Boeken
Informele economie
PH. Renooy, The informal economy; meaning, measurement and social significanee, Nederlandse Geografische Studies, nr. 115, Koninklijk
Nederlands Aardrijkskundig
Genootschap / Regioplan, Amsterdam,
1990.
Een citaat dat waarschijnlijk vooral
niet-economen
zal aanspreken, luidt
als volgt. “For every question, economists have an answer. Simple, neat
and wrong” (H.L. Mencken). Dat dit
niet opgaat voor sociaal-geografen,
blijkt uit de recente studie van Piet
Renooy over de informele economie. Renooys antwoorden zijn in ieder geval niet simpel en bondig geformuleerd zijn ze al evenmin. Of dit
de kwaliteit van de antwoorden ten
goede komt, zullen we hieronder
trachten te beoordelen.
Waarop wordt in deze studiel een antwoord gegeven? Dat is ten eerste de
vraag wat eigenlijk onder de informele economie moet worden verstaan
(hoofdstuk 2). Om te komen tot een
definitie van dit begrip onderscheidt
Renooy een aantal elementen, die
hier alle een onderdeel van zijn. Ten
eerste informele activiteiten, dat zijn
activiteiten die een positieve invloed
hebben op het inkomen van de uitvoerende of de opdrachtgevende
partij, waarbij er iets schort aan de naleving van de wet of aan de registratie
van de activiteiten. Ten tweede informele betalingen, dat zijn betalingen
waarbij de fiscale of de sociale-zekerheidswetgeving onvoldoende wordt
nageleefd. Ten derde informele transacties, daaronder verstaat Renooy
transacties waarbij sprake is van informele activiteiten en/ of informele betalingen. Informeel inkomen vervolgens, is inkomen dat niet wordt
gerapporteerd aan of geregistreerd
door de belastingdienst, de sociale-zekerheidsinstellingen
of andere organisaties die recht hebben op deze informatie. Hetzelfde geldt voor informele
besparingen en informeel kapitaal.
Dit alles te zamen vormt dus de informele economie.
Een algemeen kenmerk is het gebrek
aan overheidscontrole of -regulering
en de motivatie van deelnemers tot
het verkrijgen van een positief inkomenseffect. Een nader onderscheid
kan worden gemaakt tussen de zwarte sector enerzijds en de huishoudelij-
550
ke en communale sector anderzijds.
De zwarte sector omvat de informele
transacties die er specifiek op gericht
zijn het inkomen van de uitvoerende
of ontvangende partij te vergroten, terwijl in de huishoudelijke en communale sector informele activiteiten en
transacties plaatsvinden waaraan
geen betalingen ten grondslag liggen,
maar welke bedoeld zijn om te besparen op formele bestedingen.
In hoofdstuk 3 wordt getracht na te
gaan welke motieven en omstandigheden mensen ertoe kunnen aanzetten
informele activiteiten te ontplooien.
Dit gebeurt aan de hand van een dertigtal interviews met deelnemers aan
het informele circuit en zes vraaggesprekken met zogenoemde sleutelinformanten, dat wil zeggen mensen
die om de een of andere reden geacht
mogen worden een goed beeld te
hebben van (een deel van) de informele economie. Om ook enig zicht te
krijgen op de vraagzijde van de informele economie, is verder een schriftelijke huis-aan-huis-enquête
uitgevoerd onder 250 huishoudens, met
een respons van 114. Bovendien is
een enquête gehouden onder 19 bedrijven die gereedschap verhuren ten
behoeve van doe-het-zelf-werkzaamheden, waarvan 11 bedrijven bereid
waren mee te werken. Het onderzoek
is uitgevoerd in Amsterdam. Het is
duidelijk dat hierbij niet is gestreefd
naar representativiteit. Bovendien is
het onderzoek kwalitatief van aard,
waarbij de nadruk ligt op de belevingswereld van het individu. Uit
deze ‘ontdekkingsreis’ binnen de Amsterdamse informele economie komt
onder meer naar voren dat de beweegredenen van mensen om zich in
het informele circuit te begeven in essentie van tweeërlei aard kunnen zijn.
Sommige deelnemers voelen zich min
of meer gedwongen tot het uitoefenen van informele activiteiten, bij
voorbeeld ten gevolge van financiële
problemen, onvrede met de werkomstandigheden in hun formele baan,
werkloosheid en de grote overheids-
bemoeienis bij formele activiteiten (regulering, belastingheffing). Renooy
duidt deze zaken aan als ‘structurele’
of ‘push’ factoren. Daarnaast spelen
‘opportunity’ of ‘pull’ factoren een
rol, waarbij wordt gedoeld op al dan
niet persoonsgebonden
factoren die
de beslissing tot deelname aan de informele economie vergemakkelijken.
