Om de economieles op de middelbare school aantrekkelijk te maken, werken de lesmethodes veel met voorbeelden. Zijn die voorbeelden representatief voor de huidige samenleving?
In het kort
– Vrouwen zijn kwantitatief en kwalitatief ondervertegenwoordigd in het economie-lesmateriaal op de middelbare school.
– Deze ondervertegenwoordiging schaadt het zelfvertrouwen en de ambitie van meisjes.
– Het elimineren van de sekse-onbalans in het lesmateriaal moet via een commissie worden aangepakt.
De economieprofessie is eensgezind over het doel van het vak economie op de middelbare school. “Het bereidt leerlingen voor op een adequate deelname aan het maatschappelijk verkeer.” (Commissie-Teulings II, 2005, p. 18). “Economie geeft mensen een bril om het hele sociale leven te begrijpen en te verbeteren.” (Bovenberg, 2012, p. 54). “Economieonderwijs moet blik op de wereld bieden.” (Boot, 2012, p. 48). Maar is het lesmateriaal in de onderbouw van vmbo, havo en vwo daarvoor wel geschikt?
Dat gaan we na door de sekserepresentatie in het economielesmateriaal te onderzoeken. Als twaalf- tot veertienjarige jongens en meisjes de boodschap krijgen dat de vrouwelijke sekse minder belangrijk is, en dat meisjes en vrouwen minder kunnen en minder zullen bereiken, dan vergroot dat de kans dat ze zich naar dit stereotype gaan gedragen (Aronson et al., 1998); Wheeler en Petty, 2001). De Verenigde Naties beschouwen gender-stereotypering als een ondermijning van de mensenrechten, en verplichten landen “to take measures to address gender stereotypes”.
Ook de achtergrond van de behandelde personages is van belang voor de samenleving. Als personages in onderwijs en zorg nagenoeg ontbreken, geeft dit leerlingen de boodschap dat deze sectoren, en de mensen die er werken er niet toe doen, en komt een beroep in die richting minder vaak op het netvlies, terwijl juist die sectoren een groot personeelstekort hebben.
Aan de hand van de personages die in het lesmateriaal voorkomen, onderzoeken we daarom de rol die ze spelen in het maatschappelijk verkeer. Hoe vaak en op welke manier worden jongens en meisjes, mannen en vrouwen afgebeeld? We hebben gekozen voor de onderbouw, omdat daar leerlingen voor het eerst met het vak economie in aanraking komen. Mogelijk besluiten ze mede op basis daarvan om economie in hun examenpakket op te nemen, of juist niet. Het lesmateriaal voor de onderbouw bereikt immers veel leerlingen, en bovendien zijn de twaalf- tot veertienjarigen intensief bezig met het ontdekken van hun eigen identiteit. Overigens zijn de effecten van stereotypering ook al zichtbaar vanaf zesjarige leeftijd (Bian et al., 2017).
Data en methodologie
We onderzochten 22 boeken die als lesmateriaal voor economie gebruikt worden in de onderbouw van havo/vwo en vmbo. Bladzij na bladzij inventariseerden we de personages en werkelijk bestaande personen. Van elk personage is de sekse afgeleid vanuit de voornaam, het persoonlijk voornaamwoord (zij/hij, haar/hem, haar/zijn), de betiteling (zoals heer/meneer, vader/moeder, buurman/buurvrouw, broertje, zusje) en een eventuele omschrijving van functie of uiterlijk. Van enkele personages lukte het niet de sekse te bepalen, en die zijn buiten beschouwing gelaten. Vervolgens hebben we geïnventariseerd of een personage aan de arbeidsmarkt deelneemt.
Meerdere personages van ‘hetzelfde type’ – bijvoorbeeld drie kantoormedewerkers – tellen allemaal mee. Als hetzelfde personage meermalen voorkomt, telt deze slechts één keer. Als er van een lesboek meerdere varianten bestaan die een ‘overlap’ hebben, bijvoorbeeld omdat dezelfde opgave in meerdere varianten voorkomt, dan tellen we elke variant als een apart lesboek. Neem het hypothetische geval van een mannelijke stratenmaker die in alle vier de varianten voorkomt, en een vrouwelijke verpleegster die maar in een van de varianten is opgenomen. Door hier voor de overlap te corrigeren, zouden we geen goed beeld geven van de sekserepresentatie in het lesmateriaal.
