Ga direct naar de content

Krenten uit de cijferbrij van deze eeuw

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 15 1999

Krenten uit de cijferbrij van deze eeuw
Aute ur(s ):
Bakker, G.P. den (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4236, pagina 980, 24 december 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
de, feiten

Geen periode in de afgelopen eeuw was zo turbulent als het interbellum. De prijs- en volumedalingen in deze periode werden in
andere perioden niet meer geëvenaard.
De cijfers van deze eeuw geven een vaak verrassend, soms al bijna vergeten, beeld van de ontwikkelingen in de economie. Het meest
opvallende tijdvak van de afgelopen honderd jaar is zonder twijfel het interbellum. Geen andere periode kende een vergelijkbare
dramatische economische en sociale ontwikkeling. Overigens toonden de jaren zeventig en tachtig in een aantal opzichten opvallende
gelijkenissen met respectievelijk de jaren twintig en dertig. De ontwikkelingen in het interbellum waren echter geprononceerder en
bovendien was er toen een aanzienlijk hogere werkloosheid.
Welvaart
De bevolking verdrievoudigde deze eeuw tot ruim 15,7 miljoen personen. De afgelopen honderd jaar was de groei van de bevolking
gemiddeld 1,1% per jaar. Deze groei is de laatste decennia duidelijk afgenomen (zie tabel 1). Het nationaal product per hoofd van de
bevolking nam in honderd jaar toe van 349 naar 42685 gulden. Geschoond voor prijsveranderingen komt dat neer op een
vervijfvoudiging. figuur 1 laat zien dat verreweg het grootste deel van deze toename plaats vond in de tweede helft van de eeuw. Tijdens
de Duitse bezetting van ons land daalde het reëel nationaal product per hoofd met meer dan 40%. De crises van de jaren dertig en tachtig
zijn duidelijk zichtbaar.

Figuur 1. Reëel nationaal product per hoofd

Tabel 1. Bevolking, netto nationaal product (nnp) tegen marktprijzen en bruto binnenlands product (bbp) tegen marktprijzen,
1900-98, gemiddelde jaarlijkse volumemutaties
Bevolking

nnp
per hoofd

1,4
1,4
1,4
1,3
1,2
1,3
1,3
1,3
0,9

1,7
2,8
2,3
4,5
1,1
1,9
4,2
5,4
3,1

nnp
per arbeidsjaar

bbp

%
1900-09
1910-21
1900-21
1922-29
1930-39
1940-49
1950-59
1960-69
1970-79

0,2
1,4
0,9
3,1
-0,1
0,6
2,9
4,0
2,2

2,9
0,5
3,4
4,2
3,1

1980-89
1990-98
1900-98

0,6
0,6
1,1

1,8
2,8
2,9

1,2
2,2
1,7

1,5
1,3

Pieken en dalen
Wat waren de pieken en dalen in de economische ontwikkelingen van deze eeuw? Een samenvatting daarvan geven de uitersten van de
volumemutaties en deflatoren van de macro-economische variabelen. Deze worden, met het daarbij behorende jaar, gegeven in tabel 2.
Een groot aantal van de uitschieters vond plaats in het interbellum en meer specifiek de crisisjaren: zo kenden de invoer, de uitvoer en de
investeringen van bedrijven alle een dieptepunt in de jaren dertig. In de periode daaraan voorafgaand kende de consumptie van gezinnen
een hoogtepunt.

Tabel 2. Pieken en dalen in de volumemutaties en deflatoren van de macro-economische variabelen, 1921-heden
Laagste waarde

Hoogste waarde

%
Volumemutaties
bbp, marktprijzen
Invoer (cif)
Consumptie gezinnen
Consumptie overheid
Investeringen overheid
Investeringen bedrijven
Uitvoer (fob)
Deflatoren
bbp, marktprijzen
Invoer (cif)
Consumptie gezinnen
Consumptie overheid
Investeringen overheid
Investeringen bedrijven
Uitvoer (fob)

