Ga direct naar de content

Krapte op de arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 2 2007

arbeidsmarkt

Krapte op de arbeidsmarkt
De vacaturegraad is deze conjunctuurcyclus opmerkelijk
snel opgelopen, wat niet alleen verklaard kan worden door
de kleinere arbeidsreserve. De aansluiting tussen vraag en
aanbod op de arbeidsmarkt lijkt ook te zijn afgenomen, wat
het belang van activerend arbeidsmarktbeleid onderstreept.

I

n de huidige conjunctuurcyclus, die in 2003
inzette, is aanzienlijk sneller krapte op de
arbeidsmarkt ontstaan dan in de vorige cyclus.
De werkloosheid komt volgend jaar naar verwachting onder de vier procent, en de vacaturegraad
heeft al in het derde jaar van de cyclus hetzelfde
niveau bereikt als na zes jaar conjuncturele opgang
in de jaren negentig (figuur 1). Destijds leidde de
krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt tot loonstijgingen van meer dan vijf procent, waarbij de inflatie
opliep tot 4,5 procent in 2001. De krapte op de
arbeidsmarkt is momenteel nog niet zichtbaar in de
loonontwikkeling, maar naar verwachting zullen de
lonen volgend jaar sterk stijgen. Er zijn verschillende
oorzaken aan te wijzen voor de snel toegenomen
krapte op de arbeidsmarkt.

Oorzaken krappe arbeidsmarkt

GUIDO SCHOTTEN
EN MARIEN
FERDINANDUSSE
Economen bij divisie Economisch Beleid & Onderzoek, DNB

648

ESB

Een deel van de huidige krapte kan worden verklaard, doordat de arbeidsreserve kleiner is dan
tijdens de vorige conjunctuurcyclus. De werkloosheidsvoet is de afgelopen vijftien jaar gedaald en op
een structureel lager niveau terecht gekomen. In het
begin van de vorige cyclus was 8,7 procent van de
beroepsbevolking werkloos, tegenover 6,5 procent in
het begin van de huidige cyclus. Een bredere maatstaf voor de arbeidsreserve is het aantal mensen tussen 15 en 64 jaar dat niet of minder dan twaalf uur
per week werkt. Door de sterke groei in het aantal
banen en de afremmende bevolkingsgroei is deze
groep gedaald van 4,5 miljoen in het begin van de
jaren negentig naar 3,9 miljoen in 2006. Een deel
van deze groep is arbeidsongeschikt of volgt een
opleiding. Volgens de enquête beroepsbevolking wil
ongeveer een kwart van deze groep werken.
Een andere mogelijke verklaring voor de toegenomen
krapte op de arbeidsmarkt, de vervangingsvraag van
uittredende werknemers door de vergrijzing, heeft tot
nog toe een beperkte bijdrage geleverd. Weliswaar
is het percentage werknemers van 55 tot 64 jaar de
afgelopen tien jaar bijna verdubbeld van 6,4 procent
in 1997 tot 11,8 procent in 2006, maar niet al deze
mensen gaan al met pensioen. De naoorlogse geboortegolf bereikt in 2006 voor het eerst de leeftijd
van zestig jaar, wat nog lager is dan de gemiddelde

2 november 2007

pensioenleeftijd van 61,5 jaar (figuur 2). De grote
golf van uittredende ouderen ligt dus nog voor ons,
en de vervangingsvraag zal de komende jaren aan
invloed winnen. Bovendien worden niet alle functies
van uittredende ouderen opnieuw opgevuld, wat
deels komt doordat beroepen die aan het einde van
hun levenscyclus zijn beland, relatief vaker worden
bezet door werknemers die bijna hun pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt (RWI, 2004).