Aandeel met betaald werk
Dit resulteerde in 6.980 personages van wie de sekse was vast te stellen: 4.053 ervan waren van het mannelijk geslacht en 2.927 waren vrouwen (tabel 1). Van 3.993 personages is het duidelijk of ze al dan niet een betaalde functie bekleden. De overgrote meerderheid van deze personages (3.586) heeft namelijk betaald werk. Van 407 personages is duidelijk dat ze geen betaald werk hebben, maar dat ze werkloos, arbeidsongeschikt, gepensioneerd, huisman/huisvrouw, kind of vrijwilliger zijn. Van 2.987 personages is het onbekend welke maatschappelijke rol ze hebben. Die hebben we gerekend tot de categorie ‘onbekend of ze werken’.
Er komen bijna anderhalf keer zoveel mannelijke als vrouwelijke personages in het lesmateriaal voor, namelijk 58 versus 42 procent. Van de werkende personages is bijna twee derde (64 procent) man: een m/v-ratio van twee. Dit onderschat de arbeidsdeelname van vrouwen, want in de werkelijkheid is de m/v-verhouding in arbeidsparticipatie 1,11 (CBS, 2019). Voor een m/v-ratio van twee in de arbeidsmarktparticipatie in Nederland, moeten we terug naar 1979 (data: CBS). Onder de personages van wie vaststaat dat ze geen betaald werk hebben, zijn vrouwen iets minder ondervertegenwoordigd (44 procent). Alleen onder de personages van wie het niet duidelijk is of ze betaald werk hebben, zijn er nagenoeg evenveel mannen als vrouwen.
Meestvoorkomende functies
Van de 3.586 personages met betaald werk hebben we vervolgens in kaart gebracht wat voor soort werk ze doen. Tabel 2 geeft de functies aan die meer dan twintig keer voorkomen in het lesmateriaal, opgesplitst in hoofdbanen en bijbanen. De interpretatie richt zich op de hoofdbanen, maar we merken op dat bij de bijbanen geen van de 56 oppassen man is. De in de teksten vaak voorkomende personages bestaan uit ‘gewone mensen’, en uit personen van wie er in werkelijkheid weinig zijn, maar die grote bekendheid genieten, zoals een zanger, minister en een staatshoofd.
De brede categorie ‘zelfstandig ondernemer’ is het grootst, en dat komt overeen met de werkelijkheid: in 2018 telde Nederland rond twee miljoen ondernemers. Bouwvakkers en stratenmakers zijn samen goed voor 79 personages, en als we de bouwvakfuncties die minder dan twintig keer voorkomen erbij optellen, komt het aantal op meer dan 100. In de werkelijkheid is bouwvakker inderdaad een veelvoorkomend beroep, met namelijk rond 400.000 personen (data: CBS). Maar hoewel Nederland ruim 480.000 werkenden alleen al op mbo 3/4- en hbo-niveau in de zorg telt, dus exclusief artsen en specialisten, komt bij de meest voorkomende functies geen enkele keer een zorgberoep voor (Intelligence Group, 2018). Ook het onderwijs ontbreekt op de lijst, hoewel in werkelijkheid daarin rond de 350.000 mensen werken (data: CBS). Verder valt in tabel 2 het grote aantal eigenaren van een bloemenwinkel, shoarmazaak en eetcafé op. Dit is deels te verklaren omdat ze figureren in opgaven en illustraties die in de diverse varianten van hetzelfde onderwijs terugkomen. Vooral het grote aantal shoarmazaken is opmerkelijk, omdat dit een specifiek segment binnen de veel bredere horeca betreft. De meest waarschijnlijke verklaring is dat het een poging is om leerlingen met culturele wortels waarbij shoarma past aan te spreken.
