Ga direct naar de content

Het publiek vergrijst, maar het klassieke concert blijft

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 9 2024

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft dat “de belangstelling voor [klassieke muziek] op de lange duur afneemt, simpelweg omdat de generaties die met uitsluitend traditionele kunstuitingen zijn opgegroeid, uitsterven”. Klopt dit wel?

In het kort

  • Bezoek aan klassieke concerten neemt toe met het ouder worden. Jongeren zijn nooit frequente bezoekers geweest.
  • Vergeleken met de generaties daarvoor en daarna bezoeken mensen geboren tussen 1935 en 1954 vaak klassieke concerten.
  • Uitdaging voor musici is om de ‘nieuwe vijftigers’ te verleiden tot concertbezoek.

Al vijftig jaar geleden werd opgemerkt dat het concertpubliek voor klassieke muziek aan het vergrijzen was en jongeren de weg naar de concertzaal minder wisten te vinden. De toon van de berichtgeving hierover is vaak alarmistisch. Het publiek van klassieke concerten vergrijst dramatisch schreef De Volkskrant in 2001 (De Volkskrant, 2001). Drie jaar later schreef het weekblad Vrij Nederland dat “de vergrijzing van het publiek voor klassieke muziek een bedreiging is voor het voortbestaan van deze kunstvorm” (Vrij Nederland, 2004). En in 2006 sprak hoogleraar Kunstsociologie Abbing in zijn inaugurele rede op de Universiteit van Amsterdam dat “als de huidige trend in de vergrijzing bij het klassieke concert blijft bestaan, het bezoek wel moet gaan teruglopen en wel aanmerkelijk sneller dan op dit moment het geval is. In dat geval zal de levende klassieke muziek steeds meer een marginaal bestaan gaan leiden.” (Abbing, 2006, p. 2).

Ondanks tegengeluiden – Schnabel (2011) wees bijvoorbeeld op een groeiende doelgroep van gezonde en kapitaalkrachtige senioren – namen de beleidsmakers in de cultuursector dit frame over. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft in zijn rapport Cultuur in Beeld dat “de belangstelling voor traditionele kunstuitingen op de lange duur afneemt, simpelweg omdat de generaties die met uitsluitend traditionele kunstuitingen zijn opgegroeid, uitsterven. De nieuwe generaties houden er andere voorkeuren op na. Dit proces is nu vooral waarneembaar in de belangstelling voor klassieke muziek.” (MinOCW, 2014, p. 37).

Maar klopt dit frame van een sterk vergrijzend publiek bij klassieke concerten eigenlijk wel? Hoewel het reguliere onderzoek door het Sociaal en Cultuur Planbureau de leeftijdssamenstelling van de concertbezoeker op gezette tijden in kaart heeft gebracht, ontbreekt tot op heden een langjarig perspectief. In dit artikel zoeken we daarom met een demografische analyse uit of, en zo ja in welke mate de zorgen over vergrijzing terecht zijn.

Economisch belang en beleidscontext

Muziek is een van de belangrijkste cultuursectoren in Nederland. Professionele podia trokken in 2018 9,7 miljoen bezoeken met een totale omzet van meer dan 900 miljoen euro. Binnen de professionele podiumkunsten heeft muziek tegenwoordig het grootste aandeel, zowel wat betreft het aantal voorstellingen als het aantal bezoekers (CBS, 2019). En klassieke muziek maakt daar weer een aanzienlijk deel van uit. In 2019, het jaar voor de coronacrisis, bezochten 1,85 miljoen mensen concerten van klassieke muziek aan de professionele podia (CBS, 2021). Niet zo gek, want Nederland behoort tot de absolute top in de kwaliteit en productie van klassieke muziek, wat gezien de bevolkingsomvang een uitzonderlijke prestatie genoemd mag worden (Gramophone, 2010).

Met de nieuwe politieke constellatie in Nederland houdt menigeen zijn hart vast voor de gevolgen voor de cultuursector. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorziet in de culturele basisinfrastructuur in een jaarlijkse subsidie van 62 miljoen euro voor in totaal negen symfonieorkesten. Daarnaast is er zes miljoen euro subsidie voor zeven professionele klassieke muziekensembles en koren.

De bezuinigingen die minister Halbe Zijlstra ruim een decennium geleden in de sector doorvoerde, zijn niet vergeten. Die bezuinigingen leidden tot krimp en fusies van belangrijke orkesten, maar ook tot een heroriëntatie op de toekomst, waarbij op zoek is gegaan naar een jonger en meer divers publiek (Tweede Kamer, 2011).

Leeftijd en generatie

Bij het duiden van de demografie van het concertpubliek zijn twee – elkaar niet uitsluitende – hypothesen relevant. De eerste is de leeftijdshypothese: met het ouder worden nemen de tijd, financiële ruimte en appreciatie voor klassieke muziek toe en als gevolg daarvan neemt met de leeftijd ook het concertbezoek toe.

De tweede hypothese legt de nadruk op generatieverschillen. Oudere generaties (in de zin van geboortecohorten) groeiden op met klassieke muziek en waren ook in hun jeugd al bezoeker van concerten. Zij blijven dit doen tot op hoge leeftijd. Jongere generaties daarentegen hebben andere voorkeuren voor cultuur.

De generatiehypothese is gebaseerd op het idee van een formatieve periode (Nagel, 2002). De tijd waarin iemand opgroeit, heeft een blijvende invloed op de smaak en voorkeuren in de rest van het leven. Oudere generaties groeiden op in een tijd waarin het muziekaanbod – en meer in het algemeen, het palet aan keuzes wat betreft vrijetijdsactiviteiten – homogeen was; klassieke muziek had een belangrijke plek op het keuzemenu (Knulst, 1993). Jongere generaties groeien op in een tijd met een zeer groot en divers aanbod van muziek en andere vrijetijdsbesteding en daarin neemt klassieke muziek een bescheiden plaats in

De generatiehypothese geeft een minder rooskleurig perspectief op de verre toekomst, want met het uitsterven van de oude generaties zal de belangstelling voor de klassieke concertpraktijk inzakken.

45 jaar klassiekconcertbezoek

Gezien het belang van de twee hypothesen voor het begrijpen van de vergrijzing van het concertpubliek is het opvallend dat er zo weinig onderzoek is gedaan naar de langetermijnontwikkelingen van het bezoek aan de podiumkunsten. Voor korte periodes zijn de kerncijfers wel beschikbaar (De Haan en Knulst, 2000; Van den Broek et al., 2009) maar een langetermijnperspectief en een leeftijd-generatie-perspectief ontbreken.

Om daar verandering in aan te brengen, hebben we een dataset over bezoek aan de podiumkunsten geconstrueerd die begint in 1979 en eindigt in 2022. De dataset telt in totaal 95.124 respondenten van 25 jaar en ouder en is gebouwd op basis van het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (dat liep tot en met 2007) en de kleinschaligere Vrijetijdsomnibus (dat liep vanaf 2007). Beide onderzoeken werden uitgevoerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau en het CBS. Omdat op veel punten de vraagstellingen gelijk zijn gebleven, is het goed mogelijk na integratie en harmonisatie de twee series te vergelijken. In een technische companionpaper zetten we uiteen hoe de data zijn geharmoniseerd en laten we zien dat de series goed vergelijkbaar zijn (Kalmijn en Henkens, 2023).

De vraag die werd gesteld is als volgt: “Bent u de afgelopen 12 maanden wel eens naar een concert van klassieke muziek geweest?” Mensen die ja zeiden konden vervolgens aangeven hoe vaak zij dat hadden gedaan. Ná 2007 zijn de twee vragen tegelijk gesteld: “En hoe vaak in de afgelopen 12 maanden een optreden van klassieke muziek bezocht? Als OP [onderzoekspersoon] dit niet heeft gedaan, vul dan een ‘0’ in.” Omdat in 2007 beide varianten zijn gebruikt met een split ballot design hebben we kunnen corrigeren voor de verandering in vraagstelling. Naar opera en operette werd in enkele jaren afzonderlijk gevraagd, en deze zijn opgenomen in onze maat voor bezoek.

Frequentie concertbezoek redelijk constant

De gegevens in figuur 1 laten zien dat in de periode als geheel zo’n vijftien tot twintig procent van de mensen jaarlijks een klassiek concert heeft bezocht. Er is geen duidelijke trend te zien. Het percentage bezoekers fluctueert met de jaren. In 2020 en 2022 is er een daling te zien als gevolg van de coronacrisis. Ook als we beter kijken naar de frequentie van bezoek is er geen trend. Ongeveer een derde gaat één keer, een derde gaat twee à drie keer, en weer een derde gaat vaker. Dat er geen trend te zien is, wil niet zeggen dat er niks veranderd is. Daarvoor moeten we kijken naar het gedrag van geboortecohorten (generaties) tijdens de levensloop.

Concertpubliek vergrijst

Onze gegevens laten duidelijk zien dat de gemiddelde leeftijd van de bezoekers van klassieke concerten sneller stijgt dan de gemiddelde leeftijd van de bevolking. Figuur 2 toont het aandeel 65-plussers in de volwassen bevolking (ouder dan 25) sinds 1979, alsmede het aandeel 65-plussers in het publiek van klassieke concerten. Terwijl het aandeel ouderen in de bevolking geleidelijk toeneemt, is de zeer sterke vergrijzing van het concertpubliek onmiskenbaar. Was tot de eeuwwisseling het aandeel ouderen in de concertzaal minder dan een kwart, in de huidige tijd bestaat bijna zestig procent van het publiek van klassieke concerten uit 65-plussers.

Leeftijd- en generatie-effecten

Om de sterke vergrijzing van het klassiekconcertpubliek beter te begrijpen is een multivariate analyse uitgevoerd waarin leeftijd, generatie en periode-effecten zijn ontrafeld. Hierbij volgen we telkens tienjaarscohorten terwijl zij ouder worden. Onze companionpaper (Kalmijn en Henkens, 2023) legt uit hoe we dit in detail doen (p. 3-5), maar het afhankelijkheidsprobleem is opgelost door periode-effecten te schatten via inhoudelijke variabelen en leeftijd en cohort door de oorspronkelijke variabelen (Fosse en Winship, 2019). Er is gecontroleerd voor het jaarlijkse percentage economische groei als indicator van de veranderde economische omstandigheden (periode effect).  Ook zijn de modellen gecorrigeerd voor de coronapandemie die een sterke negatieve invloed had op het concertbezoek. Het eerste coronajaar (2020) is niet meegenomen omdat er toen vrijwel geen aanbod was.

Wanneer we de gehele periode 1979–2022 bezien, blijken zowel de generatie- als leeftijdsverschillen groot. Figuur 3a laat zien dat het bezoek aan een klassiek concert toeneemt met het ouder worden. Tot de leeftijd 35–40 jaar is het percentage mensen dat in de afgelopen 12 maanden (voorafgaand aan het moment van enquête) een klassiek concert bezoekt ruim vijftien procent. Op hogere leeftijd neemt het bezoek geleidelijk toe tot bijna 25 procent. Na leeftijd 80 neemt het bezoek weer af. De liefde voor een klassiek concert komt met de jaren, zou hier de conclusie kunnen zijn. Dit kan te maken hebben met afnemende restricties (werk en gezin), de stijging van inkomen en status tijdens het leven, en een verschuiving naar een meer bedaard vrijetijdspatroon.

Uit figuur 3b blijkt daarnaast dat er ook grote generatieverschillen zijn. Deze verschillen zijn gecorrigeerd voor leeftijd en weergegeven voor een gemiddelde leeftijd van 45–54 jaar. De oudste generaties in het onderzoek zijn geboren tussen 1900 en 1914. In die generatie was het bezoek van een klassiek concert het laagst. In elke latere generatie groeide het bezoek van een klassiek concert tot de generaties die zijn geboren in en rond de jaren van de Tweede Wereldoorlog. Deze generaties – geboren tussen 1935 en 1954 – zijn veel vaker concertbezoeker dan generaties die vóór hen komen, maar ook vaker dan de generaties ná hen. Want zoals blijkt uit figuur 3b, daalt het concertbezoek geleidelijk voor de generaties die geboren zijn in de jaren zestig en daarna. De daling bij jongere generaties vlakt overigens wel af.

De mensen geboren tussen 1935–1954, thans in de leeftijd van 70-plus, zouden dus kunnen worden aangemerkt als de ‘gouden generaties’ voor de klassieke muziek. Deze generaties hebben het afgelopen decennium de hoge leeftijd bereikt waarop concertbezoek sowieso het meest waarschijnlijk is, hetgeen is terug te zien in menig concertzaal.

Verschillen tussen generaties

Om inzicht te krijgen wat deze cijfers voor de toekomst betekenen, is het belangrijk om na te gaan of, en zo ja, in hoeverre de leeftijdspatronen voor verschillende generaties verschillen. Het is immers mogelijk dat de stijging van het concertbezoek met de leeftijd thans veel sterker is dan bij voorgaande generaties. Modelschattingen waarin interactie-effecten zijn opgenomen voor leeftijd en generatie geven hier een antwoord op. Op basis van de schattingsresultaten zijn drie figuren samengesteld: de oudere generaties geboren in 1900–1934, de gouden generaties geboren in 1935–1954, en de ‘jonge’ generaties geboren in 1955–1984. Om goed te kunnen vergelijken, zijn deze samengevoegd in één figuur (figuur 4).