Toegenomen mismatch
Naast een kleinere arbeidsreserve lijkt de aansluiting
van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te zijn afgenomen. Ook voor de huidige relatief lage werkloosheid
is de vacaturegraad momenteel opvallend hoog. De
UV-curve geeft de verhouding tussen de werkloosheidsvoet en de vacaturegraad weer (figuur 3). Bij
een aantrekkende conjunctuur loopt de vacaturegraad
op en daalt de werkloosheidsvoet. De conjuncturele
ontwikkeling wordt dus weergegeven in een beweging
langs de curve. Een verschuiving van de UV-curve
naar buiten, ofwel een hogere werkloosheid bij dezelfde vacaturegraad of een hogere vacaturegraad bij
dezelfde werkloosheid, impliceert dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt structureel minder goed op
elkaar aansluiten. Lag de UV-curve in de vorige cyclus
dichter bij de oorsprong dan in de jaren tachtig, in
de huidige conjunctuurcyclus lijkt de UV-curve weer
naar buiten geschoven. Zo was in 2006 de werkloosheid twee procentpunt hoger dan in 2001, terwijl de
vacaturegraad op ongeveer hetzelfde niveau lag.

Toename werkloosheid aantal
ouderen en (voormalig) WAO’ers
Een deel van de verklaring voor de toegenomen
mismatch is de stijging van het aandeel ouderen
en (voormalig) gedeeltelijk arbeidsongeschikten in
de werkloosheid. Deze hogere werkloosheid is de
keerzijde van het succesvolle beleid om de arbeidsparticipatie te verhogen en oneigenlijk gebruik van
de sociale zekerheid tegen te gaan. Volgens een
ruwe schatting gaat het om ongeveer 45 duizend
extra moeilijker inzetbare werklozen: 25 duizend
herkeurde WAO’ers en ongeveer twintigduizend extra
vijfenvijftigplussers. Zonder deze groep zou de werkloosheidsvoet in 2006 niet uitkomen op 5,5 procent,
maar op 4,9 procent. Het verschil in werkloosheid
tussen 2006 en 2001 (jaren met een vergelijkbare
vacaturegraad) is dan nog maar 1,4 procentpunt in
plaats van 2,0 procentpunt. Het toegenomen aantal
moeilijk inzetbare werklozen verklaart dus bij benadering een kwart van de toegenomen mismatch.

De werkloosheid onder ouderen (55 tot 64 jaar)
was in het verleden lager dan die van andere leeftijdsgroepen, omdat veel ouderen de arbeidsmarkt
verlieten via prepensioen en afvloeiingsregelingen.
Met het beperken van de VUT/prepensioen en de
WAO is de participatie van ouderen op de arbeidsmarkt de laatste jaren echter sterk toegenomen en is
de werkloosheid onder ouderen opgelopen tot boven
het gemiddelde. Indien de werkloosheid van ouderen
ten opzichte van de gemiddelde werkloosheid sinds
2001 gelijk was gebleven, in plaats van toegenomen,
zou het aantal 55- tot 64-jarige werklozen in 2006
ongeveer twintigduizend lager zijn uitgekomen.
Deze groep kan relatief moeilijk een baan vinden.
Vijfenvijftigplussers maakten vorig jaar 21 procent
uit van alle bij het CWI ingeschreven niet-werkende
werkzoekenden, terwijl ze slechts tot een procent
van de aangenomen personen behoorden (CWI,
2007).
Door de WAO-hervormingen wordt sinds 2005 een
grote groep WAO’ers herkeurd op basis van strengere beoordelingscriteria. Uit berekening gebaseerd
op UWV-studies blijkt dat ongeveer 25 duizend
herkeurde personen onder de 55 jaar werkloos
zijn geworden (Deursen, 2007; UWV, 2007). Niet
meegeteld in deze berekening zijn de mensen die
hiervoor in de WAO zouden instromen en zich nu
op de arbeidsmarkt begeven, omdat onduidelijk is
welk deel van deze groep werkloos is. De daling in
de WAO-instroom vanaf 2001 (van honderdduizend
in 2001 naar 32 duizend in 2006) was aanzienlijk
groter dan tijdens eerdere recessies, wat voor een
belangrijk deel het gevolg is van een aantal hervormingen in de WAO. Hoewel deze mensen volgens
de huidige definitie niet meer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn, en in principe dus kunnen werken,
is het aannemelijk dat deze groep relatief moeilijk
inzetbaar is.

