Ga direct naar de content

Langdurig verzuim van vangnetters

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 26 2009

Vangnetters hebben een vier keer zo hoge kans als reguliere
werknemers om in de WIA terecht te komen. Vangnetters
hebben een slechtere gezondheid, een zwakkere binding
met hun werkgever en minder re-integratiemogelijkheden
dan reguliere werknemers. Voor hen lijkt de WIA te fungeren
als een redelijk alternatief, zoals de WAO dat vroeger ook
voor reguliere werknemers was.

E

Philip de Jong,
Carlien
Schrijvershof
en Theo Veerman
Directeur bij APE, ­ dviseur
a
bij APE en ­ irecteur bij
d
AStri

ind 2005 werd de WAO vervangen
door de Wet Werk en Inkomen naar
Arbeidsvermogen (WIA). Met de invoering
van de WIA zijn de verplichte loondoor­
betaling bij ziekte en de wachttijd voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering verlengd van een naar twee
jaar. Nederlandse werkgevers zijn sindsdien verplicht
om twee jaar minimaal zeventig procent van het loon
door te betalen bij ziekte van een werknemer.
Deze periode van twee jaar valt samen met de al
veel langer bestaande periode van ontslagbescherming bij ziekte. Dankzij de combinatie van ontslagbescherming en de verplichting tot loondoorbetaling
voelen werkgevers een sterke prikkel om langdurig
verzuim te voorkomen. Zij hebben daartoe ook een
instrumentarium gekregen in de vorm van het zogenoemde Poortwachterprotocol. Sinds 2002 worden
de handelingen en verantwoordelijkheden van de
zieke werknemer en zijn of haar werkgever vanaf
zes weken ziekte door dit protocol voorgeschreven.
Het Poortwachterprotocol verplicht werkgevers om
zieke werknemers zo snel als mogelijk weer aan het
werk te krijgen en daartoe de benodigde expertise
(bedrijfsarts, casemanagement, re-integratiebedrijf)
te contracteren. Het verplicht werknemers mee te
werken aan redelijke voorstellen voor werkhervatting.
Degenen die geen werkgever meer hebben maar
wel recht hebben op een uitkering bij ziekte worden
gedekt door een collectief fonds, de vangnet-Ziektewet. Daarom noemt men degenen die bij loonderving
door ziekte door dit fonds gedekt worden vangnetters.
Vangnetters zijn WW-werklozen, uitzendkrachten en
andere flexwerkers, te weten: oproep- en invalkrachten en mensen bij wie het dienstverband afloopt
tijdens een periode van ziekteverzuim. In tabel 1 is
de samenstelling van de vangnetpopulatie gegeven.
Het gaat om 9,4 procent van de beroepsbevolking.
Vangnetters vormen voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering een hoogrisicogroep. In 2007 stroomde
0,8 procent van de vangnetters de WIA in tegenover
0,2 procent van de reguliere werknemers. Tot nu
toe bestaat nog geen duidelijk zicht op de vraag wat
invoering van de WIA teweeg heeft gebracht. Wel is

inmiddels duidelijk dat het aantal WIA-aanvragen
en -toekenningen veel lager is dan voorzien werd
(Berendsen et al., 2007). Daarbij blijkt echter een
duidelijk verschil tussen vangnetters, voor wie het
UWV de begeleiding en re-integratie verzorgt, en
werknemers die onder de loondoorbetalingsplicht
van hun werkgever en het Poortwachterprotocol
vallen.
Om deze verschillen in beeld te brengen wordt in
opdracht van de Stichting Instituut GAK een longitudinaal onderzoek naar het verloop van het verzuim
vanaf negen maanden ziekte bij werknemers en
vangnetters uitgevoerd. Beide cohorten worden drie
keer ondervraagd, te weten negen, achtien en 27
maanden na ziekmelding. Van de negen maanden
zieke werknemers en vangnetters is een analyse
gemaakt gericht op de verschillen tussen deze
groepen en de determinanten van werkhervatting.
Het gaat om 4.019 werknemers en 2.439 vangnetters. Het cohort dat hier gebruikt wordt is geselecteerd bij negen maanden ziekte, maar de enquêtering vond vier weken later plaats, tien maanden
na ziekmelding. Veertien procent van de reguliere
werknemers en twee procent van de vangnetters had
toen het werk al weer volledig hervat.

