Inkomensverdeling 1977-1997
Aute ur(s ):
CBS (auteur)
Lourens Trimp. Meer informatie over inkomen, b estedingen en vermogen is te vinden in CBS, Jaarboek Welvaartsverdeling 1999, Kluwer,
Deventer, 1999,
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4205, pagina 399, 21 mei 1999 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
economie, samenleving
De periode na 1945 werd aanvankelijk gekenmerkt door stijgende lonen, nog sneller stijgende uitkeringen en een afname van de
inkomensongelijkheid. In de tweede helft van de jaren zeventig begon de economie te stagneren. Het gemiddelde inkomen van
werkende huishoudens was in 1985 in reële termen 9% lager dan in 1977, dat van huishoudens met een uitkering was 23% lager.
Gepensioneerden waren het best af: hun gemiddelde inkomen daalde nauwelijks.
Na 1985 begonnen de lonen in reële termen weer te stijgen, maar het minimumloon en veel uitkeringen werden bevroren. Huishoudens
met een uitkering gingen er tussen 1985 en 1990 nauwelijks op vooruit. Het gemiddelde reële inkomen van werkenden en
gepensioneerden was in 1990 ongeveer 12% hoger dan in 1985. In deze periode steeg de inkomensongelijkheid sterk.
Na 1990 veranderde er weinig aan de inkomensverdeling. Het gemiddelde inkomen steeg niet meer, de verhouding tussen de sociaaleconomische groepen veranderde weinig en de inkomensongelijkheid bleef vrijwel stabiel (zie figuur 1).
Figuur 1. Besteedbaar huishoudinkomen naar inkomensbron in dzd. guldens (prijzen 1995).
Samenstellingen en dynamiek
Het reëel besteedbare inkomen van huishoudens was in 1997 gemiddeld 2% lager dan in 1977. Het inkomen van werkende huishoudens
was gemiddeld 2% hoger en dat van huishoudens met een uitkering 23% lager. Pensioenontvangers gingen er 11% op vooruit. Nu
werden in deze periode de huishoudens aanzienlijk kleiner. Hiermee kan rekening worden gehouden door het gestandaardiseerde
inkomen te gebruiken. Het inkomen wordt dan omgerekend naar het inkomen van een eenpersoonshuishouden met een gelijk
welvaartsniveau. Het gestandaardiseerde inkomen was in 1997 gemiddeld 7% hoger dan in 1977. Het gestandaardiseerde inkomen van
huishoudens met een uitkering was 13% lager en dat van werkende huishoudens was 12% hoger. Dat laatste is mede te danken aan de
toename van het aantal gehuwde werkende vrouwen (zie figuur 2).
Figuur 2. Gestandaardiseerd huishoudinkomen naar inkomensbron in dzd. guldens (prijzen 1995).
Om iets te zeggen over de inkomensontwikkeling van individuele huishoudens, kunnen we de dynamische koopkrachtstatistiek
gebruiken. De dynamische koopkrachtmutatie wordt berekend als de procentuele verandering van het gestandaardiseerde en gedefleerde
huishoudinkomen. Omdat in 1977 nog geen inkomenspanelonderzoek bestond, zijn hier cijfers voor de periode 1985-1997 gegeven.
De mediane koopkrachtmutatie 1985-1997 bij huishoudens met inkomen uit arbeid in 1985 bedroeg 26%. Dat is meer dan de verandering
in inkomen doordat de instroom van jongeren met een relatief laag inkomen geen invloed heeft op de koopkrachtmutatie, maar wel op het
gemiddelde inkomen. De koopkrachtmutatie wordt beïnvloed door overgangen van werk naar een uitkering of pensioen. Voor
huishoudens met zowel in 1985 als in 1997 inkomen uit arbeid was de koopkrachtstijging 37%. De koopkrachtmutatie bij huishoudens met
in 1985 een uitkering bedroeg 21%. Deze hoge mutatie was vooral te danken aan de huishoudens die gedurende deze periode werk
vonden. Bij huishoudens die zowel in 1985 als in 1997 van een uitkering afhankelijk waren, bedroeg de koopkrachtmutatie 5% (zie tabel
1).
Tabel 1. Reële inkomensverandering
inkomensbron persoon met hoogste inkomen
arbeid
uitkering
pensioen
totaal
a
1977-1997
gem. besteedbaar inkomen
gem. gestand. inkomen
1985-1997
gem. besteedbaar inkomen
gem. gestand. inkomen
dyn. koopkracht, totaal b
idem, gelijke groep c
2
12
-23
-13
13
19
0
5
26
37
11
15
14
16
21
5
-2
7
13
18
10
9
21
a. Inclusief huishoudens met winst of overig inkomen
b. Naar inkomensbron in 1985.
c. In 1985 en 1997 dezelfde inkomensbron.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)