jaar

%

jaar

-3,6
-13,9
-3,0
-5,3
-16,4
-23,0
-16,6

1931
1932
1981
1923
1954
1932
1932

9,0
32,1
10,2
10,1
62,2
20,7
40,0

1960
1950
1922
1953
1953
1964
1950

-10,5
-19,8
-10,2
-6,2
-18,0
-16,6
-21,4

1922
1932
1922
1932
1922
1922
1932

11,5
34,7
10,6
19,5
21,4
16,1
26,1

1951
1937
1951
1951
1951
1937
1937

Ook de jaren vijftig hadden een aantal uitschieters; zo stegen in de vroege jaren vijftig de overheidsinvesteringen met 62,2 procent om
daarna een dieptepunt te kennen in 1954.
Krimp en groei
Het interbellum is de enige periode in deze eeuw met drie achtereenvolgende jaren, 1930-32, van economische krimp. Bovendien volgde
na een bescheiden groei in 1933 (0,4%) in 1934 opnieuw een volumedaling van het bbp (-1,0%). De gestage groei van het bbp in de jaren
twintig (gemiddeld 4,5% per jaar) werd hiermee in korte tijd tenietgedaan. Pas in 1936 kwam het volume van het bbp weer boven het
niveau van 1930.
Na het einde van de Tweede Wereldoorlog begon een lange periode van stabiele zeer hoge groei. De groei was in die periode gemiddeld
4,9% per jaar. In 1973 kwam aan deze groei een einde. De jaren na 1973 tonen een veel minder gelijkmatig beeld. Bovendien kwam de
gemiddelde groei op een structureel lager niveau te liggen. Er deden zich indeze periode drie forse inzinkingen voor: in 1975, 1980-82 en
1993. In de eerste depressie bleef de groei nog positief (0,2% in 1975) en was het herstel krachtig (1976: 4,8%). In de jaren 1980-82 was de
depressie veel heviger met twee achtereenvolgende jaren met economische krimp: -0.5% in 1981 en -1,2% in 1982. Bovendien ging het
herstel minder snel dan na de stagnatie in 1975. Het herstel zette zich met vallen en opstaan door tot 1989 toen een groei van 4,7% werd
bereikt; een percentage dat in twaalf jaren niet was gehaald. Daarna volgde een nieuwe groeivertraging met als dieptepunt het jaar 1993,
waarin de groei nog slechts 0,8% bedroeg. Het herstel in 1994 (3,2%) was vrij krachtig waarna de laatste jaren van de eeuw aanhoudende
groei te zien gaven.
Veranderend consumptiepatroon
Het beeld van de afgelopen eeuw wordt in het algemeen gekenmerkt door economische groei. Maar er zijn natuurlijk ook jaren van
achteruitgang. Een opmerkelijk feit doet zich voor tijdens de crisis van 1980-82 toen de reële consumptie van gezinnen in maar liefst drie
achtereenvolgende jaren daalde, met als dieptepunt 1981: -3,0%. Dit verschijnsel had zich zelfs in de crisis van de jaren dertig niet
voorgedaan. Toen was er maar één jaar met een daling: 1934 met -2,1%.
De gezinsconsumptie kan in drie hoofdgroepen worden verdeeld: voedings- en genotmiddelen, duurzame consumptiegoederen en
overige goederen en diensten. Het aandeel van deze groepen in de totale consumptie is tussen 1938 en 1995 drastisch gewijzigd. Zo
daalde het aandeel van de voedings- en genotmiddelen van meer dan 37% naar 16% (zie figuur 2).