Verschillen op vier terreinen
De verschillen tussen langdurig zieke vangnetters en
reguliere werknemers zijn geanalyseerd op vier deelterreinen: demografie, ervaren gezondheid, arbeidsmarktpositie en verzuimbegeleiding. Vangnetters zijn
vaker jong, zoals uitzendkrachten en flexwerkers, of
juist oud, zoals WW’ers. Ze zijn verder minder vaak
gehuwd of samenwonend, zijn lager opgeleid en zijn
vaker van allochtone afkomst. Ze hebben een veel
lager persoonlijk inkomen.
Tabel 2 laat zien dat vangnetters hun gezondheidstoestand vaker als slecht ervaren: 37 procent tegenover veertien procent, en veel minder vaak als goed
beoordelen: elf procent versus 33 procent. Naast een
Tabel 1

Aantallen via de vangnet-ZW verzekerde
personen die bij ziekteverzuim geen
werkgever meer hebben, eind 2008.

Uitzendkrachten
Oproep- en invalkrachten
Overige flexwerkers (waaronder tijdelijk
dienstverband)
WW’ers
Totaal

190.000
124.000
238.000
175.000
728.000

Bron: CBS Statline

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4563) 26 juni 2009

407

arbeidsmarkt

Langdurig verzuim van vangnetters

slechtere ervaren gezondheid hebben vangnetters minder vaak de ­ erwachting
v
dat hun gezondheid binnen een half jaar verbetert en dikwijls hebben ze een
lange klachtenhistorie. Bovendien melden ze vaker dat privé-omstandigheden
van invloed zijn op het ontstaan en voortduren van de gezondheidsklachten.
Het arbeidsverleden van vangnetters is doorgaans korter dan dat van even
oude reguliere werknemers. Vangnetters zijn bovendien negatiever en minder
zeker, over hun mogelijkheden tot werkhervatting en noemen veel vaker andere
omstandig­ eden, zoals rouwverwerking, een zorgtaak of de gevorderde leeftijd als
h
b
­ elemmeringen om te hervatten.

UWV als begeleider

Bepalende verschillen
Zieke vangnetters onderscheiden zich van zieke reguliere werknemers op verschillende kenmerken. Middels een discriminantanalyse is achterhaald welke
kenmerken het meest onderscheidend zijn. De uitkomsten staan in tabel 4. De
coëfficiënten zijn te interpreteren als gewichten die aangeven hoe belangrijk een
kenmerk is voor het onderscheid tussen vangnetters en reguliere weknemers.
Een laag persoonlijk netto-inkomen, het ontbreken van begeleiding bij re-integratie en de aanwezigheid van andere niet-medische factoren die werkhervatting
belemmeren, zoals zorgtaken, gebrekkige werkervaring of zich te oud voelen,
zijn het meest bepalend voor het onderscheid tussen vangnetters en reguliere
werknemers. De zwakkere binding met de werkgever, de minder positieve perceptie van de kansen op de arbeidsmarkt en het lagere inkomen van vangnetters

ESB

94(4563) 26 juni 2009

Goed
Gaat wel
Slecht

Tabel 3

Omdat vangnetters bij ziekte geen werkgever meer hebben, neemt het UWV
de rol van begeleider op zich. Bij reguliere werknemers speelt de werkgever,
ondersteund door een arbodienst of een gecontracteerde bedrijfsarts, deze rol.
De handelingen en verantwoordelijkheden worden daarbij gedicteerd door het
Poortwachterprotocol. Dit protocol beoogt werkhervatting te bespoedigen en
WIA-toetreding te voorkomen. De lage instroom van reguliere werknemers in de
WIA kan deels worden toegeschreven aan de forse prikkel die het loondoorbetalingsrisico aan werkgevers toedient en aan het Poortwachterprotocol dat instrumenten biedt om effectief gevolg te geven aan die prikkel. Aan die prikkels staan
zieke vangnetters, en het UWV als hun begeleider, niet bloot. Daar komt bij dat
het UWV een informatieachterstand heeft in vergelijk met de werkgever. Terwijl
de werkgever de omstandigheden en het verzuimgedrag van zijn werknemer kent,
komt een zieke vangnetter anoniem bij het UWV binnen. Dit maakt het voor het
UWV lastig een effectief re-integratieplan op te zetten. Maar het grootste probleem voor het UWV is het ontbreken van een werkgever bij wie de vangnetter
zijn werk zou kunnen hervatten. Voor de re-integratie van vangnetters is het UWV
aangewezen op nieuwe werkgevers.
Tabel 3 laat dan ook zien dat vangnetters in de negen maanden van hun ziekte­
verzuim veel minder vaak een poging tot werkhervatting gedaan hebben: zestien
procent versus 77 procent. Nog groter is het verschil in werkstatus op het
moment van ondervraging: van de vangnetters is slechts zes procent aan het
werk, tegen 65 procent van de reguliere werknemers.
Ook qua verzuimbegeleiding zijn de verschillen tussen vangnetters en reguliere
werknemers groot. Vangnetters hebben in eigen ogen veel minder begeleiding
en activiteiten tijdens het verzuim ontvangen. Dit is gemeten door respondenten
te vragen naar begeleiding die door verschillende instanties gegeven kan zijn,
zoals de werkgever zelf, de arbodienst, een re-integratiebedrijf, CWI of UWV.
Terwijl 86 procent van de werknemers zegt van een of meer instanties, meestal
de werkgever of de arbodienst, begeleiding bij terugkeer naar werk te hebben
gekregen, ontvangt slechts 53 procent van de vangnetters naar eigen zeggen
enige vorm van begeleiding (tabel 3).
Vangnetters beoordelen het UWV met een lager gemiddeld rapportcijfer (een
zes) dan werknemers hun bedrijfsarts, die zij een zeven geven. Daarnaast rapporteren vangnetters minder vaak dat voldaan is aan verplichte onderdelen van
het Poortwachterprotocol, te weten het maken van een probleemanalyse en het
opstellen van een plan van aanpak. Ook vinden ze minder vaak dat ze invloed
hebben kunnen uitoefenen op de aanpak van de re-integratie.

408

Tabel 2

Gezondheidsperceptie van vangnetters en
werknemers, tien maanden na ziekmelding
(in procenten).

Werknemers
33
54
14

Vangnetters
11
52
37

Werkhervatting en begeleiding van vangnetters en reguliere werknemers, tien
maanden na ziekmelding (in procenten).

Werkhervattingspoging
gedaan
Aan het werk
Verzuimbegeleiding
ontvangen

Werknemers
77

Vangnetters
16

65
86

6
53

zijn dus kenmerkender dan de als slechter ervaren
gezondheid. De dominantie van deze niet-medi­ che,
s
sociaaleconomische factoren wordt versterkt door
de zelfstandige invloed van een kort arbeidsverleden en het behoren tot een etnische minderheid als
onderscheidende factoren. De gezondheidsperceptie
is weliswaar van zelfstandige betekenis voor het
verschil tussen vangnetters en werknemers, maar de
hier gevonden uitkomsten impliceren dat zelfs als
negen maanden zieke werknemers hun gezondheid
als goed percipiëren, de aanwezigheid van nietmedische kenmerken, zoals een laag inkomen, geen
begeleiding en de genoemde persoonlijke belemmeringen, hun een sterk verhoogde kans geeft in de
WIA terecht te komen. Leeftijd en geslacht zijn geen
onderscheidende kenmerken.

Determinanten van werkhervatting
Tabel 3 laat zien dat onder langdurig zieken 77
procent van de werknemers en slechts zestien
procent van de vangnetters in de eerste negen
maanden van hun ziekte geprobeerd hebben hun
werk te hervatten. Dit betekent niet dat men bij het
bereiken van de grens van negen maanden ziekte
aan het werk is. Deze percentages liggen bij beide
groepen op een lager niveau van 65 procent en zes
procent. Er is dus sprake van mislukte hervattingspogingen bij ten minste twaalf, respectievelijk tien,
procent van de langdurig zieken. Om meer duidelijkheid te krijgen over deze verschillen in werkstatus is
aan de hand van logitanalyses bepaald welke factoren van invloed zijn op het wel of niet aan het werk
zijn na negen maanden ziekte. De resultaten staan
in tabel 5.
Zowel bij reguliere werknemers als bij vangnetters
hebben begeleiding, een als goed ervaren gezondheid, de verwachting dat de gezondheid verbetert
en een hoger netto-inkomen een positief effect op
werkhervatting na negen maanden verzuim. Het
positieve effect van het persoonlijk inkomen duidt

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

erop dat naarmate het inkomen hoger is men meer
te verliezen heeft bij voortduring van het verzuim.
Bij reguliere werknemers heeft begeleiding een
groter effect dan bij vangnetters: uit tabel 3 blijkt
dat vangnetters minder vaak begeleiding krijgen en
uit de logitresultaten blijkt dat, als ze begeleiding
ontvangen, deze minder effectief is. Bij vangnetters
zijn sociaaleconomische en demografische factoren
als sekse, etniciteit en burgerlijke staat van grotere
invloed op de werkhervattingkans dan bij reguliere
werknemers. Overigens geldt voor beide groepen dat
vrouwen het werk vaker hervat hebben dan mannen.

Beleidsimplicaties
De vooruitzichten voor de werkgelegenheid van flexwerkers zijn op korte termijn onheilspellend somber
(Hoeberichts en Stokman, 2009). De hier gevonden
uitkomsten voor langdurig zieke flexwerkers (vangnetters) betekenen dat zij, ook bij gunstig economisch tij, veel minder vaak dan reguliere werknemers
na langdurig verzuim aan de slag komen. Daarbij
speelt ook een rol dat zij door ziekmelding de onzekerheden van het beroepsleven kunnen proberen in
te ruilen voor de zekerheid van een uitkering. Nu de
crisis in volle hevigheid is losgebarsten en flexwerkers hierdoor meer dan anderen getroffen worden,
is het van groot belang dat het UWV alles op alles
zet om door goede begeleiding te voorkomen dat de
WIA op nog veel grotere schaal dan tot nu toe voor
flexwerkers als vluchtroute gaat functioneren.