Voor sommige van de functies uit ‘tabel 2 is het betrekkelijk eenvoudig te achterhalen wat in de werkelijkheid het percentage mannen respectievelijk vrouwen ervan is, en dat is in de laatste kolom toegevoegd. Het percentage vrouwelijke ondernemers is iets groter in het lesmateriaal dan in de werkelijkheid (40 vs. 36 procent). Voor alle andere functies geeft het lesmateriaal een (vaak grote) onderschatting te zien van het percentage vrouwen. Dat er in het lesmateriaal nul vrouwen zijn in de algemene categorie ‘politici’ is verbazingwekkend, aangezien het algemeen bekend is dat er vrouwen zitten in zowel de landelijke, regionale als lokale politiek. Verder valt het lage percentage (negen) van vrouwelijke ministers op: we moeten (met uitzondering van het kabinet-Balkenende I) dertig jaar terug in de tijd om een percentage onder de tien procent te vinden. Vrouwelijke ambtenaren zijn met zeven procent zwaar ondervertegenwoordigd, in werkelijkheid is rond de helft van de ambtenaren vrouw (A&O Fonds Gemeenten, 2021).
De zorg en het onderwijs zijn afwezig bij de meestvoorkomende functie, en ze komen ook in het gehele lesmateriaal weinig voor. Dat bevat meer voetballers (havo/vwo twaalf, allen man) en meer wielrenners (vmbo negen, allen man) dan verpleegsters (in totaal drie, allen vrouw).
Financieel-economische functie/werkkring
Er komen 110 personages met een financieel-economische werkkring voor in het lesmateriaal. Tabel 3 laat zien dat het aantal mannen negen keer zo groot is als het aantal vrouwen. De vijf financieel-economische topfuncties – (top)bankier, centrale bankier, minister van Economische Zaken en minister van Financiën – komen samen dertig keer voor, en allen man. Dat zou al stereotyperend zijn als het een beschrijving was van de werkelijkheid, maar het is ook nog eens een onderschatting van het (toch al lage) aantal vrouwen dat in werkelijkheid dergelijke functies bekleedt. We hebben in Nederland in de afgelopen decennia twee vrouwelijke ministers van Economische Zaken gehad (Jorritsma en Van der Hoeven), en hebben nu zowel een vrouwelijke minister van Economische Zaken en Klimaat als van Financiën (Adriaansens en Kaag). Een kwart van de vrouwelijke personages (en geen enkele man) heeft de functie van financiële coach. Dat past bij het stereotype van de vrouw als zorgend en helpend, maar niet bij de werkelijkheid, want rond twee derde van de financieel adviseurs is man. Exclusief deze helpende functie komt het percentage vrouwen in de financiële sector op zeven, inclusief is het tien.
Prestigieuze beroepen
Beroepen verschillen in aanzien. De top tien van de volgens de bevolking meest prestigieuze functies is tamelijk constant in de tijd, en komt tussen landen grotendeels overeen (Cörvers et al., 2017). Tabel 4 geeft de Nederlandse top tien uit 2016, het aantal keren dat een prestigieus beroep voorkomt in het lesmateriaal, en de verdeling ervan over mannelijke en vrouwelijke personages. Van de 49 personages in het lesmateriaal met een functie die voorkomt in de lijst van de tien meest prestigieuze beroepen in Nederland zijn er zeventien (35 procent) vrouw.
De laatste twee kolommen in tabel 4 tonen dat het percentage vrouwen in de meeste prestigieuze beroepen in het lesmateriaal lager is dan in werkelijkheid. Ruim zestig procent van de rechters in Nederland is vrouw, maar die ene rechter die in het lesmateriaal voorkomt, is man. Van de huisartsen in Nederland is meer dan de helft vrouw, in het lesmateriaal is dat maar een kwart. Ook het percentage vrouwelijke chirurgen wordt onderschat. In werkelijkheid is in Nederland niet 16 procent, maar 23 procent van de chirurgen (en 35 procent van de plastisch chirurgen) vrouw. Er zijn twee categorieën prestigieuze beroepen met een hoger percentage vrouwen in het lesmateriaal dan in de Nederlandse werkelijkheid: advocaten, van wie in werkelijkheid niet 50, maar 42 procent vrouw is, – al is het percentage voor beginnende advocaat-stagiaires hoger, namelijk 58 –; en hoogleraren, van wie in het lesmateriaal twee derde, en in werkelijkheid 26 procent vrouw is (en binnen de economie maar vijftien procent (data: LNVH). De ondervertegenwoordiging van vrouwen in prestigeberoepen komt voor een groot deel voor rekening van het vmbo-lesmateriaal, omdat er daarin veel meer personages met prestigieuze beroepen voorkomen dan in het havo/vwo-materiaal.
Leidinggevende functies
Het percentage leidinggevende vrouwen in het vmbo-materiaal is 39, in het havo/vwo-materiaal 33. ‘Leidinggevende functies’ is een ruime en diverse categorie, dus het is niet eenvoudig een goede vergelijking met de werkelijkheid te maken. Het percentage vrouwen in Nederland in de managementteams van mkb-ondernemingen is dertig (Consultancy, 2022), in de besturen van beursgenoteerde bedrijven dertien, in leidinggevende functies bij gemeenten is het 41 (Binnenlands bestuur, 2022), en bij het Rijk dertig (RTL, 2022). Volgens Lippe et al. (2014) varieerde het percentage vrouwelijke leidinggevenden in 2008 van 28 (meer dan twintig ondergeschikten) tot 35 (1 tot 4 ondergeschikten). We zijn veertien jaar verder, dus het zou inmiddels hoger kunnen zijn. Hoe dan ook lijkt het percentage vrouwelijke leidinggevenden in het lesmateriaal van meer dan dertig eerder een over- dan een onderschatting van de werkelijkheid. Tegelijk is de boodschap in het lesmateriaal dus dat mannen twee keer zo vaak leiding geven als vrouwen.
Verklaring is genderbias
Inventarisatie van het lesmateriaal Economie onderbouw laat zien dat vrouwelijke personages kwantitatief en kwalitatief ver in de minderheid zijn in vergelijking met mannen, én minder voorkomen dan in de werkelijkheid. Ook zijn onderwijs en zorg, grote sectoren waarin vooral vrouwen werken, nauwelijks vertegenwoordigd. Deze bevindingen zijn in lijn met Prast (2018) over de vwo-eindexamens economie, Amerikaans onderzoek naar de boeken gebruikt in de economiestudie (Porter en Serra, 2020) en het lesmateriaal in de bachelor economie (Stevenson en Zlotnik, 2018). De onderrepresentatie in het economiemateriaal is groter dan die bij wiskunde en Nederlands (Mesman et al., 2019).
De beste verklaring voor de kwantitatieve en kwalitatieve ondervertegenwoordiging van vrouwen is genderbias, een onbewust vooroordeel wat betreft gedrag richting de seksen (Bertrand et al., 2005; Bordalo et al., 2016; 2019). Andere verklaringen kunnen we uitsluiten. Het lesmateriaal is niet verouderd, en houdt rekening met recente ontwikkelingen op tal van gebieden: erin komen mobiele telefoons, Marokkaanse en Turkse namen, Epke Zonderland en koningin Máxima voor. Dat de auteurs en adviseurs van het economiemateriaal geen idee hebben van de arbeidsmarkt in Nederland kunnen we uitsluiten. En evenmin zullen de auteurs opzettelijk een samenleving hebben willen schetsen waarin vrouwen kwantitatief en kwalitatief ondervertegenwoordigd zijn om zo meisjes te ontmoedigen een economische richting te kiezen en carrière te maken.
Aanbevelingen
Het lesmateriaal in de economie onderbouw voldoet niet aan de eis dat het leerlingen “voorbereidt op een adequate deelname aan het maatschappelijk verkeer” (Commissie-Teulings II, 2005), geeft leerlingen een wel heel beslagen “bril om het hele sociale leven te begrijpen en te verbeteren” (Bovenberg, 2012) en biedt een scheve en stereotyperende “blik op de wereld” (Boot, 2012). Jongeren krijgen zo geen gelijke kansen om hun talenten te ontwikkelen in het onderwijs, wat essentieel is “voor een economie waarvan iedereen profiteert” (Bovenberg, 2016).
