■ Rik Dillingh en Bas Scheer (CPB)
In de afgelopen twintig jaar is de arbeidsparticipatie van vrouwen sterk gegroeid. De arbeidsdeelname van vrouwen ligt nu op alle leeftijden hoger dan onder vroegere generaties. Zo was van het geboortecohort 1935–1939 slechts ongeveer tien procent actief op de arbeidsmarkt toen ze tussen de 60 en 65 jaar oud waren. Van het cohort 1950–1954 was de participatiegraad in deze leeftijdsgroep al hoger dan veertig procent (figuur). Dit komt onder meer doordat vroegpensioen minder aantrekkelijk en toegankelijk is geworden.
Er is bovendien een interessante verschuiving te zien in de arbeidsdeelname van vrouwen in de leeftijdscategorie van 25 tot 50 jaar. De participatiegraad van vrouwen piekt op een leeftijd van 25 tot 30 jaar. Onder voorgaande cohorten werkten de dertigers relatief minder vaak. Dit is de leeftijdscategorie waarbij in veel huishoudens kleine kinderen zijn. Tussen de leeftijd van 35 en 50 jaar nam de arbeidsdeelname van deze cohorten vrouwen weer toe.
Bij de meest recente cohorten is er echter niet langer sprake van een participatiedip bij vrouwen rond de periode dat er jonge kinderen in het huishouden zijn. Vrouwen blijven in die periode actief op de arbeidsmarkt. Deels hangt dit samen met dalende geboortecijfers en stijgende opleidingsniveaus. Maar ook beleid dat kinderopvang subsidieert en dat werk voor ouders met jonge kinderen fiscaal stimuleert, heeft naar verwachting een bijdrage geleverd. Nu er geen participatiedip meer zichtbaar is, is ook de groei in de arbeidsparticipatie van middelbare vrouwen afgevlakt. Wel blijkt er nog sprake te zijn van verdere groei in het aantal uren dat zij werken.
In de leeftijdscategorie tot 25 jaar zijn de verschuivingen in arbeidsdeelname heel beperkt. Voor zover de participatie van de meest recente cohorten afwijkt, is er sprake van een kleine daling. Dit hangt mede samen met de sterk stijgende onderwijsdeelname van vrouwen. Inmiddels is het aandeel 25-jarigen dat hoogopgeleid is al groter onder vrouwen dan onder mannen.