Tabel 4

Discriminantanalyse vangnetters (= 1) versus reguliere werknemers1.

Variabelen
Etniciteit (1 = allochtoon)
Burgerlijke staat (1 = wel een partner)
Persoonlijk netto inkomen (in vijf klassen)
Gezondheidsperceptie (1 = goed)
Begeleiding (1 = ja)
Andere, niet-medische belemmeringen (1 = ja)
Arbeidsverleden (= arbeidsjaren gedeeld door (leeftijd–15)
keer honderd procent)

Coëfficiënten
0,16**
–0,13**
–0,59**
–0,18*
–0,47**
0,45**
–0,04**

** Significant op éénprocent-niveau, * Significant op vijfprocent-niveau.
1
N = 5.289.

Tabel 5

Determinanten van de kans dat bij negen maanden ziekte het werk weer
deels hervat is (logit coëfficiënten).

Variabelen
Leeftijd

Werknemers1
0,01*

Geslacht (1 = vrouw)
Etniciteit (1 = allochtoon)
Burgerlijke staat (1 = wel een partner)
Persoonlijk netto inkomen (in vijf klassen)
Gezondheidsperceptie (1 = goed)
Verwachte gezondheidsklachten (1 = beter)
Andere belemmeringen (1 = wel)
Begeleiding ontvangen (1 = ja)
Constante

0,18**
–0,18**
0,00
0,29***
0,68***
0,82***
–0,28***
1,22***
–3,66***

Vangnetters2
–0,02**
0,60***
–0,35**
–0,34*
0,28***
0,60***
0,80***
–0,28**
0,64***
–4,98***

*** Significant op éénprocent-niveau, ** Significant op vijfprocent-niveau, * Significant op tienprocent-niveau.
1
N = 2.945.
2
N = 2.037.

Conclusie
Uitzendkrachten, andere flexwerkers, einde-dienstverbanders en WW’ers die bij ziekte geen werkgever
meer hebben om het loon door te betalen hebben
een WIA-instroomkans die vier keer hoger is dan
reguliere werknemers. Kort na negen maanden
verzuim is er al een aanmerkelijk verschil tussen
beide groepen. Terwijl 65 procent van de zieke reguliere werknemers weer gedeeltelijk of geheel aan het
werk is, heeft van de vangnetters slechts zes procent
het werk hervat. Ze voelen zich zieker en hebben
een lager inkomen. Verder hebben vangnetters bijna
per definitie een zwakkere arbeidsmarktpositie, want
ze hebben geen werkgever. De belangrijkste factor is
echter dat vangnetters veel minder begeleiding naar
werk ontvangen en dat het UWV als begeleider van
ziekgemelde vangnetters minder effectieve instrumenten tot zijn beschikking heeft om de noodzakelijke begeleiding gestalte te geven. De begeleiding
van reguliere werknemers wordt bijna altijd door de
werkgever en de arbodienst gedaan en richt zich
primair op hervatting in eigen werk bij de huidige
werkgever. Omdat zieke vangnetters geen werkgever
meer hebben, moet voor hen een nieuwe werkgever
gezocht worden. Maar de combinatie van langdurig
verzuim, beperkte arbeidservaring, niet-medische
sociale problematiek en een relatief lage opleiding
maakt plaatsing bij een nieuwe werkgever er niet
eenvoudiger op.

In hoeverre de hier gevonden variabelen hoogrisicogroepen voor de WIA indiceren wordt in het vervolg van dit longitudinale project onderzocht. De resultaten
doen vermoeden dat de combinatie van geen begeleiding, lage opleiding, sociale
problematiek en laag inkomen voorspellend is voor een geringe kans op werkhervatting, voor verlenging van de ziekteduur en voor een grote kans op het aanvragen van een WIA-uitkering. Het ziet ernaar uit dat de crisis de werkgelegenheid
voor flexwerkers drastisch zal verslechteren en dat zij nog meer dan tot nu toe
voor de poort van de WIA terecht zullen komen.

Literatuur
Berendsen, E., H. Mulder en J. van Loo (2007) Het eerste jaar
WIA. ESB, 92(4505), 132–135.
Hoeberichts, M. en A. Stokman (2009) Kredietcrisis treft
flexwerker. ESB, 94(4554) 116–117.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4563) 26 juni 2009

409

Auteurs