Individualisering in sociale
zekerheid en belastingen
G.M.M. Gelauff enJJ. Graafland”
I
ndividualisering van bet belastingstelsel door afschaffing van de voetoverheveling
stimuleert bet arbeidsaanbod van partners, en leidt tot loonmatiging en
werkgelegenheidsgroei. Individualisering van de RWW-uitkeringsrechten gaat met
grote risico’sgepaard, omdat het potentiele aantal uitkeringstrekkers sterk toeneemt.
Dit wordt versterkt als een deel van de werkende partners zich zal terugtrekken om
eveneens van bet uitkeringsrecht teprofiteren. Als gevolg hiervan zullen produktie
en werkgelegenheid aanzienlijk kunnen afnemen. Alleen indien oneigenlijk
gebruik van uitkeringsrechten volledig uitgesloten is, kan Individualisering van
RWW-uitkeringsrechten tot een toename van produktie en werkgelegenheid leiden.
In dit artikel wordt ingegaan op de economische gevolgen van individualisering in het belastingstelsel
en de sociale zekerheid1. Individualisering in de belastingheffing heeft uitsluitend betrekking op de afschaffing van de zogenaamde voetoverheveling.
Voetoverheveling houdt in dat indien een partner
van een kostwinner niet werkt of minder verdient
dan de belastingvrije som, de belastingvrije som van
de partner in zijn geheel wordt overgeheveld naar
de belastingvrije som van de kostwinner van de
huishouding. Ten aanzien van de sociale zekerheid
worden de gevolgen van de individualisering in de
Bijstandswet onderzocht. In het huidige stelsel
wordt de RWW-uitkering van kostwinners gekort
met eventuele inkomsten van partners. In feite is er
dus sprake van een marginaal tarief op inkomsten
van de partner van 100%, hetgeen ontmoedigend
werkt voor de partner om zich aan te bieden op de
arbeidsmarkt. In een ge’individualiseerd stelsel hebben zowel kostwinners als partners een individueel
recht op een RWW-uitkering in geval van werkloosheid, die onafhankelijk is van het inkomen van de
ander. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen individualisering en verzelfstandiging. In het
eerste geval worden ook de uitkeringsrechten van
alleenstaanden en eenoudergezinnen gelijk gesteld
aan die van kostwinners en partners in gemeenschappelijke huishoudingen. In het tweede geval
zijn de uitkeringsrechten van alleenstaanden en eenoudergezinnen hoger dan de afzonderlijke uitkeringsrechten van kostwinners en partners in gemeenschappelijke huishoudingen op grond van het
feit dat een gemeenschappelijke huishouding schaalvoordelen biedt en derhalve minder vaste lasten per
persoon met zich meebrengt.
Het model
De berekeningen zijn verricht met het recentelijk
operationeel geworden toegepaste algemeen even-
ESB 14-10-1992
wichtsmodel van het Centraal Planbureau, MIMIC
(Micro Macro model to analyze the Institutional Context) geheten . Het doel van dit model is tweeerlei:
in de eerste plaats meer inzicht te krijgen in de effecten van wijzigingen in institutionele regelingen op
de economic, met name wat betreft de lange-termijn
gevolgen voor de arbeidsmarkt. Het tweede doel
van het algemeen-evenwichtsmodel is om het economisch gedrag van bedrijven en huishoudingen te
beschrijven vanuit een modeloptiek, die beoogt
theoretisch consistent te zijn. Elk onderdeel van het
model is daarom opgebouwd vanuit een theoretisch
schema, waarin de nutsfuncties van de economische
subjecten, de restricties waar ze aan onderhevig zijn
en hun optimerend gedrag expliciet gespecificeerd
worden.
Kenmerkend voor MIMIC is dat het een gedetailleerde beschrijving geeft van het gedrag van huishoudingen. Voor het doel van MIMIC is met name de
desaggregatie van het arbeidsaanbod van groot belang. In het model worden zestien verschillende ty-
* De auteurs zijn werkzaam bij de afdeling Toegepaste Algemeen Evenwichtsmodellen van het Centraal Planbureau,
op welke afdeling het MIMIC model ontwikkeld is.
1. Individualisering speelt een belangrijke rol in de maatschappelijke discussie over de vormgeving van de sociale
zekerheid. Zie bij voorbeeld M. Bruyn-Hundt en S. Gustafsson, Individualisering van belasting- en premieheffing,
ESB, 1 augustus 1991, biz. 800-801; Y.K. Grift, F.G. van Herwaarden, EJ. Pommer, JJ. Siegers en L.A.H.M. Smit, Individualisering van uitkeringsrechten, ESB, 16 oktober 1991,
biz. 1032-1040; FNV, Economische zelfstandigbeid en solidariteit, Nota en resolutie vastgesteld tijdens het FNV-congres op 12 en 13 november 1990 te Amsterdam; en in deze
stukken geciteerde referenties.
2. Een beschrijving van MIMIC staat in G.M.M. Gelauff,
Taxation, social security and the labour market, an applied general equilibrium model for the Netherlands, proefschrift, CPB, 1992.
ste komt van een huishouding waarin de partner
Netto
inkomen
niet werkt, zijnde de balastingvrije som maal her
partner
Belastingvrije
Budgetcurve
(A-B-E)
Idem, x marginaal tarief
kostwlnner
B
Nutsfunctie
(inkomen, vrije
tijd)
*——* A
Vrije tijd partner
h
NB: A-B-E is de budgetcurve met voetoverheveling, A-C-E is budgetcurev zonder
voetoverheveling.
Figuur 1.
pen huishoudingen onderscheiden. Per type wordt
Arbeidsaanbod weer verder onderscheid gemaakt naar ongeveer
effect ten getien inkomensklassen. Alleen het formele arbeidsvolge van afaanbod van samenlevende partners is endogeen in
scbafftng van
voetoverbeve- MIMIC. Het overige arbeidsaanbod is exogeen. De
reden hiervoor is dat micro-econometrisch onderling
zoek crop duidt dat het arbeidsaanbod van kostwinners in gezinshuishoudingen en van alleenstaanden
nauwelijks gevoelig is voor veranderingen in de inkomenssfeer3. Belangrijke determinanten van het
arbeidsaanbod van de partner zijn het beschikbaar
inkomen van de kostwinner in de huishouding en
de netto-loonvoet van de partner zelf.
Een ander kenmerk van MIMIC is het loonvormingsmodel en het karakter van de werkloosheid. Het
loon wordt bepaald door loononderhandelingen tus-
sen werkgevers en werknemers en be’invloedt de
vraag naar en het aanbod van arbeid en daarmee de
werkloosheid. Deze werkloosheid heeft in het model
een evenwichtskarakter. Dit betekent dat ook op lange termijn evenwichtswerkloosheid bestaat. De hoogte van deze evenwichtswerkloosheid hangt af van de
factoren die het keuzegedrag van de loononderhandelingspartners be’invloeden. Belangrijke factoren
zijn in dit verband de verhouding tussen consumptieprijs en produktieprijs, de gemiddelde belasting- en
premiedruk op looninkomen en de verhouding tussen netto-werkloosheidsuitkering en de gemiddelde
netto-loonvoet. Deze drie factoren hebben alle een
positieve invloed op de hoogte van het loon en daarmee op de evenwichtswerkloosheid.
Tot slot merken we op dat het model, vanwege het
doel van lange-termijnanalyse, geen beschrijving
geeft van eventuele vertragingen in het economisch
gedrag. De simulatieresultaten van MIMIC geven
derhalve de gevolgen op langere termijn weer, waarbij vertragingen in gedragsreacties zijn uitgewerkt.
