Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 2 2007

statistiek
Economie en Samenleving
Aantal ontslagaanvragen sterk gedaald
Er is volop discussie over een versoepeling van het ontslagrecht. Volgens de huidige
stand van zaken is onvrijwillig ontslag onder voorwaarden mogelijk op persoonlijke
gronden, om bedrijfseconomische redenen of in verband met arbeidsongeschiktheid.
Van ontslag op persoonlijke gronden kan bijvoorbeeld sprake zijn als een werknemer
verwijtbaar handelt, onvoldoende functioneert of een verstoorde werkrelatie met de
werkgever heeft. Ontslag om bedrijfseconomische redenen is bijvoorbeeld mogelijk
als een bedrijf in financiële moeilijkheden verkeert of bij een reorganisatie. Een
zieke werknemer heeft recht op ontslagbescherming, maar als de reïntegratie niet is
gelukt, mag een werkgever de werknemer na twee jaar ontslaan. Als een werkgever
een werknemer wil ontslaan, dan zijn daarvoor volgens het huidige ontslagrecht twee
mogelijkheden: de route via de kantonrechter of die via het Centrum voor Werk en
Inkomen (CWI). Bij ontslag via de rechter moet de werkgever veelal een schadevergoeding aan de werknemer betalen. De omvang van deze vergoeding wordt bepaald
via de zogenaamde kantonrechterformule en hangt af van het aantal dienstjaren van
de werknemer, het loon en de specifieke omstandigheden van het ontslag. Het CWI
behandelt voornamelijk ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen en
arbeidsongeschiktheid. In een ontslagprocedure via het CWI wordt, in tegenstelling
tot die via de kantonrechter, geen ontslagvergoeding toegekend. Sinds 2004 is het
aantal ontslagaanvragen ingediend bij de kantonrechter en het CWI sterk gedaald.
In 2006 zijn er in totaal 103.000 ontslagaanvragen ingediend, 28% minder dan
in 2005. De daling was het grootst bij het CWI: in 2006 dienden werkgevers bijna
49.000 ontslagaanvragen in bij het CWI. Dat is 35% minder dan een jaar eerder.
Het aantal verzoeken om een arbeidsovereenkomst via de rechter te ontbinden is

Monetaire Zaken
Nederlandse huishoudens zetten meer spaargeld vast
Op dit moment hebben Nederlandse huishoudens bijna 300 miljard euro uitstaan
in de vorm van deposito’s. De eenvoudig opneembare spaargelden (waaronder
internetspaarrekeningen) zijn nog altijd het omvangrijkst, maar de populariteit van
deze vorm van sparen is het laatste jaar sterk afgenomen. Inmiddels is het bedrag
op deze spaardeposito’s afgenomen tot ongeveer 195 miljard euro. Nederlandse
huishoudens hebben juist een groot deel van hun spaargeld vastgezet. Momenteel
staat bijna 50 miljard euro aan spaargeld vast, ruim tweemaal zoveel als een
jaar geleden (zie grafiek). De deposito´s zonder spaarkarakter, waaronder betaalrekeningen, bleven redelijk constant op eveneens zo´n 50 miljard euro. Met
de verschuiving van eenvoudig opneembare naar vastgezette spaargelden hebben huishoudens ingespeeld op ontwikkelingen van de rente. De vergoeding op
maximaal een jaar vastgezet spaargeld is de afgelopen twee jaar fors gestegen,
terwijl de rente op snel opneembaar spaargeld nauwelijks is opgelopen. Voor
spaardeposito’s afgesloten in de maand augustus bedroeg het renteverschil tussen beide producten inmiddels ruim 1,3 procentpunt. Bij het bankwezen zorgt
de opgelopen rente op de geldmarkt voor krappere rentemarges en een afname
van het aandeel van de nettorentebaten in de resultatenrekening. Momenteel
zorgt het rentebedrijf voor minder dan 50% van de totale baten waardoor banken
zich hebben toegelegd op andere beter renderende activiteiten. De eigenhandig
beheerde effectenportefeuille van huishoudens bedraagt op dit moment 115
miljard euro. De verdeling binnen de portefeuille over verschillende instrumenten
is het afgelopen jaar redelijk constant gebleven. Bijna de helft van het effectenbezit bestaat uit participaties in beleggingsfondsen, ongeveer een derde betreft
beleggingen in aandelen en het overige deel omvat schuldpapier, voornamelijk
kapitaalmarktpapier. Huishoudens beleggen hoofdzakelijk in effecten, uitgegeven