Mismatch algemeen toegenomen
Een indicator voor de mismatch op de arbeidsmarkt
is de mate waarin de werkloosheid uiteenloopt tussen de verschillende regio’s of opleidingsniveaus,
wat kan worden weergegeven in de variantie van de
relatieve werkloosheid. De variantie van de relatieve
werkloosheid volgens verschillende regionale indelingen fluctueert, maar was aan het begin van deze
conjunctuurcyclus ongeveer gelijk aan die in het
begin van de vorige conjunctuurcyclus (figuur 4).
De sterke stijging van de variantie van de relatieve
werkloosheid rond 1999 werd veroorzaakt, doordat de werkloosheid tijdens de hoogconjunctuur in
bepaalde regio’s aanmerkelijk sneller daalde dan
in andere. Ook de variantie van de relatieve werkloosheid naar onderwijsniveau fluctueert, maar is
ondanks de gestegen vraag naar hoger opgeleiden
niet duidelijk toe- of afgenomen ten opzichte van
de vorige conjunctuurcyclus. Het aanbod van hoger
opgeleiden is namelijk ook toegenomen, terwijl zowel
de vraag naar als het aanbod van lageropgeleiden
is afgenomen. De onveranderde mismatch naar

figuur 1

Werkloosheid en vacaturegraad in procenten beroepsbevolking en
vacatures per duizend banen

Bron: CBS en eigen berekeningen.

opleidingsniveau betekent dat de positie van laagopgeleiden op de arbeidsmarkt
relatief slecht blijft, met een werkloosheid die meer dan twee keer zo hoog is
als onder hoogopgeleiden. De toename van de mismatch die niet op het conto
van de hervormingen in de sociale zekerheid kan worden geschreven, lijkt dan
ook niet veroorzaakt door een toename van de mismatch tussen regio’s en
opleidingsniveaus.
Ook de mismatch tussen sectoren lijkt niet veel te zijn veranderd. Zo is de vacaturegraad in vrijwel alle sectoren opgelopen tot het hoge niveau van 1999 tot
2001, zonder dat de verschillen tussen sectoren sterk zijn toegenomen. Tevens
is de (berekende) vacatureduur, de tijd die het vervullen van een vacature kost,
na 2001 niet gedaald tot het niveau van het begin van de vorige cyclus, en deze
is vervolgens in bijna alle sectoren gestegen tot het hoge niveau van 2001 (zie
tabel). Een uitzondering is de landbouw, waar de vacatureduur daalde, waarschijnlijk mede door de sterk toegenomen immigratie na de EU-uitbreiding. In
de periode mei 2004 tot mei 2007 zijn negentigduizend tewerkstellingsvergunningen voor (tijdelijk) werk in de land- en tuinbouw uitgegeven aan inwoners uit
de nieuwe EU-lidstaten.

Conclusie
De krapte op de arbeidsmarkt kan deels worden verklaard door de kleinere
arbeidsreserve aan het begin van deze conjunctuurcyclus, maar daarnaast lijkt
ook de mismatch op de arbeidsmarkt toegenomen. De toename van de mismatch
figuur 2

Bevolkingspiramide en pensioenleeftijd

Toelichting: gemiddelde pensioenleeftijd (61,5; 2005), bevolking per 1-1-2007.

Bron: CBS, Eurostat.