Individualisering in het belastingstelsel
De consequenties van het afschaffen van de overdraagbaarheid van de belastingvrije voet voor het arbeidsaanbod van partners, kunnen worden gei’llustreerd met figuur 1, die visueel de kern van de
modelwerking weergeeft. De horizontale as geeft de
hoeveelheid vrije tijd van een huishouding weer, de
verticale as het inkomen. De lijn van punt B naar
punt E is de budgetcurve van de partner in geval de
belastingvrije voet overdraagbaar is. Punt B geeft
het inkomen weer dat via voetoverheveling ten gun-
marginale tarief van de kostwinnaar. Tussen B en E
is het inkomen van de partner kleiner of gelijk aan
de belastingvrije som. Bij gevolg wordt deze in zijn
geheel aan de kostwinner overgedragen. Als de partner in deze situatie wil gaan werken, zal hij of zij
over iedere verdiende gulden belasting en premies
volksverzekeringen moeten betalen. Dit verklaart
waarom de hellingshoek van de budgetcurve tussen
punt B en E gelijk is aan de hejlingshoek links van
punt E.
!
De kromme lijn door punt B isj de nutscurve van de
huishouding. Deze geeft de relatieve voorkeur voor
vrije tijd en consumptie weer. Het hoogste nut
wordt bereikt daar waar de nutscurve raakt aan de
budgetcurve. In geval van overdraagbaarheid van
de belastingvrije som wordt in figuur 1 het maximale nut bereikt bij niet-participatie van de partner.
Indien de voetoverheveling wordt afgeschaft, verschuift de budgetcurve van de partner echter van de
doorgetrokken lijn van punt B tot E naar de lijn van
punt A tot E.
De verschuiving van de budgetcurve heeft twee gevolgen. In de eerste plaats wordt de budgetcurve
steiler, omdat de opbrengst van een uur werken toeneemt. Nu de partner een eigen belastingvrije som
krijgt, wordt tussen punt A en E zijn/haar marginale
tarief van belastingen en premies volksverzekeringen nul. Dit heeft een positief substitutie-effect en
vergroot de aantrekkelijkheid voor partners om deel
te nemen aan het arbeidsproces.
In de tweede plaats leidt de afschaffing van de voetoverheveling tot een inkomensverlies voor gezinshuishoudingen, waarvan de partner niet werkt of
minder verdient dan de belastingvrije som . Voor gezinshuishoudingen waarvan de partner niet werkt,
wordt dit in de figuur weergegeven door de verschuiving van punt B naar A. Dit vergroot ook de
prikkel voor partners om te werken ten einde het inkomensverlies te compenseren. Beide effecten stimuleren het aanbieden van een beperkt aantal uren.
Het optimale punt verschuift van punt B naar punt
C. Het gemiddeld aantal uren dat deze personen willen werken (h) is echter beperkt. De afschaffing van
de voetoverheveling vergroot namelijk alleen de
aantrekkelijkheid van kleine banen. De situatie voor
partners die voor de afschaffing van de voetoverheveling al meer verdienden dan de belastingvrije
som, blijft onveranderd.
Kolom een van tabel 1 vermeldt de macro-economische resultaten van deze variant. Het arbeidsaanbod
van partners in personen stijgt met 380.000 personen, terwijl het arbeidsaanbod in uren met 80.000
3. Zie J.J.M. Theeuwes, Arbeid en belastingen, in: Belastinghefflng en belastinghervorming, Stenfert Kroese, Leiden,
1988. Niet uitgesloten is dat met de individualisering ook
hierin gedragswijzigingen zullen optreden. Aangezien het
arbeidsaanbod gemodelleerd is als een huishoudbeslissing, hoeft dit niet noodzakelijkerwijs tot grote wijzigingen
in de totale arbeidsaanbodreactie van huishoudingen te leiden. Wel zal de verdeling van arbeidsinspanning tussen
kostwinner en partner kunnen veranderen.
4. Indien de afschaffing van de voetoverheveling gecompenseerd zou worden door een verhoging van de kinderbijslag, blijft voor samenlevers met kinderen dit inkomenseffect achterwege.
arbeidsjaren toeneemt. De stijging van
het arbeidsaanbod van partners lokt
Geen
Individualisering RWW
voetzonder oneigenlijk
overheveling
gebruik
loonmatiging uit. Hierdoor dalen de prijzen, waardoor de concurrentiepositie
van het bedrijfsleven verbetert en de export toeneemt. De daling van de reele
loonvoet leidt wel tot een daling van de
particuliere consumptie, mede doordat
de afschaffing van de voetoverheveling
het netto-inkomen van samenlevers
doet afnemen. De produktie stijgt per
saldo met 0,9%. Dit leidt tot een stijging
van de werkgelegenheid, die nog enigszins versterkt wordt doordat de daling
van de loonkosten enige substitutie van
kapitaal naar arbeid teweeg brengt. De
stijging van het arbeidsaanbod resulteert daarom in een zeer bescheiden stijging van de werkloosheid, het overgrote deel wordt vertaald in meer
werkgelegenheid. Zowel vanwege deze
positieve macro-economische doorwerking als door de directe stijging van de
inkomstenbelasting door de afschaffing
van de voetoverheveling treedt een daling van het financieringstekort op met
0,6% van het netto nationaal inkomen.
Individualisering In de sociale
zekerheid
(1)
(2)b
Prljzen
(3)c
(4)d
Individualisering
RWW met oneigenlijk
gebruik
(5)b
(6)c
(7)d
Procentuele verandering
-2,7
-1,9
18,6
-0,6
-0,4
3,5
Loonvoet
Consumptieprijs
-1,2
-0,3
-1,0
-0,2
Volumes
Particuliere cons.
Export
Produktie
Werkgelegenheid bedr.
Arbeidsaanbod (pers.)
-0,4
0,9
0,9
1,0
5,6
0,0
0,8
1,0
1,0
0,9
-1,3
2,1
2,1
2,0
0,9
-0,6
1,5
1,7
1,6
0,9
Arbeidsaanbod (uren)
1,1
0,8
0,9
0,9
0,3
0,3
-0,1
0,8
-0,7
-0,8
-0,1
-0,3
-0,3
-0,5
-0,5
r
Netto replacement ratio6 -0,4
t
-1,2
-0,7
-0,4
Ratio’s
Werkloosheidsvoet
Inactieven/actieven
8,7
1,6
9,5
1,8
10,6
4,9
5,6
-11,9
-6,0
-6,6
-11,4
-5,9
-6,3
-10,6
-5,6
-5,9
-22,3 -17,4 -17,5
-12,7
-7,6
-7,7
Absolute verandering
-0,4
-4,0
-0,2
56,4
-2,9
44,2
-2,8
45,0
-0,5
-0,4
2,6
1,7
1,3
0,9
1,4
1,0
-6,3
-2,7
-4,1
-1,7
-1,7
-1,0
-1,1
13,6
11,3
-6,4
6,4
5,6
Collectieve-lastendruk:
• gemiddelde druk
• marginale druk
Collectieve uitgaven
Financieringstekort
-0,7
-0,6
-0,2
a. Gecumuleerde verschillen tussen simulatie- en projectiepad na 25 perioden.
b. RWW-uJtkering 70% netto minimum loon.
c. Rww-uitkering 50% netto minimum loon.
-4,0
7,3
6,2
Bij de individualisering of verzelfstandid. RWW-uitkering alleenstaanden, eenoudergezinnen, kostwinners en partners 70% respectieging in de sociale zekerheid worden
velijk 90% en 50% netto minimum loon.
twee extreme posities onderscheiden.
e. Verhouding tussen netto-werkloosheidsuitkering en netto-loon.
De reden hiervoor is dat op voorhand
moeilijk te schatten is in hoeverre het
bruik in de hand werkt, lokt individualisering van
Tabel 1.
verlenen van bijstandsuitkeringsrechten aan partde bijstandsuitkering extra arbeidsaanbod van part- individualiners in gezinshuishoudingen oneigenlijk gebruik in
ners uit. De reden is dat in de huidige situatie de bij- serings- en
de hand werkt en in hoeverre dit bestreden kan worstandsuitkering van de kostwinner gekort wordt als verzelfstandiden door sanctiebeleid. In de eerste positie wordt erde partner inkomen verdient. De marginale druk op gingsvarianten;
van uitgegaan dat oneigenlijk gebruik van uitkemutaties t.o.v.
partnerinkomen is daardsor 100%, hetgeen ertoe
ringsrechten volledig wordt uitgesloten, zodat
de buidige
leidt dat het voor partners met een kostwinner in de situatie”
alleen die partners een uitkering genieten, die daadbijstand niet aantrekkelijk is om zich aan te bieden.
werkelijk naar een baan zoeken en bij him keuze
Door de individualisering van de bijstandsuitkering
voor arbeidsmarktparticipatie zich niet laten leiden
vervalt dit 100% marginaal tarief op partnerinkodoor het recht op uitkering bij werkloosheid. In de
men. Dit stimuleert het arbeidsaanbod van partners.
tweede positie wordt van maximaal oneigenlijk geHet effect wordt nog eens versterkt door het feit dat
bruik van uitkeringsrechten uitgegaan en veronderop de uitkering van de kostwinner fors gekort
steld dat iedereen die geen baan heeft een bijstandswordt. De participatiegraad van partners met een
uitkering aanvraagt en ontvangt.
kostwinner in de RWW stijgt hierdoor van 0% naar
gemiddeld 80%. Materieel betekent dit dat ook voor
Geen oneigenlijk gebruik
partners met jonge kinderen beschikbaarheid voor
Kolommen twee, drie en vier van label 1 beschrijde arbeidsmarkt wordt geeist .
ven de effecten van de situatie zonder oneigenlijk
Tussen de arbeidsaanbodeffecten van de varianten
gebruik. De tweede en derde kolom betreffen indivionderling doen zich weinig verschillen voor. De
dualiseringsvarianten, waarbij een individueel bijhoogte van de bijstandsuitkering is derhalve in gestandsuitkeringsrecht wordt ingevoerd, dat onafhanval er geen enkel oneigenlijk gebruik van uitkeringskelijk is van de woonsituatie. In de tweede variant
rechten wordt gemaakt, nauwelijks van invloed op
bedraagt de bijstandsuitkering 70% van het netto-minimumloon, in de derde variant 50% van het nettominimumloon. De vierde variant is een verzelfstandi5. Hierbij is geabstraheerd van mogelijke effecten van een
gingsvariant, waarbij de bijstandsuitkering van
toekomstige herziening van de bijstandswet, waarbij partners van kostwinners met een RWW-uitkering (tenzij er jonalleenstaanden en eenoudergezinnen op 70% resge kinderen zijn) eveneens verplicht worden zich in te lapectievelijk 90% van het netto-minimumloon wordt
ten schrijven als werkzoekend. Voor zover deze wijziging
gesteld en die van samenlevers op 50% van het neteen toename van het effectief arbeidsaanbod van partners
to-minimumloon.
van kostwinners met een RWW-uitkering genereert, zullen
Wanneer verondersteld wordt dat de verlening van
de arbeidsaanbodeffecten ten gevolge van de individualiseuitkeringsrechten in het geheel geen oneigenlijk gering minder zijn.
ESB 14-10-1992
gebruik van uitkeringsrechten wordt gemaakt en ie-
dereen die niet werkt een uitkering kan krijgen. In
Netto
inkomen
feite gaat het in deze variant dus om een soort basisinkomen voor niet-werkenden .
Deze situatie is niet denkbeeldig aangezien het in
Budgetcurve gezinshuishouding
de huidige situatie al moeilijk is om effectief zoekgedrag te controleren. Indien ook alle partners recht
krijgen op een RWW-uitkering in geval van werkloosheid, wordt dit probleem vele malen groter. Dit
zou kunnen leiden tot een situatie, waarin het relatief gemakkelijk is om een RWW-uitkering te genieten zonder zich effectief aan te bieden. Indien een
dergelijke situatie enige tijd duurt, zal dit ook de moraal van partners die (een beperkt aantal uren) wer-
Hoogte
geiihdivi-
dualiseer-*
deKWWuitkering
Wje tijd
Figuur 2.
Arbeidsaan-
de arbeidsaanbodreacties van partners. De verschillen tussen de drie varianten nemen wel toe als we
bod-effect van letten op de overige macro-economische variabelen
verlenen uitke- in label 1. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de
ringsrecbt bij
replacement ratio, de verhouding tussen netto-werkmaximaal
loosheidsuitkering en nettoloon, sterker daalt naaroneigenlijk
mate het uitkeringspercentage van de bijstand lager
gebruik
is. De daling van de replacement ratio vergroot de
zoekintensiteit en baanacceptatiebereidheid van
werklozen (met name de werkloze kostwinners) en
dit versterkt de loondaling. De loondaling verbetert
de concurrentiepositie van het bedrijfsleven ten
opzichte van het buitenland. De resulterende produktiegroei creeert extra werkgelegenheid en de
evenwichtswerkloosheid daalt. De belasting- en
premiedruk kan derhalve dalen, hetgeen tot een verdere reduktie van de loonkosten leidt. Het financieringstekort neemt eveneens af.
Maximaal oneigenlijk gebmik
In de vijfde, zesde en zevende kolom van label 1
worden de effecten van individualisering en verzelfstandiging nogmaals berekend, maar thans onder de
veronderstelling dat er een maximaal oneigenlijk
ken aantasten, omdat hun inkomen niet veel hoger
of zelfs minder is dan dat van werklozen. In het extreme geval zal dit tot massale terugtrekking van
partners leiden, die alien een beroep op een RWWuitkering zullen doen. Dit kan worden geillustreerd
met figuur 2.
Vertrekpunt is de situatie zonder voetoverheveling,
weergegeven met de geknikte budgetlijn die loopt
door de punten A, K, M en N. Instelling van een uitkering verschuift het deel van de budgetcurve dat
door de punten A-K-M loopt naar de stippellijn L-M.
Punt L geeft hierbij de situatie weer van een huishouding, waarvan de partner niet werkt en een gei’ndividualiseerde RWW-uitkering geniet. Een partner
die in de oude situatie voor punt K koos en ‘h’ uren
werkte, verdient hiermee een inkomen dat lager ligt
dan de netto-uitkering ter hoogte van L en zal dus
stoppen met werken. Echter, ook alle partners die
meer verdienden dan de netto-uitkering, maar waarvan het inkomensverschil niet opweegt tegen het
verlies aan vrije tijd zullen stoppen met werken. Kortom, alle partners waarvan de nutsfunctie raakt aan
de budgetcurve in een punt dat rechts van punt N
ligt, zullen zich terugtrekken van de arbeidsmarkt.
De huishouding waarvan de nutscurve raakt aan de
budgetcurve in punt N is indifferent, omdat voor
deze huishouding het nut dat ontleend wordt aan
de positie in punt N gelijk is aan het nut dat ontleend wordt aan de positie in punt L. Degenen die
links van N zitten zullen zich niet terugtrekken, omdat deze huishoudingen relatief zoveel aan consumptie hechten, dat de partner liever een relatief
hoog inkomen heeft dan de combinatie van een uitkering en meer vrije tijd.
De kolommen vijf tot en met zeven van label 1 geven aan dat de gevolgen in geval van maximaal oneigenlijk gebruik van uitkeringsrechlen dramatisch
kunnen zijn. In geval de geindividualiseerde uitkering op 70% van hel minimumloon wordl gesleld
(kolom 5), wordt het voor driekwart van de werkende partners aantrekkelijker om te sloppen mel werken, omdal het nut van hel exlra inkomen dal ze
verdienen door le werken niel meer opweegl legen
hel nut van de extra vrije tijd in combinalie mel de
uilkering.
