Is de WAO een substituut voor de WW?
Aute ur(s ):
Kock, U. (auteur)
Vrije Universiteit en Tinb ergen Instituut.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4213, pagina 535, 16 juli 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
sociale, zekerheid, uit, de, vakliteratuur
De WAO is terug van weggeweest. Nadat het een tijdje goed is gegaan, stijgt het aantal arbeidsongeschikten sinds kort weer. En niet
alleen in absolute aantallen, ook het aantal WAO’ers als percentage van de beroepsbevolking, de ratio die staatssecretaris
Hoogervorst van Sociale Zaken zich tot doel heeft gesteld te stabiliseren, loopt op. Om het tij te keren zal er strenger worden gekeurd
en zal de arbodienst al worden ingeschakeld als de zieke werknemer nog niet in de WAO is beland.
Achter deze instroombeperkende maatregelen zit de impliciete veronderstelling dat een deel van de WAO’ers feitelijk werkloos is. Voor
het beleid is dit om twee redenen relevant. Ten eerste uit budgettaire overwegingen, omdat arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen veelal
duurder zijn dan werkloosheidsvoorzieningen. Ten tweede omdat het werkloosheidscijfer op deze manier kunstmatig laag gehouden
wordt waardoor de arbeidsmarkt verkeerde signalen afgeeft en de lonen meer zouden kunnen stijgen dan economisch verantwoord is.
De perikelen met de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn niet typisch Nederlands. Riphahn onderzocht voor Duitsland in
hoeverre de arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsverzekering substituten zijn 1. Net als in Nederland bestaat het sterke vermoeden
dat de arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen oneigenlijk gebruikt worden om overtollige werknemers af te laten vloeien. Als inderdaad
sprake is van substitutie dan zijn strengere toelatingskeuringen een voor de hand liggende oplossing. Bij dit micro-econometrische
onderzoek wordt gebruik gemaakt van een gegevensbestand waarin van een groot aantal individuen de overgangen van werk naar
arbeidsongeschiktheid of werkloosheid is vastgelegd. Riphahn gebruikt geen formeel theoretisch model, maar een model waarmee
bepaald kan worden welke karakteristieken van werknemers, banen en bedrijven van invloed zijn op een overgang van werk naar
werkloosheid via arbeidsongeschiktheid.
Het blijkt dat werknemers met hogere lonen zowel minder kans hebben om arbeidsongeschikt te worden als om werkloos te worden. A
priori zou er geen verband mogen zijn tussen loonhoogte en de kans om arbeidsongeschikt te worden. Omdat dit verband echter zeer
gering is en omdat niet kan worden aangetoond dat de werkloosheidsgraad van invloed is op de instroom in de arbeidsongeschiktheid,
concludeert Riphahn dat arbeidsongeschiktheid geen verkapte vorm van werkloosheid is.
Nadeel van dit type onderzoek is dat de gegevens slechts betrekking hebben op een korte periode, zodat moeilijk rekening kan worden
gehouden met de invloed van de conjunctuur. Dat is belangrijk, want het risico van het aanvragen van een
arbeidsongeschiktheidsuitkering is in een hoogconjunctuur kleiner, omdat het dan gemakkelijker is een baan te vinden als de
arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt toegekend. Dat de conjunctuur een belangrijke rol kan spelen blijkt uit een studie van Bowitz
2. Hij maakt gebruik van macro-economische tijdreeksgegevens om voor Noorwegen de instroom in de
arbeidsongeschiktheidsverzekering te verklaren. In tegenstelling tot het micro-economische onderzoek vindt hij wel een significante
invloed van werkloosheid op de instroom. Een positieve invloed van de verhouding tussen de hoogte van loon en uitkering kan niet
worden aangetoond. Het lijkt dus waarschijnlijk dat er een positief verband is tussen het werkloosheidsniveau en de instroom in de
arbeidsongeschiktheid. Hoe groot dit effect voor Nederland is, is niet bekend. De voorspelde aanhoudende spanning op de arbeidsmarkt
zal er voor zorgen dat het substitutie-effect tussen WAO en werkloosheid iets kleiner zal worden. Daar staat tegenover dat de nog steeds
toenemende arbeidsparticipatie van met name vrouwen het effect zal versterken.
Bowitz stipt in zijn onderzoek nog een interessant punt aan, zonder dit overigens empirisch te onderzoeken. Hij wijst erop dat de
instroom in de arbeidsongeschiktheid mede wordt beïnvloed door de hoogte van andere uitkeringen, want die kan bepalend zijn voor het
inkomen als via keuring geen arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegewezen. Hoge werkloosheidsuitkeringen hebben dus ook een
aanzuigende werking op de arbeidsongeschiktheidsverzekering omdat het financiële risico van een keuring die niet leidt tot
arbeidsongeschiktheid dan kleiner is. Dit geldt met name voor vervroegd pensioen en werkloosheidsuitkeringen.
Al met al zijn er goede argumenten voor de door het kabinet voorgestelde WAO-maatregelen. Volgens sommigen gaan de plannen van
Hoogervorst niet ver genoeg. Maar ze wijzen wel de goede richting uit, namelijk een nog strengere selectie aan de poort, om zo de
instroom te beperken
1 R.T. Riphahn, Disability retirement and unemployment – substitute pathways for labour force exit? An empirical test for the case of
Germany, Applied Economics, 1997, blz. 551-561.
2 E. Bowitz, Disability benefits, replacement ratios and the labour market. A time series approach, Applied Economics , 1997, blz. 913-923.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)