Persoonsgebonden
factoren zijn bij
voorbeeld het beheersen van bepaalde vaardigheden, het hebben van de
juiste contacten en de gezinssituatie
(alleenstaanden kunnen zich eenvoudiger ‘vrijmaken’). Bij factoren ‘buiten
de persoon om’ valt te denken aan
culturele traditie (jn bepaalde kringen
kijkt men positief aan tegen informele
activiteiten), maatschappelijke waarden en normen (de kloof tussen overheid en burgers) en materiële voorwaarden zoals de aanwezigheid van
gereedscha p.
Nadat in hoofdstuk 4 – bij wijze van
intermezzo – aandacht besteed is
aan de kwantitatieve aspecten van
de informele economie in de vorm
van een kritische bespreking van de
methoden die zoal worden gebruikt
om de omvang van (delen van) de
informele economie te meten, gaat
Renooy in hoofdstuk 5 verder met
zijn analyse van de determinanten
van de informele economie. Daarbij
worden allerlei, voornamelijk aan de
literatuur ontleende, factoren besproken die geacht mogen worden de
vraag naar en het aanbod van informele arbeid te beïnvloeden. Dit geheel van denkbare oorzaken wordt.
in navolging van hoofdstuk 2, geordend naar ‘structurele’ en ‘opportunity’ factoren. Renooy beperkt zich
daarbij tot een beschrijvende analyse. Hij doet bewust geen poging tot
theorievorming omdat, zoals hij verklaart, de complexiteit van het sociale fenomeen ‘informele economie’
dit niet toestaat.
In hoofdstuk 6 doet Renooy vervolgens verslag van zes vervolgonderzoeken, uitgevoerd in uiteenlopende
plaatsen in Nederland, te weten EttenLeur, Goes, Landgraaf, Laren (NH), Lelystad en Oude Pekela. Deze zijn op
dezelfde leest geschoeid als het onderzoek in Amsterdam. Hoofdstuk 7
besluit de studie met een reflecterende beschouwing over de sociale betekenis van de informele economie.
1. Het betreft hier de handelseditie van
het proefschrift waarop Renooy in juni
1990 promoveerde. Zie voor een samenvatting P.H. Renooy, Informele economie. Economenblad, jg. 12. nr. 10, 12 december 1990. blz. 2.
‘Simple’ en ‘neat’?
De kwalificaties ‘simple’ en ‘neat’
zijn, zoals eerder aangegeven, niet
van toepassing op het werk van Renooy, Op de kwaliteit van de studie
in descriptieve zin op het niveau van
het individu valt weinig af te dingen,
maar of hiermee het inzicht in de belangrijkste aspecten van de informele economie wordt vergroot, is niet
zeker.
Ten eerste wordt ter verklaring van
vraag en aanhod op de informele arheidsmarkt een betrekkelijke ‘brij’
van factoren opgesomd, waarhij onduidelijk hlijft wat hun relatieve belang is, In de tweede plaats wordt
voorbijgegaan aan belangrijke economische interdependenties.
Deze
kunnen conclusies die op micro-niveau ongetwijfeld zullen gelden, op
macro-niveau soms alsnog logenstraffen. Een voorbeeld daarvan is
de invloed van de belastingdruk op
het aanbod van zwarte arbeid. Men
zou op micro-niveau verwachten dat
een hogere belastingdruk leidt tot
een toename van het zwarte arbeidsaanbod. Op macro-niveau zou ten
gevolge van een belastingdrukstijging echter een aanbodoverschot
aan zwartwerkers kunnen ontstaan
indien de koopkrachtdaling
waarmee dit gepaard gaat tot minder
vraag naar zwartwerkers leidt. Dit
zou vervolgens een dusdanige loonen prijsdaling in de zwarte sector
kunnen veroorzaken, dat het zwarte
aarbeidsaanbod uiteindelijk niet toemaar juist afneemt. Tot zover enkele
punten van kritiek.
In onze poging om, ter afsluiting van
deze hespreking, een meer passend
citaat te vinden dan waarmee we
van start gingen, worden we geholpen door de auteur zelf. De appendix bij hoofdstuk 6 CReflection on
the research method’) begint namelijk met de volgende woorden. “lt is
in the ahsence of all reason that we
can find the small amount of freedom allowed to us, and to which we
tirelessly must grasp in order to preserve a little human disorder in th is
world of unbending laws” (Milan
Kundera, Laughahle Loves). Voor zover wij kritiek hebben op de in deze
studie gevolgde onderzoeksaanpak,
is dus sprake van een bewuste keuze van Renooy, die hiermee tevens
het laatste woord werd gegund.
RohMulder
De auteur is verbonden aan het Ministerie van Economische Zaken, Directie Algemene Economische Politiek.
E5B 29-5-1991