656

ESB

2 november 2007

ARNO SPRANGERS EN NIC STEENBRINK (CBS)

met 20% afgenomen tot ruim 54.000. Meer dan een
vijfde deel van de aanvragen via het CWI hangt samen
met arbeidsongeschiktheid, maar verreweg het grootste
deel (ruim tweederde) wordt gedaan om bedrijfseconomische redenen. Ontslag loopt via de kantonrechter als
er bijvoorbeeld sprake is van een opzegverbod of als de
procedure via het CWI niet bevredigend is verlopen. De
procedure via de kantonrechter is veelal duurder, maar
ook sneller.
Ingediende ontslagaanvragen

Bron: CBS

WIM GOES (DIVISIE STATISTIEK & INFORMATIE DNB)

Spaargeld van Nederlandse huishoudens (in miljarden
euro)

Bron: DNB

door Nederlandse instellingen of beleggingsfondsen.
Zo staat bijvoorbeeld driekwart van de beursgenoteerde aandelen genoteerd aan de Amsterdamse
effectenbeurs (ongeveer 25 miljard euro). De buitenlandse effecten waarin huishoudens beleggen (ruim
40 miljard euro) zijn uitgegeven door ingezetenen
van ongeveer negentig verschillende landen, waarvan
het grootste deel (ongeveer driekwart) zich bevindt
in de Europese Monetaire Unie. Participaties in
buitenlandse beleggingsfondsen zijn sterk geconcentreerd in Luxemburg, ruim 85% van de buitenlandse
fondsen is gevestigd in het groothertogdom.

TEUNIS BROSENS (AFM)

Securitisatie in Europa
De securitisatiemarkt heeft zich de laatste jaren sterk
ontwikkeld. Deze markt voorziet in een behoefte om
illiquide activa te ontsluiten voor een breed investeringspubliek door ze om te vormen tot effecten.
Securitisatie (ook wel effectisering genoemd) begon
in de Verenigde Staten in de jaren 70 met hypotheekverstrekkers die hun uitstaande hypotheken in
een special purpose vehicle (SPV) plaatsten. Deze
Securitisatie in Europa op kwartaalbasis (éénjaars
voortschrijdend gemiddelde in miljard euro)

Bron: European Securitisation Forum en AFM

Financiële Markten
SPV financierde dit door de uitgifte van effecten. De hypotheekleningen verdwenen zo van de balans van de hypotheekverstrekkers, wat hen ruimte verschafte
om meer hypotheken uit te geven. Nieuwer is de ontwikkeling dat deze effecten
zelf weer worden geherstructureerd naar risico en worden doorverkocht. Deze
zogenoemde collateralised debt obligations (CDO’s) gebaseerd op Amerikaanse
subprime-hypotheken houden de financiële markten nu al maanden in hun greep.
Het Verenigd Koninkrijk was het eerste Europese land waar midden jaren 80 leningen gesecuritiseerd werden. In de rest van Europa begon securitisatie pas midden
jaren 90 een rol van betekenis te spelen. Deze trage start had onder andere te
maken met wettelijke beperkingen en het bestaan van alternatieve financieringsformules. De laatste jaren heeft securitisatie een hoge vlucht genomen (zie grafiek).
Uitgifte van nieuwe effecten met Europees onderpand is gestegen van nog geen
20 miljard euro per kwartaal in het jaar 2000 tot meer dan 140 miljard euro in het
tweede kwartaal van 2007. Ruim de helft van de Europese securitisatie bestaat uit
op woninghypotheken gebaseerde producten. Nog eens 10% bestaat uit effecten
gebaseerd op bedrijfshypotheken. CDO’s maken inmiddels zo’n 20% uit van de
Europese securitisatiemarkt. Waar de traditionele gesecuritiseerde effecten veelal
gebaseerd zijn op onderpand uit een enkel land, ligt onder CDO’s vaak onderpand
uit geheel Europa. Ook consumptief en commercieel krediet, leningen voor aankoop van een auto en leasecontracten worden gesecuritiseerd. Ruim de helft van
het gesecuritiseerde onderpand is Brits. Na Spanje en Italië neemt Nederland een
vierde plaats in, met een securitisatie van 16 miljard euro in het tweede kwartaal
van 2007, waarvan 11 miljard euro woninghypotheken. Omgerekend per capita
neemt Nederland de derde plaats in op de Europese securitisatiemarkt.

