leder voor zich
Het grootste deel van de westerse industrielanden
dreigt binnenkort met een recessie te worden geconfronteerd. De groeivertraging wordt versterkt door
de ontwikkelingen in de Golf, de problemen in het
(Amerikaanse) financiele systeem en de zich steeds
duidelijker aftekenende kosten van de Duitse eenwording. De groep van zeven belangrijkste industrielanden (G7) sprak daarom eind januari af de rente omlaag te brengen om zo het recessiegevaar te
verkleinen. Zij zette daarmee de lijn van de tweede
helft van de jaren tachtig door om het monetaire beleid internationaal te coordineren en daarmee de onzekerheid over rente en valutakoersen te verminderen. De meest recente coordinatiepoging is center in
mooie woorden blijven steken. De uiteenlopende
economische ontwikkelingen in met name de Verenigde Staten en Duitsland maakten het moeilijk de
afspraak van de G7 uit te voeren. Dit bleek begin
deze maand toen de monetaire autoriteiten van
Duitsland en de VS lijnrecht tegen elkaar ingaande
beleidsmaatregelen namen. De Bundesbank verhoogde de rente met een half procent, terwijl de
Amerikaanse Fed de rente een dag later juist met
een half procent verlaagde.
De Fed schat de ontwikkeling van de Amerikaanse
economic somber in. Door de rente te verlagen
tracht de Fed het ineenzakken van de kredietverlening (mede veroorzaakt door de slechte solvabiliteitspositie van de banken) nog enigszins tegen te gaan
en zodoende de economic te stimuleren. De gevolgen voor de dollarkoers neemt de Fed daarbij voor
lief. De daling van de rente en de zelfs dubbele daling ten opzichte van de Duitse rente heeft ertoe geleid dat de dollarkoers op een naoorlogs dieptepunt
is beland ten opzichte van de Europese valuta’s. De
lage dollar is weliswaar gunstig voor de export, maar
omdat ook bij een aantal belangrijke handelspartners
de recessie toeslaat, blijft dit effect waarschijnlijk beperkt. Daarnaast dreigt het gevaar dat de omvangrijke overheidsschuld moeilijker te financieren wordt.
Amerikaanse burgers en bedrijven hebben een grote
schuldenlast en zijn daarom niet in de positie obligaties te kopen, terwijl de lage rente en de ontwikkeling van de Amerikaanse economie weinig buitenlandse beleggers zullen aantrekken. De daling van
de dollarkoers geeft dat al aan.
In Duitsland is thans nog steeds sprake van hoogconjunctuur, zij het dat langzamerhand ook hier de groei
lijkt af te zwakken. Na de baten van de Duitse eenwording komen nu ook de lasten steeds duidelijker
boven tafel in de vorm van toenemende werkloosheid en afnemende produktie in het Oostduitse deel.
Daarnaast zal de recessie in de andere industrielanden van invloed zijn op de Duitse economie. Bij een
volledig bezette produktiecapaciteit kan het oplopende overheidstekort nog slechts tot inflatie leiden, terwijl ook de hoge loonstijgingen inflatie veroorzaken.
Omdat de Duitse regering aarzelt met het verhogen
van de belasting ziet de Bundesbank zich genoodzaakt de bestedingsdrift af te remmen met een verkrapping van het monetaire beleid. De stijgende rente
moet de lust tot lenen van de Duitse overheid en de
ESB 13-2-1991
Duitse consumenten en producenten indammen. De
duurder wordende D-mark zal het overschot op de lopende rekening verminderen, terwijl stijgende importen een bijdrage leveren aan het compenseren van de
vraaguitval bij de handelspartners van Duitsland.
Desondanks zijn de Europese landen die in een minder gunstige economische positie verkeren dan
Duitsland niet gelukkig met de rente- en valutakoersontwikkelingen. Met name Frankrijk en het Verenigd
Koninkrijk koersen net als de VS op een recessie af.
De renteverhoging komt voor hen zeer ongelegen;
zij zijn juist gebaat bij een renteverlaging ter stimulering van de economie. Door de rentestijging in Duitsland zijn de Franse franc en de Britse pond verder in
waarde gedaald ten opzichte van de D-mark en daarmee tegen de ondergrens van het wisselkoersmechanisme van het EMS beland. De zwakke positie van
deze munten vraagt om ondersteuning door een stijging van de Franse respectievelijk Britse rente. De daling van de rente in de VS geeft de Britse en Franse
economie nog een extra klap, omdat hun munten
ten opzichte van de dollar in waarde zijn gestegen.
Hun concurrentiepositie ten opzichte van de VS verslechtert hierdoor.
Het probleem doet zich voor dat aan de ene kant elk
land in principe nog de mogelijkheid heeft een eigen
monetair en budgettair beleid te voeren, maar dat
aan de andere kant de economieen zodanig met elkaar zijn verweven door afspraken (EMU) of het vrije
kapitaalverkeer, dat eenzijdige beleidsmaatregelen
ongewenste gevolgen kunnen hebben voor andere
landen. Om economische conflicten te vermijden, is
het daarom vereist dat de leidende economieen verantwoordelijkheid nemen voor de ontwikkeling van
de westerse economie als geheel. De VS zitten echter
in een moeilijk parket, omdat zij de hun ter beschikking staande beleidsinstrumenten gedeeltelijk uit
handen hebben gegeven; de omvang van het begrotingstekort maakt een budgettair beleid onmogelijk.
Bij de Duitse regering ontbrak de wil om de economic op een voor derden minder pijnlijke manier af te
remmen. Bij een duidelijkere keuze voor verlaging
van de bestedingen en verhoging van de belastingen
zou de Bundesbank minder noodzaak hebben gevoeld tegen de door de G7 gewenste renteontwikkeling in te gaan.
De conjunctuuromslag en de divergerende economische ontwikkeling kunnen als het eerste serieuze
examen worden gezien voor de Europees-Amerikaanse beleidscoordinatie (die in de economisch
gunstig verlopende jaren tachtig redelijk succesvol
was) en bovenal voor de werking van het EMS. Juist
nu de economische ontwikkeling van de EMS-landen
uiteen begint te lopen, wordt van hen verdergaande
samenwerking en coordinate verwacht, die uiteindelijk moet leiden tot een Europese Monetaire Unie. De
belangrijkste vraag is, of als het slechter gaat alle landen Duitsland zullen willen blijven volgen, ook als
dat land binnenlandse doelstellingen voorop stelt.
Dat eerste examen is nog niet gehaald.
D.E. Ernste