ESB

2 november 2007

649

tabel 1

figuur 3

Gemiddelde vacatureduur per jaar (in weken)

UV-curve

1994

1997

2001

2003

2006

Totaal
Landbouw, bosbouw en
v
­ isserij
Industrie

5,3
3,0

7,8
6,2

10,1
10,1

8,3
6,7

10,1
6,3

7,1

10,3

11,7

9,3

11,8

Bouwnijverheid

5,2

7,5

14,6

9,5

11,9

Reparatie consumenten­
artikelen; handel
Horeca
Vervoer, opslag en
c
­ ommunicatie
Financiële instellingen

4,3

6,3

7,9

7,3

8,2

3,1
4,8

4,5
7,7

7,0
9,1

6,1
7,7

7,9
9,9

12,5

11,0

11,6

12,5

13,2

Zakelijke dienstverlening

5,4

9,3

11,6

8,8

12,1

14,1

13,0

10,8

15,7

7,4

9,9

8,3

9,8

Computerservice, informatietechnologie
Gezondheids- en
w
­ elzijnszorg

Toelichting: Gemiddelde vacatureduur is berekend als het gemiddelde van eind en beginstand per kwartaal,
gedeeld door het gemiddelde van het aantal ontstane en bezette vacatures. Jaargemiddelde 2006 is gebaseerd
op kwartaal 1 t/m 3.

Bron: CBS.

is niet geconcentreerd in bepaalde sectoren, regio’s of opleidingsniveau’s. Deels
is dit te wijten aan een toename van ouderen en (herkeurde) arbeidsongeschikten in de werkloosheid, als gevolg van structurele hervormingen. Een mogelijke
aanvullende verklaring voor de algemeen toegenomen mismatch is dat door de
structurele daling van de werkloosheid de overgebleven werklozen gemiddeld
moeilijker inzetbaar zijn. De makkelijkst in te zetten groepen zijn al aan het werk,
en de overgebleven werklozen missen vaker de specifieke kwalificaties die worden gevraagd. Daarbij lijkt een deel van de langdurige werklozen ontmoedigd te
zijn en niet te worden bereikt door het activerend arbeidsmarktbeleid. Het aantal
niet-werkende werkzoekenden dat meer dan een jaar ingeschreven staat bij het
CWI is opgelopen van 261 duizend in 2001 tot 366 duizend in 2006. Het aantal
langdurig werklozen volgens de CBS definitie is in dezelfde periode minder sterk
gestegen (van 52 duizend in 2001 tot 106 duizend in 2006). Het verschil tussen het aantal niet-werkende werkzoekenden (CWI definitie) en langdurig werklo-

Bron: CBS en CPB.

zen (CBS definitie) geeft aan hoeveel mensen bij het
CWI staan geregistreerd als werkzoekend, die niet
actief op zoek zijn naar werk of direct beschikbaar
voor een baan van meer dan twaalf uur per week.
Het oplopende verschil suggereert dat een kleiner
deel van de langdurig werklozen actief op zoek is
naar werk of direct beschikbaar. In het activeren
van groepen die nu niet actief naar werk (kunnen)
zoeken, lijken dus nog mogelijkheden te liggen voor
het verminderen van de mismatch.

LITERATUUR
Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) (2006) Vacatures in
Nederland 2006: De Vacaturemarkt en Personeelswerving in Beeld.
Amsterdam, december 2006.
Deursen, C.G.L. van (2007) Herbeoordeeld…en dan? Stand van
zaken 8 maanden na de uitslag 2005-2006. Leiden: AStri.
Raad voor Werk en Inkomen (RWI) (2004) Vergrijzing en
Vervanging: een analyse van de gevolgen van het uitstromen van de
babyboomgeneratie voor de arbeidsmarkt. November 2004
UWV (2007) UWV Kwartaal Verkenning 2007-I, april 2007.

figuur 4

Variantie relatieve werkloosheid

Naar regio

Toelichting: startkwalificaties uitgesplitst in lager, middelbaar en hoger onderwijs, of in basisonderwijs, vmbo, mbo, hbo en wo.

Bron: CBS, CWI en eigen berekeningen.

650

ESB

2 november 2007

Naar opleiding

Auteurs