een interessante illustratie levert Goette
et al. (2006) waarin de resultaten van een PD-experiment
met rekruten van het Zwitserse leger besproken worden. In
dit spel krijgt ieder een budget van B = 20 euro en de keuze
dit te houden (H ), of aan een ander te geven (G ), waarbij
bij G de experimentator het geld verdubbelt. De rekruten
gunnen leden van hun eigen peloton in zeventig procent
van de gevallen het geld, terwijl als het spel met leden van
verschillende pelotons gespeeld wordt, slechts in de helft
van de gevallen het geld weggegeven wordt. In een uitbrei-
ding van het spel kunnen de rekruten asociaal gedrag (actie
H ) bestraffen. Het blijkt dan dat ze meer straffen als het
asociale gedrag vertoond wordt door iemand van een ander
peloton en ook als iemand van het eigen peloton daarvan
de dupe is. Men vereenzelvigt zich met leden van de eigen
groep en zet zich af tegen andere groepen.
LIEFDE IS CONDITIONEEL
Echte liefde is onvoorwaardelijk, maar veel liefde is conditi-
oneel: we geven meer om degenen die meer om ons geven.
We betalen met gelijke munt: iemand die ons goed behan –
delt wordt ook zelf goed behandeld. Abbink et al. (2012)
laten zien dat zuiver en onvoorwaardelijk altruïsme schaars
is. Zij laten spelers hetzelfde PD spelen als in Goette et al.
(2006), maar dan met B = 10. In afwijking van het gebrui-
kelijke PD moeten de spelers niet gelijktijdig beslissen,
maar na elkaar; de tweede speler krijgt dus te zien wat de
eerste gedaan heeft. De auteurs richten hun aandacht op
deze volger. Zij vinden dat 47 procent van deze spelers zelf-
zuchtig is: zij houden hun budget van 10 onafhankelijk van
wat de ander doet. 49 procent van de spelers is conditioneel
coöperatief: zij belonen G met G en houden hun geld als de
ander dat doet. Slechts drie procent is zuiver altruïstisch en
gunt de ander het geld, onafhankelijk van wat deze doet. Het patroon van deze studie wordt ook in vele andere
gevonden. Fischbacher et al . (2001) onderzoeken een zo –
geheten public good game met groepen van vier. In een pu –
blic good game kiezen spelers om al dan niet bij te dragen
aan een publiek goed. In dit geval had elke speler twintig
euro, die hij of zij kan houden of (gedeeltelijk) in de pot
kan stoppen; elke euro die in de pot gaat wordt door de
experimentator verdubbeld en vervolgens gelijk onder de
groepsleden verdeeld. Een zelfzuchtig iemand zal niets in
de pot doen, maar het is voor de groep beter als er wel geïn –
vesteerd wordt. De auteurs gaan na wat iemand doet als hij
of zij weet dat de anderen gemiddeld X investeren. Zij vin-
den dat ongeveer vijftig procent conditioneel coöperatief is
(zij investeren dan ook ongeveer X ), terwijl dertig procent
zelfzuchtig is, en de rest (twintig procent) daar tussenin zit
(zij matchen X zolang X niet te groot is). In hun studie vin –

ESB Geschiedenis & Denken
726Jaargang 100 (4723 & 4724) 17 december 2015
den zij geen zuivere altruïsten.
HAAT EN LIEFDE
Zoals Spinoza zich al realiseerde, zijn haat en liefde sterk ge –
relateerd. De experimentele economische literatuur laat dat
ook zien: degenen met de sterkste liefde voor de in-groep
zetten zich het meeste af tegen de uit-groep. In de Tachtig –
jarige Oorlog wisten we dat ook al: de strengste calvinisten
werden aan de grens met de Spaanse Nederlanden gepos-
teerd. Abbink et al . (2012) leveren een moderne illustratie.
Zij laten twee groepen van vier spelers een rent-seeking spel
(à la Tullock) tegen elkaar spelen. Dit is een spel waarbij
ieder investeert om een prijs te winnen, maar de investerin –
gen aan beide kanten verloren gaan. Meer specifiek: elk in –
dividu heeft een budget van 1000 en kan een deel daarvan,
x
i, inzetten in een poging een prijs van 2000 voor de groep
te bemachtigen. Als de leden van de eerste groep in totaal x
= ∑x
i inzetten en die van de tweede groep y = ∑yi, dan wint
de eerste groep de prijs met kans x / (x + y). Uit sociaal oog –
punt is elke investering in het gevecht verloren, het opti-
mum is x = y = 0, met voor iedere deelnemer een winst van 1250 als resultaat. Er blijkt echter substantieel gevochten te
worden. Verder investeren individuen die meer pro-sociaal
zijn ook meer in het gevecht met de uit-groep. In een vari-
ant op het basisspel kunnen de spelers leden van de eigen
groep bestraffen als deze naar hun mening te weinig in het
gevecht investeren. Het zijn opnieuw de pro-socialen die
de leden van de eigen groep bestraffen. Dit leidt ertoe dat
mensen die zelfzuchtig zijn, zich ook gedwongen zien om
te vechten, om zo de straf te ontlopen. Uiteindelijk wordt
veel te veel in het conflict geïnvesteerd en verliest iedere
deelnemer zo’n tien procent van zijn budget in plaats van
dat hij er iets bij verdient. Eén fanatiekeling aan elke kant
kan tot escalatie van het conflict leiden.
Alles samennemend zien we dat er niet alleen sprake
is van positieve reciprociteit, maar ook van negatieve. Een
dienst wordt met een wederdienst beloond, maar als de an –
der mij niet goed behandelt, behandel ik hem ook minder
goed. Oog om oog , tand om tand. Er is sprake van sterke reci-
prociteit: mensen volgen de norm en belonen normvolgend
gedrag , maar afwijkingen van de norm worden bestraft, ook
als dat met directe kosten voor henzelf gepaard gaat.
GEVLEI EN VERLANGEN NAAR LIEFDE
Mensen hebben het natuurlijke verlangen om geliefd te
worden. De omgekeerde wet van Say – elke vraag schept
zijn eigen aanbod – geldt ook hier: waar aandacht gevraagd
wordt, zullen ondernemers in het gat springen. We noemen
dat gevlei, maar in de zakenwereld kan dat ook tot omko –
ping en corruptie leiden. Malmendier en Schmidt (2012)
laten zien dat met een kleine vis een grote buit kan wor –
den binnengehaald. Zij beschouwen een situatie waarin een
inkoper materialen voor een bedrijf moet kopen. Er zijn
twee aanbieders, waarvan de kwaliteit door outsiders niet
zo eenvoudig vergeleken kan worden; de inkoper heeft dus
een informatievoorsprong. De auteurs vergelijken de situa –
tie waarin giften onmogelijk zijn met de situatie waarin een
van de partijen de inkoper in de watten kan leggen of hem
anderszins kleine voordelen kan toespelen. De auteurs la –
ten zien dat kleine giften grote gevolgen hebben: in de gift –
situatie wordt het product van de gever twee keer zo veel
gekocht als in de basissituatie. Opmerkelijk is ook dat het
niet vertroetelen van de inkoper, in de gevallen waar dit wel
mogelijk was geweest, sterk negatieve consequenties heeft:
de inkoper straft dit af door bij de concurrent te kopen.
Ook hier zien we weer de reciprociteit, maar met negatieve
gevolgen voor de economische efficiëntie.
TOT BESLUIT
De denkbeeldige homo economicus is atomair en egoïstisch.
Echte mensen hebben relaties, hebben behoefte aan rela –
ties en zijn niet allen zuiver egoïstisch. Zuiver altruïsme is
zeldzaam, maar genegenheid (zowel positief als negatief )
en vriendschap zijn wijdverbreid. Een economie met echte
mensen functioneert anders dan een neoklassiek model,
maar niet noodzakelijk beter. Een realistischer mensbeeld
laat liefde toe, maar opent daarmee de deur ook voor re –
ciprociteit, particularisme en haat. Een samenleving met
liefde is niet noodzakelijk een vreedzame en welvarende
samenleving.
LITERATUUR
Abbink, K., J. Brandts, B. Hermann en H. Orzen (2012) Parochial altrui
sm in inter-group con-
flict, Economics Letters, 117(1), 45–48.
Akerlof, G. en R. Kranton (2010) Identity economics: how our identities shape our work, wages,
and well-being, Princeton: Princeton University Press.
Benabou, R. en J. Tirole (2006) Incentives and prosocial behavior. American Economic Review,
96(5), 1652–1678.
Coase, R. (1976) Adam Smith’s view of man. Journal of Law and Economics, 19(3), 529–547.
Dreu, C. de, D. Balliet en N. Halevey (2014) Parochial cooperation in
humans: forms and
functions of self-sacrifice in intergroup conflict. Advances in Motivation Science, 2014(1) ,1–47.
Dur, R. (2014) De economie van de liefde. ESB, 99(1699&1700), 780–782.
Fischbacher, U., S. Gächter en E. Fehr (2001) Are people conditionally coopera
tive: evidence
from a public goods experiment. Economics Letters, 2001(71), 397–404.
Gächter, S., C. Starmer en F. Tufano (2015) Measuring the impact of social relationships: the value
of ‘oneness’. Discussion paper . CeDEx, University of Nottingham.
Goette, L., D. Huffman en S. Meier (2006) The impact of group membership on cooperation
and norm enforcement: evidence using random assignment to real social groups. American
Economic Review, 96(2), 212–216.
Greif, A. en G. Tabellini (2011) The clan and the city: sustaining cooperation in China and Europe.
Discussion Paper. Stanford University en Università L. Bocconi.
Hamilton, W.D. (1964) The genetical evolution of social behaviour. Journal of Theoretical Bi-
ology, 7(1), 1–32.
Lewis, C.S. (1960) De vier liefdes: genegenheid, vriendschap, eros, caritas. Amsterdam: Ten Have.
Malmendier, U. en K. Schmidt (2012) You owe me. NBER Working Paper, 18543.
Smith, A. (1759) The theory of moral sentiments. Te vinden op http://www.econlib.org/library/
Smith/smMS.html.
Sally, D. (2001) On sympathy and games. Journal of Economic Behavior & Organization,
2001(44), 1–30.
Spinoza, B. de (2015/1675) Ethica. Amsterdam: Wereldbibliotheek.
Sunstein, C. (2002) Why they hate us: the role of social dynamics. Harvard Journal of Law and
Public Policy, 25(2), 429–440.

Auteur