Het verraderlijke herstel
De groei is terug. In tegenstelling tot wat de meeste
economen begin vorig jaar verwachtten, is het economische herstel in Europa in de tweede helft van 1994
krachtig op gang gekomen. Voor de Nederlandse economic verwachten OESO en CPB dit en volgend jaar
ten minste 3% groei. Dit zijn mooie cijfers. Maar het
zijn ook verraderlijke cijfers. Ze wekken de indruk
dat het uitstekend gaat met de economic, terwijl onderliggende problemen worden verdoezeld. Bovendien verhullen zij dat niet iedereen profiteert van het
economische herstel. Wat heb je aan de groei, als je
als schoolverlater niet aan de slag komt, als WAO-er
je koopkracht ziet dalen of als ziekenhuisdirecteur
geen geld hebt voor noodzakelijke investeringen?
In de media is veel aandacht besteed aan de spectaculaire winststijgingen van internationaal opererende bedrijven. De Nederlandse economic zou daar
nauwelijks van profiteren omdat de winsten vooral
aan buitenlandse overnames worden besteed. Verontwaardiging alom. Vergeten wordt dat tussen 1990 en
1993 het aandeel van de winst in de netto toegevoegde waarde van produktie in Nederland slonk van bijna 13% tot een magere 5,75%. Investeren in risicodragende activiteiten was ongunstiger geworden dan
beleggen in staatsobligaties. Naarmate de internationalisering van de economic doorzet, wordt het
steeds minder vanzelfsprekend dat winsten worden
geherinvesteerd waar ze worden gerealiseerd. Het lokale investeringsklimaat wordt steeds belangrijker en
de behaalde winst vormt daarvan tot op zekere hoogte een afspiegeling. Dat Nederlandse bedrijven in het
buitenland investeren, is niet erg. De internationale
positie van die bedrijven wordt daardoor versterkt.
Als tegelijkertijd ook in eigen land de investeringsmogelijkheden maar voldoende aantrekkelijk blijven
om ondernemers tot activiteit te bewegen.
De tweede zorg is dat de werkloosheid niet daalt.
In het afgelopen jaar groeide de werkloosheid in ons
land met 70.000 personen. Het aantal werkloosheidsuitkeringen nam zelfs met 100.000 toe. In krantencommentaren wordt al gesproken van ‘jobless
growth’. Over het hoofd •wordt gezien dat er een flinke vertraging is tussen de groei van de produktie en
de groei van de werkgelegenheid. Als het conjunctuurherstel doorsijpelt naar de arbeidsintensieve binnenlandse sectoren, zal ook de werkgelegenheid aantrekken. Toch zit er een adder onder het gras. In de
tweede helft van de jaren tachtig werden 500.000
nieuwe banen geschapen zonder dat dit leidde tot
een vermindering van de werkloosheid. Er bleek een
harde kern van werklozen te zijn die ook bij een opleving van de conjunctuur niet aan de slag kwam.
Bovendien bleek die harde kern na elke economische inzinking te zijn gegroeid. Helaas zijn er weinig
aanwijzingen dat de situatie op dit punt inmiddels is
verbeterd.
De mooie groeicijfers verhullen ook dat de samenstelling van het Nederlandse exportpakket zor-
ESB 4-1-1995
gen baart. Nederlandse bedrijven zijn sterk vertegenwoordigd op produktmarkten die weinig groei beloven zoals de voedingsmiddelen- en de bulkchemiemarkt, maar blijven achter op snel expanderende
markten met een hoge kennisintensiteit. Dat maakt
de economic kwetsbaar voor conjuncturele schommelingen en is ongunstig voor de perspectieven op lange termijn. Daarnaast is er een groot verschil in concurrentiekracht tussen de internationaal opererende
exportsector en meer in de luwte werkende binnenlandse sectoren. Door maatregelen die de mededinging bevorderen, wil het kabinet proberen het binnenlandse bedrijfsleven concurrerender te maken.
Maar het zal nog heel wat moeite kosten dit beleid
tegen alle weerstanden in door te zetten.
De opleving van de conjunctuur kan ook de sanering van de openbare financien frustreren. Het halen
van de EMU-norm voor het overheidstekort hoeft bij
de hogere economische groei geen probleem te zijn.
Maar het zou een grote fout zijn als het kabinet zich
daarmee tevreden stelt, zoals ook Geelhoed in zijn
nieuwjaarsartikel uiteenzet. Nederland behoort nog
altijd tot de koplopers in de OESO wat betreft de
hoogte van de collectieve uitgaven. Dit verschil
wordt niet goedgemaakt door een hogere produktiviteit als gevolg van betere collectieve voorzieningen.
Integendeel, de groei van het bbp per hoofd blijft
structured achter bij die in omringende landen. Hoge
collectieve lasten vormen steeds meer een concurrentienadeel. Hoewel het regeerakkoord goede voornemens bevat om het niveau van de collectieve uitgaven terug te brengen, kan de verbetering van de
conjunctuur roet in het eten gooien. Belastingmeevallers maken de verleiding groot om harde maatregelen achterwege te laten. Dat bleek tijdens het tweede
kabinet-Lubbers. Er is geen garantie dat het huidige
kabinet het er beter af zal brengen. De verwikkelingen rond de bezuinigingen op het hoger onderwijs
vormen wat dit betreft geen bemoedigend teken.
De economische groei verbergt ook problemen
die samenhangen met de ongelijker wordende verdeling. In toenemende mate komen de baten van de
groei ten goede aan een beperkte groep werkenden.
Door de flexibilisering van de arbeidsmarkt worden
de risico’s van het ondernemen steeds meer op werknemers afgewenteld. Voor grote groepen werknemers zijn de baanzekerheid en de inkomenszekerheid in de afgelopen jaren sterk afgenomen. Dit heeft
een groter effect op de welvaartsbeleving dan een
paar procent meer of minder groei. Wat hiervan de
structurele gevolgen zijn is nog niet duidelijk.
De hoogconjunctuur biedt goede kansen om van
structurele economische problemen veriest te raken.
Maar tegelijkertijd is de prikkel het kleinst. Hoe verleidelijk is het niet om de ogen te sluiten voor de onbestendigheid van de nieuw verworven welvaart.
L. van der Geest