Figuur 2. Consumptiepatronen tussen 1938 en 1999
Investeringen
Het aandeel van de overheidsinvesteringen in de totale investeringen was voor de Tweede Wereldoorlog duidelijk hoger dan erna. In de
jaren dertig was dat aandeel gemiddeld ruim 32%, na de oorlog was het gemiddeld 16%.
Bij de overheidsinvesteringen in vaste activa deden zich veelvuldig volumedalingen voor die bovendien vaak fors waren en in veel
gevallen meerdere jaren achter elkaar optraden. Begin jaren twintig daalden de investeringen in drie achtereenvolgende jaren met
gemiddeld zes procent, in de tweede helft van de jaren twintig overigens gevolgd door forse volumestijgingen die vooral werden
veroorzaakt door een toename van de investeringen in infrastructurele werken. Ook in de jaren 1932-36 daalden de
overheidsinvesteringen, continu, gemiddeld met 7% per jaar. Daarbij moet wel worden aangetekend dat begin jaren dertig het aandeel
van de overheidsinvesteringen in het bbp hoger was dan in enig ander jaar na 1921. Nadat het aandeel in de tweede helft van de jaren
twintig gemiddeld 4,2% was, steeg het begin jaren dertig naar ruim boven de zes procent. De overheidsinvesteringen verliepen duidelijk
anti-cyclisch. Ter vergelijking: na de Tweede Wereldoorlog daalde het aandeel gestaag tot gemiddeld 2,7% in de jaren negentig.
De eerste helft van de jaren vijftig, met uitzondering van 1953, werd eveneens gekenmerkt door dalende overheidsinvesteringen.
Een opmerkelijk lange periode met dalingen begon in 1972 met een teruggang van -9,3% en zette zich in de twee volgende jaren voort met
respectievelijk -6,4% en -1,3%. Tussen 1977 en 1986 waren er slechts twee jaren met een stijging: 1974 en 1980.
Al met al is de volumedaling van de overheidsinvesteringen voor de periode 1972-86 als geheel maar liefst bijna 36%. Dit illustreert
duidelijk hoezeer deze bestedingscategorie in de jaren zeventig en een groot deel van de jaren tachtig onder druk heeft gestaan.
Tegenover de daling van de overheidsinvesteringen stond een stijging van de bedrijfsinvesteringen in vaste activa met 56% in de jaren
1972-86. Deze stijging is voor een belangrijk deel gerealiseerd na 1982 toen het bedrijfsleven gunstige ontwikkelingen verwachtte. De
hoogste groei (15,1%) deed zich overigens voor in 1977, hetzelfde jaar waarin de volumedaling van de overheidsinvesteringen het
grootst was. De volumeontwikkeling van de bedrijfsinvesteringen in vaste activa schommelde sterk en was in ongeveer eenderde van de
jaren na 1921 negatief.
Overheidsbestedingen
Het totaal van de overheidsinvesteringen en -consumptie (als percentage van het bbp) was in de jaren na de Tweede Wereldoorlog
hoger dan in de jaren twintig en dertig. Aan de naoorlogse stijging van de overheidsbestedingen kwam in 1979 een einde. Aan het eind
van de jaren negentig zijn de overheidsbestedingen relatief gezien weer op het niveau van een halve eeuw geleden (zie figuur 3).

Figuur 3. Overheidsbestedingen in procenten van het bbp
Deflatie en inflatie
Deflatie heeft zich deze eeuw veel minder voorgedaan dan inflatie. De deflator van het binnenlands product was in slechts vijftien jaren
negatief, waarvan niet minder dan dertien in het interbellum. De jaren twintig en dertig werden vrijwel geheel gekenmerkt door
prijsdalingen, waaraan pas in 1937 een einde kwam. Dit was het gevolg van het loslaten van de gouden standaardin september 1936, wat
leidde tot spectaculaire prijsstijgingen van de in- en uitvoer (respectievelijk 34,7% en 26,1%). Dergelijke prijsstijgingen zijn daarna nooit

meer voorgekomen. Ook na de oliecrisis in 1973 waren de prijsstijgingen van de in- en uitvoer lager.
De tweede helft van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig werden gekenmerkt door prijsdalingen van de in- en de uitvoer.
Deze prijsdalingen waren het hoogst in 1986, respectievelijk -16,7% en -15,8%. Zij werden veroorzaakt door de enorme prijsdalingen van
energieproducten.
Diensteneconomie
De Nederlandse economie wordt vaak omschreven als een diensteneconomie. In 1998 was de bijdrage van de dienstensector aan het bbp
ruim 70%. Maar ook in de jaren twintig werd al meer dan de helft van het bbp in de dienstensector voortgebracht. De toename van De
toename van het aandeel van de dienstensector in het bbp ging vooral ten koste van het aandeel van de landbouw. In 1921 was de
landbouw nog goed voor 14% van het bbp, eind jaren negentig is het aandeel van de landbouw gedaald tot iets meer dan drie procent
(zie figuur 4).

Figuur 4. Bijdrage aan het bbp van landbouw, nijverheid en diensten
Conclusie
De afgelopen honderd jaar werden over het algemeen gekenmerkt door economische groei. Uitschieters manifesteerden zich vooral in het
interbellum, veroorzaakt door de sterke conjunctuurbewegingen iin die jaren. De diepe crisis in de jaren dertig werd voorafgegaan door
een periode met hoge groeicijfers.
Opmerkelijk zijn de ontwikkelingen op het vlak van de overheidsinvesteringen waar maar liefst 27 jaren met een volumedaling
voorkwamen. Uniek is de aanhoudende volumedaling van de consumptie van gezinnen in het begin van de jaren tachtig.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur