Laat de structuurfondsen niet crashen!
Aute ur(s ):
Vet, J.M. de (auteur)
Boot, L. (auteur)
Hollanders, M. (auteur)
Verb onden aan de Divisie regionale en stedelijke ontwikkeling van het NEI. Met dank aan Sjaak Boeckhout voor commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4162, pagina 589, 31 juli 1998 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
europese, unie
Snelle verschuiving van de EU-structuurfondsen naar Midden- en Oost-Europa, zoals bepleit door De Haan en Bos, komt voor de
nieuwe èn de huidige lidstaten te vroeg.
Na hun introductie in de jaren zeventig hebben de Europese structuurfondsen snel aan belang gewonnen. Met name in Ierland en
Portugal hebben de structuurfondsen een daadwerkelijke bijdrage geleverd aan de economische groei, en dat maakt de behoefte aan
een herhaling in Midden- en Oost-Europa begrijpelijk. De Europese Commissie stelt voor om in de periode 1999-2006 230 mrd ecu
voor bestaande lidstaten te reserveren en 45 mrd ecu voor nieuwe lidstaten, dit alles terwijl het uitgavenniveau onveranderd op 0,46%
van het bnp van de EU blijft. De Haan en Bos pleiten er voor om de totale steun sterker om te buigen ten gunste van de nieuwe lidstaten
1. Er zijn echter verschillende argumenten die pleiten voor een meer geleidelijke verschuiving.
Startproblemen
Tenminste vier argumenten pleiten voor een voorzichtige start in het loslaten van de structuurfondsen op Midden- en Oost-Europa.
» Behoefte aan steun bij integratie in de Unie. Hoewel deze inderdaad indrukwekkend groot is, geldt voor veel terreinen dat
buitenlandse steun slechts beperkt inzetbaar is. Een bestuurlijke en juridische infrastructuur, de opbouw van sociaal beleid en de
omvorming van de landbouw grijpen diep in de maatschappij in en dienen vooral door de eigen bevolking te worden gedragen en
uitgevoerd. Buitenlanders kunnen hier technische assistentie verlenen, maar de acceptatie van grote groepen westerlingen, die met hun
financiële middelen de les voorschrijven, stuit nu reeds op grenzen. Tijd en begrip zijn hier effectiever dan alleen geld.
» Een redelijk aandeel in de structuuruitgaven. De Haan en Bos pleiten voor een overdracht van 400 ecu per capita, vergelijkbaar met
de steun aan Portugal. Het inkomensniveau en het prijspeil in Midden- en Oost-Europa is echter aanzienlijk lager dan dat in Portugal.
Fundamenteler bezwaar tegen deze invalshoek is dat deze ervan uit gaat dat iedereen evenveel recht heeft op structuurgelden. Dit gaat
voorbij aan de plicht om de gelden van Europese belastingbetalers effectief en efficiënt in te zetten.
» Absorptievermogen. Uit onze eigen projectervaring blijkt dit het grootste probleem van Midden- en Oost-Europa. Voor het slim
inzetten van de structuurfondsen zijn een goed werkende overheid, capabele ambtenaren en samenwerkende partners een noodzaak. De
verschillen tussen Ierland en een land als Griekenland spreken wat dit betreft reeds boekdelen. In Midden- en Oost-Europa zijn de
voorwaarden voor het goed wegzetten van grote sommen EU-geld vooralsnog niet aanwezig. De kennis en het vermogen om goede
strategieën, programma’s en projecten op te zetten en uit te voeren is volstrekt onvoldoende, zelfs om de huidige bescheiden EU-steun
(de zogenaamde Phare-gelden) te benutten. Illustratief is dat Polen recentelijk door de Europese Commissie 20% is gekort op de bijdrage
voor 1998, omdat de Poolse voorstellen onvoldoende op toetreding waren toegespitst en te weinig kwaliteit hadden. Het door de
Europese Commissie voorgestelde absorptievermogen van 4%, gebaseerd op de ervaringen in Ierland en Portugal, is daarom al aan de
hoge kant. Opschroeven van het absorptievermogen tot 5% is onverantwoord.
» Co-financiering. De structuurfondsen worden alleen ingezet als nationale of andere overheden ook bijdragen. Het ophoesten van een
bijdrage van 25% is echter een helse opgave voor overheden met zeer kleine budgetten. Zo zou Estland bij EU-steun ter waarde van 4%
van het bbp, bij voortzetting van de huidige economische groei na toetreding in aanmerking komen voor een jaarlijkse EU-bijdrage van
circa 300 mln ecu, waaraan de Estische overheden zo’n 100 mln ecu aan co-financiering zouden moeten bijdragen. Dit is meer dan het
huidige budget voor alle publieke investeringen tezamen, waar vele uitgaven onder vallen die nooit door structuurfondsen kunnen
worden gedekt.
Zachte landing
De reductie van de structuurfondsen zoals voorgesteld door de Commissie betekent dat de huidige vijftien lidstaten in 2006 zo’n 13%
minder geld uit deze fondsen krijgen dan in 1999. Een groot aantal regio’s zal niets meer krijgen. Er is een drietal argumenten van
bestuurlijke, politieke en economische aard die pleiten voor een zachte landing voor de bestaande lidstaten.
» Bestuurlijk, de Europese Commissie als betrouwbare partner. Een al te abrupt doorgevoerde beëindiging van Brusselse steun geeft
de Europese Unie een slechte reputatie en maakt de Commissie tot een onbetrouwbare partner. De voorgestelde overgangsperiode tot
2003 geeft regio’s de mogelijkheid om de zaken netjes af te wikkelen en losse eindjes (bijvoorbeeld lang lopende infrastructuurprojecten)
aan elkaar te knopen.
» Politiek, vergaande reductie is een verkeerd signaal. Hoewel we het misschien liever anders zouden zien, is het een gegeven dat het
sociaal-economisch beleid van de Europese Commissie voor een belangrijk deel door politieke motieven wordt ingegeven. Voor landen
als Portugal, Spanje en Italië vormen de Structuurfondsen een belangrijke reden voor het EU-lidmaatschap. Op de weg naar een politieke
unie betekent een (nog) forsere verschuiving van middelen naar landen die nog niet eens lid zijn, een belangrijke stap terug.
» Sociaal-economisch, het belang van cohesie. Er bestaan nog steeds relatief grote verschillen in sociaal-economische ontwikkeling
tussen de huidige lidstaten. De economische kracht van de EU is gebaat bij een verdere reductie van deze verschillen. Dat de verschillen
met Midden- en Oost-Europa nog groter zijn doet daar niets aan af.
Conclusie
In de nieuwe lidstaten doen zich bij het voorbereiden op de Europese Structuurfondsen startproblemen voor die van een geheel andere
orde zijn dan binnen de Unie tot dusver bekend. Bovendien ligt de afbouw van fondsen in de bestaande lidstaten minder eenvoudig dan
het wellicht lijkt. Ongevallenstatistieken uit de luchtvaart laten zien dat de gevaarlijkste momenten zich voordoen aan het begin en aan
het einde van een vlucht. Dit feit dient bij het overbruggen van Europese afstanden te worden gerespecteerd.
Zie ook J. de Haan en M.G. Bos, Naschrift: De rechten van Flevoland, ESB, 31 juli 1998, blz 590
1 J. de Haan en M.G. Bos, De toekomst van het structuurbeleid, ESB, 5 juni 1998, blz. 457-459.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)