Een eerste aanbeveling voor verandering is dan ook om een onafhankelijke commissie in te stellen die een oordeel moet vellen over de representatie van de seksen in het economielesmateriaal. Eerdere adviescommissies over het economieonderwijs (Commissie-Teulings I, 2002 en II, 2005) hadden een kwantitatieve en kwalitatieve onbalans, met 59 mannen (hoofdzakelijk hoogleraren economie) en 9 vrouwen (geen enkele economiehoogleraar, wel economieleraren), en besteedden geen aandacht aan dit onderwerp. Deze commissie moet dan ook bestaan uit vrouwelijke hoogleraren economie en uit sociaal-psychologische wetenschappers (m/v). Dat geeft zichtbaarheid aan de vrouwelijke rolmodellen in de economische wetenschap, wat de keus van meisjes voor economie kan bevorderen (Porter en Serra, 2020). Dit is ook te motiveren door het belang van meer personeel in de zorg en het onderwijs.
Een tweede aanbeveling is om de genderbias van docenten economie een rol te laten spelen bij de selectie, beoordeling en bevordering van economen in het onderwijs (middelbare scholen en universiteiten). Als de ondervertegenwoordiging van vrouwelijke personages in het lesmateriaal voortkomt uit een genderbias dan zullen economieleerkrachten zich in de klas verschillend gedragen ten opzichte van meisjes en jongens, met alle nadelen van dien (Auwarter en Aruguete, 2008). De genderbias is te testen door het afnemen van de Harvard Implicit Association Test. Zulke assessments zijn in de Verenigde Staten succesvol in het verhogen van het percentage vrouwen dat economie studeert (Avilova en Goldin, 2018).
En ten slotte moeten economen bij zichzelf en elkaar te rade gaan over hoe zij ervoor kunnen zorgen dat het lesmateriaal gaat voldoen aan de doelstellingen die ze zelf hebben geformuleerd. Onderzoek naar de genderbias van economen in het onderwijs (middelbare scholen, hogescholen en universiteiten) in Nederland helpt daarbij. Wellicht zou NWO in samenwerking met OCW hier een speciaal onderzoeksprogramma voor kunnen ontwikkelen.
Literatuur
A&O Fonds Gemeenten (2021) Personeelsmonitor Gemeenten 2020. Te vinden op www.aeno.nl.
Aronson, J., D.M. Quinn en S.J. Spencer (1998) Stereotype threat and the academic underperformance of minorities and women. In: J.K. Swim en C. Stangor (red.), Prejudice: the target’s perspective. San Diego, CA: Academic Press, p. 83–103.
Auwarter, A.E. en M.S. Aruguete (2008) Effects of student gender and socioeconomic status on teacher perceptions. The Journal of Educational Research, 101(4), 243–246.
Avilova, T. en C. Goldin (2018) What can UWE do for economics? The American Economic Review, (108), 186–190.
Bertrand, M., D. Chugh en S. Mullainathan (2005) Implicit discrimination. The American Economic Review, 95(2), 94–98.
Bian, L., S.-J. Leslie en A. Cimpian (2017) Gender stereotypes about intellectual ability emerge early and influence children’s interests. Science, 355(6323), 389–391.
Binnenlands bestuur (2022) Verschil brutosalaris man/vrouw groeit. Nieuwsbericht, 25 mei.
Boot, A. (2012) Economieonderwijs moet blik op de wereld bieden. In: H. van Dalen en K. Koedijk (red.), Nieuwe kijk op economie gevraagd: visies op het economieonderwijs, p. 48–53. Boek op www.mejudice.nl.
Bordalo, P., K. Coffman, N. Gennaioli en A. Shleifer (2016) Stereotypes. The Quarterly Journal of Economics, 131(4), 1753–1794.
Bordalo, P., K. Coffman, N. Gennaioli en A. Shleifer (2019) Beliefs about gender. The American Economic Review, 109(3), 739–773.
Bovenberg, L. (2012) Breng economie op school dicht bij huis. In: H. van Dalen en K. Koedijk (red.), Nieuwe kijk op economie gevraagd: visies op het economieonderwijs, p. 54–57. Boek op www.mejudice.nl.