6. In het geval van een echt basisinkomen krijgen ook de
werkenden een basisinkomen naast hun looninkomen. Dit
leidt tot een veel grotere stijging van de collectieve uitgaven, maar heeft als voordeel dat de negatieve arbeidsaanbodeffecten sterk verminderd worden, omdat het basisinkomen dan niet meer een drempel is voor actieve arbeidsmarktparticipatie.
Omdat het om partners gaat met een relatief laag
aantal uren per week, daalt het arbeidsaanbod in arbeidsuren minder sterk. Niettemin daalt ook het aanbod van arbeidsuren fors en wel (op macroniveau)
met 12,7%. Dit leidt tot een sterke stijging van de
loonvoet met navenante gevolgen voor de export,
de produktie en de werkgelegenheid. Omdat de
RWW-uitkering verondersteld wordt gekoppeld te
zijn aan de lonen, stijgt deze ook mee en dit ver-
sterkt de negatieve effecten ervan op het arbeidsaanbod. Als gevolg van het sterke beroep op de RWW
stijgen de overheidsuitgaven zeer sterk en daarmee
ook het financieringstekort. Ook de marginale en gemiddelde belasting- en premiedruk nemen toe. Dit
vloeit voort uit het feit dat de banen met een gering
aantal uren en daarmee met een lage marginale en
gemiddelde druk verdwijnen.
In de zesde en zevende variant treden soortgelijke effecten op, alhoewel kwantitatief iets minder dramatisch omdat de RWW-uitkering van partners hier op
50% van het netto-minimumloon wordt gesteld in
plaats van 70%. Niettemin zijn ook dan de gevolgen
desastreus. Het arbeidsaanbod van partners daalt met
ongeveer 60% met grote gevolgen voor loonvorming,
werkgelegenheid en overheidsfinancien.
Conclusies
Individualisering in het belastingstelsel door afschaffing van de voetoverheveling zal het arbeidsaanbod
van partners stimuleren. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door een negatief inkomenseffect uit hoofde
van een daling van het netto-inkomen van een kostwinner, waarvan de partner niet participeert. Anderzijds wordt het arbeidsaanbod gestimuleerd door
een positief substitutie-effect uit hoofde van een stijging van het netto te verdienen loon van een partner, doordat deze een eigen belastingvrije som
krijgt. De toeloop van arbeidsaanbod betreft vooral
kleine banen van ongeveer een dag per week. De
stijging van het arbeidsaanbod leidt tot loonmatiging en komt de economische groei en werkgelegenheid ten goede.
Het individualiseren van uitkeringsrechten gaat met
grote risico’s gepaard, omdat door de sterke toeneming van het potentiele aantal uitkeringstrekkers een
stringente controle op oneigenlijk gebruik zeer moeilijk zal zijn. Dit zou tot een sterke toeneming van het
feitelijke aantal RWW-uitkeringstrekkers kunnen leiden. Als gevolg hiervan zal de economische groei en
de werkgelegenheid afnemen en het financieringstekort van de overheid toenemen. De mate waarin deze
negatieve effecten optreden, is mede afhankelijk van
de hoogte van de gei’ndividualiseerde RWW-uitkering. Hoe hoger de RWW-uitkering, des te sterker de
daling van het arbeidsaanbod van partners en de budgettaire consequenties voor de overheid.
In geval bij individualisering in sociale zekerheid oneigenlijk gebruik van uitkeringsrechten volledig zou
kunnen worden uitgesloten, leidt individualisering
tot een toeneming van het arbeidsaanbod van partners. Dit lokt loondaling uit en genereert extra groei
in produktie en werkgelegenheid. De werkloosheid
zal dan op lange termijn dalen, omdat de gemiddel-
de replacement ratio daalt.
G.M.M. Gelauff
J.J. Graafland