Alle recente nieuwsfeiten kan bijna niemand ontgaan zijn: inmiddels is Engels de voertaal bij veel universitaire opleidingen en een substantieel aandeel van de studenten komt uit het buitenland. De VSNU acht dit proces ‘onomkeerbaar’ – zie o.a. Nieuwsuur van 28 januari jongstleden. Tegelijkertijd zijn er behoudende krachten die wijzen op het gevaar dat de Nederlandse student ondersneeuwt onder al die buitenlandse studenten “die als vliegen op de Nederlandse stroop afkomen” . Onderwijsminister Van Engelshoven drukt zich milder uit dan dat, maar ziet ook veel schaduwkanten van internationalisering.
De primaire reactie van economen is doorgaans dat deze internationalisering van universiteiten goed uitpakt. Immers, als over grenzen gekozen kan worden zijn er meer keuzemogelijkheden en is er meer concurrentie tussen universiteiten. Dit is ook de mening van de meeste vakgenoten die ik ken. In die zin mag het dus geen verrassing heten dat internationalisering ook doorzet op Nederlandse economiefaculteiten.
Maar is dit ook zo vanzelfsprekend, levert internationalisering uitsluitend winst op? En kiezen universiteitsbestuurders vanuit ideële motieven voor internationalisering of worden ze hiertoe gedwongen in het huidige universitaire landschap?
Onderzoeksklimaat
Laten we eens beginnen met de verbetering van het onderzoeksklimaat die internationalisering beoogt. Engelstalig onderwijs biedt een goede basis voor een loopbaan waarbij internationale contacten een belangrijke rol spelen. Voor studenten die een academische carrière ambiëren is dit evident. Voor hen start dan een diepte-investering in de Engelse taal die in het promotietraject doorloopt en zich in de toekomst zal uitbetalen. Maar zo’n diepte-investering ligt minder voor de hand voor het leeuwendeel van studenten dat een baan vindt bij een werkgever waarbij Nederlands de voertaal is en rapporten gewoon in het Nederlands geschreven worden.
Daarnaast vergroot Engelstalig onderwijs de mogelijkheden voor universiteiten om veelbelovende buitenlandse wetenschappers aan te nemen. Goed voor het onderzoeksklimaat dus, maar verbetert dit ook het onderwijs? Geen idee eigenlijk. In ieder geval zullen buitenlandse docenten minder aansluiting hebben bij de Nederlandse beleidspraktijk of het Nederlandse bedrijfsleven – iets wat voor economiestudenten wel relevant is.
Onderwijskwaliteit
Dit brengt ons vanzelf op de gevolgen van internationalisering voor onderwijskwaliteit. Als studenten goed geïnformeerd de juiste opleidingen kiezen, rendeert het voor universiteiten om te investeren in onderwijskwaliteit. De werkelijkheid is echter dat studenten nauwelijks zicht hebben op het niveau en de inhoud van internationale opleidingen met allerlei mooie gevleugelde namen. En aan de vraagkant van de markt staan docenten die hierdoor extra moeite hebben met de heterogene studentenpopulatie die ontstaat: sommige studenten zijn nauwelijks bij te spijkeren, terwijl anderen een weinig uitdagende opleiding beleven.
Onderaan de streep lijkt internationalisering dus ten goede te komen aan de kwaliteit van het onderzoek en de onderzoekers. De effecten zijn echter veel weerbarstiger voor de onderwijskwaliteit, of in ieder geval het onderwijs waar ‘de markt’ om vraagt.
Marktprikkels
Een interessante vraag is nu of economische faculteiten het echt als hun missie zien om studenten vaardigheden bij te brengen die later misschien wel helemaal niet nodig zijn, of dat het hier om andere motieven gaat. In ieder geval geval is de ‘business case’ voor internationalisering duidelijk: het is een ideaal vehikel om meer studenten en meer toponderzoekers aan te trekken. Meer studenten levert meer financiering uit de eerste geldstroom op en meer aanwas van toponderzoekers meer financiering uit de tweede geldstroom. Van Engelshoven kan dus wel kritisch zijn over internationalisering, maar universiteiten volgen precies de financiële prikkels die van haar ministerie uitgaan.
Auteur
Categorieën