CBS (2019) De arbeidsmarkt in cijfers 2019. CBS Publicatie.
Commissie-Teulings I (2002) Economie moet je doen – eindrapport commissie Teulings I, juli. Te vinden op vakdidactiek-ae.nl.
Commissie-Teulings II (2005) The wealth of education – advies van de commissie. Te vinden op www.econnet.nl.
Consultancy (2022) Aantal vrouwelijke managers in het mkb-segment blijft steken. Nieuwsbericht, 9 maart.
Cörvers, F., A. Mommers, S. van der Ploeg en S. Sapulete (2017) Status en imago van de leraar in de 21ste eeuw. ROA Rapport, 2017/5.
Intelligence Group (2018) Arbeidsmarkt zorg in cijfers. Rapport, december. Te vinden op www.ingebeckers.nl.
Lippe, T. van der, A. van Doorne-Huiskes en L. Blommaert (2014) De toename van vrouwen in leidinggevende functies. ESB, 99(4689&4690), 456–458.
Mesman, J., T. van de Rozenberg, D. van Veen et al. (2019) Representatie en stereotypering van vrouwen en mannen in schoolboeken voor de brugklas. Universiteit Leiden Rapport, november.
Porter, C. en D. Serra (2020) Gender differences in choice of major: the importance of female role models. The American Economic Journal: Applied Economics, 12(3), 226–254.
Prast, H. (2018) Vrouwen in de economie: een levenslange ontmoediging. ESB, 103(4767S), 52–58.
RTL (2022) Kabinet wil flink meer vrouwelijke managers bij de overheid. RTL Nieuwsbericht, 25 februari.
Stevenson, B. en H. Zlotnik (2018) Representations of men and women in introductory economics textbooks. The American Economic Review, (108), 180–185.
Wheeler, S.C. en R.E. Petty (2001) The effects of stereotype activation on behavior: a review of possible mechanisms. Psychological Bulletin, 127(6), 797–826.
Auteurs
Categorieën
1 reactie
Het bovenstaande onzerzoek intrigeert me, maar verbaasd me ook. Allereerst wil ik de auteurs complimenteren met de reikwijdte van het onderzoek. Ze hebben veel meegenomen en dat geeft een gedegen beeld van de situatie. De conclusie dat er nog steeds teveel mannen als leidinggevenden voorkomen is denk ik terecht en punt van aandacht.
Daar staat tegenover dat er wel enige objectiviteit/realiteitszin ontbreekt. Om met dat laatste (wat zo hard overkomt) te beginnen: Een verdeling van 42-58 wordt in het artikel bekritiseerd als 'bijna 1,5 keer zoveel'. Los van het feit dat er maar 38% tussen zit (en geen 50%), gaat het mij erom dat we ons moeten realiseren dat perfect 50-50 onhaalbaar is. Er moet dus enige marge zijn die we als acceptabel aanvaarden. 40-60 (eender welke kant op) lijkt mij gebalanceerd, omdat het in de buurt va. 50-50 ligt.
Verder is het taalgebruik in het artikel eenzijdig. Als mannen oververtegenwoordigd zijn wordt dit als negatief/onwenselijk omschreven, terwijl als het percentage vrouwen hoger ligt dan in werkelijkheid, dan is de omkaderende woordkeuze niet negatief van lading.
Tot slot (ik ben docent economie voor havo 4-5 en vwo 4-5-6) wil ik nog even opmerken dat de referentie over het eindexamen economie (2018) achterhaald is. Dit jaar telde het eerste tijdvak vwo (2022-1) 1 man en 5 vrouwen. Navraag leert dat hier geen klachten over binnengekomen zijn, terwijl dat in de periode rond 2018 inderdaad wel het geval was toen dit andersom was.
Kortom, dit soort analyses hebben hun waarde, mits er vooraf objectieve kaders vastgesteld worden wat wenselijk is (en wellicht ook met een marge wat enigszins acceptabel is). Vervolgens dient de analyse objectief gemaakt te worden, waarbij in beide richtingen de uitspraak kan zijn dat over/ondervertegenwoordiging onwenselijk is.