Ons kapitaalgedekte pensioenstelsel staat onder druk. De pensioenen zijn niet meer waardevast en dreigen met de verlaging van de rekenrente naar één procent zelfs verder gekort te worden. Dat is moeilijk te verkopen met ruim 1.400 miljard euro in kas. En het zet het recente pensioenakkoord onder druk.
Nederland is kampioen kapitaaldekking. Het probleem is op dit moment dat kapitaal niet rendeert. In de rest van de wereld berust een groter deel van de pensioenen op omslag, waarbij huidige werkenden direct de uitkering van gepensioneerden betalen. Omslag heeft voor- en nadelen, net als kapitaalgedekte pensioenen. Daar is veel over geschreven, met als consensus dat een gemengd stelsel het best is om de risico’s te spreiden. Omslagpremies groeien met de economie, kapitaaldekking groeit met rente en aandelen. Lang werd er gedacht dat de kapitaaldekking gemiddeld voordeliger zou zijn, maar dat was voor de lage rente. Nu kapitaal niet rendeert, is omslag gunstiger. Gelukkig is er een subtiele manier om ons stelsel aan deze situatie aan te passen. En het heeft een mooi neveneffect: er komt (veel) kapitaal bij vrij.
De basisgedachte is simpel. Er wordt ieder jaar iets meer betaald aan premies (33 miljard euro) dan er aan pensioen wordt uitgekeerd (31 miljard). Je zou alle pensioenen dus op omslag kunnen baseren. Dan heb je 1.400 miljard over om te verjubelen. Verstandiger lijkt het om een deel van de premies direct naar de uitkeringen door te sluizen. Hiertoe voeren we een nieuwe wet in: de Bijzondere Ouderdomswet (BOW – analoog aan de AOW gebaseerd op een omslagstelsel: wie A zegt moet ook B zeggen). De premies voor de BOW zijn een aandeel van de pensioenpremies nu, zeg één procent. De uitkeringen van de BOW zijn eenzelfde percentage van pensioenuitkeringen, zodat de BOW-ontvangsten ongeveer gelijk zijn aan de uitkeringen. Er verandert dus niets voor de deelnemers aan het totaal van betalingen en ontvangsten.
Nu de crux: omdat de BOW geldt voor alle toekomstige pensioenuitkeringen, zijn de verplichtingen van de pensioenfondsen één procent lager. Er is daardoor, met gelijkblijvende dekkingsgraden, een heffing van één procent op de pensioenvermogens mogelijk. Opbrengst: veertien miljard. Dit bedrag kan worden uitgekeerd aan de deelnemers van de pensioenfondsen in de vorm van pensioenuitkeringen of verhoging van de pensioenaanspraken.
Een uitkering die evenredig is met het totaal aan betaalde premies komt grofweg neer op zeven miljard voor de gepensioneerden en zeven miljard voor de pensioenaanspraken. De zeven miljard voor de gepensioneerden betekent een verhoging van de pensioenuitkeringen van ongeveer 22 procent – een mooie compensatie voor het al jaren niet doorgaan van de inflatiecorrectie waardoor de waarde van de pensioenen zo’n vijftien procent is gedaald. De overige zeven miljard geeft deelnemers na pensionering recht op een deel van zo’n eenmalige 22-procentsuitkering, afhankelijk van de bijdrage die ze hebben geleverd.
De extra BOW-uitkeringen zijn uiteraard belast. Dat betekent dat de fiscus van de veertien miljard per jaar minstens 2,5 miljard voor de schatkist int. Die kan worden ingezet voor investeringen die de economie op termijn ten goede komen, zodat ook toekomstige generaties de premies kunnen betalen.
De uitkering van de veertien miljard is uiteraard eenmalig. Willen we de waarde van de pensioenen op peil blijven houden, dan zal de operatie een aantal malen herhaald moeten worden. Zolang de rekenrente niet stijgt – en daar ziet het naar uit – zou zo ieder jaar één procent (of minder ) extra kunnen worden overgeheveld naar de BOW. Als dat tien jaar herhaald wordt, zitten we op tien procent omslagfinanciering – samen met de AOW is dan circa 55 procent van de oudedagsvoorziening gebaseerd op omslag. Dat is internationaal gezien altijd nog laag. En als dan eindelijk de rente hoger wordt dan de inflatie, kunnen we de operaties stoppen. Zolang dat niet gebeurt en de reële rendementen decennialang negatief blijven, hebben we jaarlijks de keus: niets doen, dus pensioenen korten terwijl de waarde van de pensioenvermogens erodeert, of nog meer omslag.
Op deze manier is het waarschijnlijk haalbaar om de totale pensioenen (pensioen plus BOW) te indexeren, terwijl de totale premies en belastingen ongewijzigd blijven. En dat zonder aan de rekenrente te tornen, zoals in het buitenland veel wordt gedaan. Via de BOW kan Nederland gewoon de strenge normen voor de pensioenfondsen blijven hanteren, zonder dat het pensioenakkoord in gevaar komt door dreigende kortingen. Zo blijft ons pensioensysteem geloofwaardig. De prijs is een verhoging van de ‘doorschuifschuld’. Omslag doet een beroep op de solidariteit tussen generaties; dat is weliswaar tegen de trend van ieder voor zich in, maar acceptabel als men het systeem vertrouwt. Onze kinderen moeten bereid zijn iets minder voor zichzelf te sparen, in het vertrouwen dat hun kinderen hetzelfde zullen doen – zoals dat in de meeste landen gaat. En dat dan mondjesmaat, zoals het Nederland past.
Auteur
Categorieën