Arbeidsmarkt

ANDRIES KUIPERS (CBS)

In- en uitvoer van kennisonderzoek (in miljoenen euro)

Bron: CBS, Kennis en economie 2007

Toenemende arbeidsverdeling
in kennisonderzoek
Het buitenland ontwikkelt zich steeds meer als een
bestemming van in Nederland vrijgemaakte middelen om kennisonderzoek (O&O) mee te verrichten,
maar ook als financier van O&O in Nederland. Tot
op heden ontvangt Nederland meer middelen uit
het buitenland dan het betaalt voor de uitbesteding
van onderzoek aan het buitenland. Zowel de groei
van de door de bedrijvensector in Nederland aan
het buitenland uitbestede O&O als de vanuit het
buitenland gefinancierde O&O begint in de jaren

negentig grootse vormen aan te nemen. Uitbesteding van O&O betekent dat
bedrijven in Nederland weliswaar de financiële middelen vrijmaken om O&O te
verrichten, maar dat in het buitenland laten doen (invoer). Financiering vanuit
het buitenland betekent omgekeerd dat buitenlandse partijen in ons land O&O
laten verrichten door Nederlandse bedrijven (uitvoer). Overigens zijn de toenemende geldstromen met betrekking tot O&O van en naar het buitenland niet
uniek. Ook de uitbesteding en externe financiering van O&O tussen partijen in
Nederland zijn spectaculair toegenomen. De totale uitbestede O&O van de bedrijven in Nederland was in 1970 als percentage van de O&O-uitgaven bijna 6%.
Dit percentage is gestaag toegenomen tot meer dan een kwart halverwege de
jaren negentig en in de jaren na 2000. De totale financiering door derden heeft
een soortgelijke ontwikkeling doorgemaakt. In 1970 bedroeg de financiering
van O&O door derden in de bedrijvensector 10%. Ook hier geldt dat dit halverwege de jaren negentig was toegenomen tot meer dan een kwart en dat, kleine
schommelingen daargelaten, in de jaren na 2000 ook bleef. Uit de cijfers blijkt
dat het bedrijfsleven in Nederland een netto exporteur van O&O is: bedrijven in
Nederland ontvangen per saldo meer geld voor het verlenen van O&O-diensten
aan het buitenland dan ze aan het buitenland betalen voor het verrichten van
O&O. Dit positieve saldo is praktisch over de gehele hier getoonde periode
waarneembaar met uitzondering van de jaren rond 1990. Het zijn vooral de
grotere bedrijven die met betrekking tot O&O, grensoverschrijdende geldstromen
genereren. Van de totale O&O-uitgaven van de bedrijven in Nederland wordt net
iets meer dan de helft gerealiseerd door de 10 bedrijven met de hoogste O&O
uitgaven. De uitbesteding aan het buitenland kan voor 65% op het conto van
deze 10 bedrijven worden geschreven.

ESB

2 november 2007

657

Auteurs

Categorieën