De resultaten laten zien dat de oudste generaties eerst een stijging met de leeftijd kenden en daarna een sterke daling. De daling bij de generatie 1925–1934 begint bijvoorbeeld al na de leeftijd van 65–69 jaar.

Bij de gouden generaties zien we een ander patroon. Ook hier is er eerst een sterke stijging van concertbezoek met de leeftijd. Tot leeftijd 40 komt het concertbezoek niet boven de vijftien procent. Daarna stijgt het bezoek tot bijna dertig procent bij de leeftijd 75–80 jaar en uiteindelijk neemt het bezoek weer af. Kenmerkend van de gouden generatie is echter niet alleen een hoger niveau van bezoek, maar ook een meer persistent patroon op hoge leeftijd. De daling begint duidelijk later dan in het oudste cohort, namelijk pas op leeftijd 80–84.

Ook in de jongste generaties zien we een toename van het concertbezoek met de leeftijd. De stijging lijkt iets later aan te vangen dan bij de gouden generatie en is ook vlakker. Zo neemt het concertbezoek in de generatie geboren tussen 1965 en 1974 toe van ongeveer tien procent op jongere leeftijd tot zeventien procent op de leeftijd 55–59, de leeftijd tot waarop deze generatie gevolgd kon worden. De gegevens van de generatie daarvoor doen vermoeden dat ook na deze leeftijd de toename zich voortzet.

Toch is het duidelijk dat de generaties van de jaren zestig en later minder concertbezoek vertonen dan de gouden generatie en dat de deelname minder toeneemt met het stijgen van de leeftijd. Als we de leeftijdstrend voor de jongste generaties doortrekken komen zij op hoge leeftijd uiteindelijk op een lager niveau uit dan de gouden generatie.

Conclusies en discussie

De afgelopen decennia hebben klassieke concert­podia geprofiteerd van de vergrijzing van de bevolking en een grijze bevolking die veel meer dan voorheen de weg naar de podia wist te vinden. De vergrijzing van de bevolking zal in Nederland ook de komende decennia verder doorzetten. In hoeverre dat zal leiden tot meer bezoek van klassieke concerten, is echter onzeker. Een aantal waarnemingen uit ons onderzoek zijn voor die vraag relevant.

Ten eerste, in alle generaties die wij onderzochten was het concertbezoek op jongere leeftijd laag. Het idee dat de huidige oudere concertbezoekers toen ze nog jong waren frequente concertbezoekers waren, is onjuist: zij hebben de concertzaal met het klimmen der jaren ontdekt. In alle generaties neemt het concertbezoek toe met de leeftijd.

In de tweede plaats zien we sterke generatie-effecten. Mensen geboren tussen 1935–1954 gingen veel meer naar klassieke concerten dan de generaties daarvoor. Bij de generaties daarna is weer een daling te zien. Bij de jongste generaties lijkt de daling tot staan gebracht. Cijfers uit 2024 zullen moeten aantonen of dat doorzet. De gouden generatie 1935–1954 is door haar hoge niveau van deelname en haar omvang – grotendeels bestaand uit de babyboom-cohorten – een zegen geweest voor het klassieke concert.

In de derde plaats zijn de leeftijdspatronen bij de drie generaties anders. Bij de gouden generatie daalt het concertbezoek pas op zeer gevorderde leeftijd; dat is later dan in oudere cohorten. Deze bevinding is goed te plaatsen in het kader van active ageing. De ouderen van nu zijn mobieler, gezonder, en ondernemender dan de ouderen van vroeger. Voor de jongste generatie is de stijging van het concertbezoek met de leeftijd minder sterk. Dit heeft tot gevolg dat rond leeftijd 50 het concertbezoek van de jongste generaties lager ligt dan in de gouden generatie.

Ons onderzoek maakt ook duidelijk waar winst te behalen is. Vanuit de generatiehypothese – die hier duidelijk wordt ondersteund – is de schoolleeftijd een belangrijk moment om met klassieke muziek in aanraking te komen. Het heeft echter minder zin om jongvolwassenen aan te moedigen klassieke concerten te bezoeken, aldus de leeftijdshypothese. Als mensen gesetteld zijn, een hoger inkomen hebben, en meer tijd en rust spreken klassieke concerten meer aan. De uitdaging voor de sector is daarom het binden van de ‘nieuwe vijftigers’. Dit zal behalve van primaire socialisatie via thuis en school ook afhangen van latere socialisatie via sociale netwerken. Lukt dat, dan leeft de klassieke muziek.

Getty Images

Literatuur

Abbing, H. (2006) Van hoge naar nieuwe kunst. Universiteit van Amsterdam: Oratie. Te vinden op www.hansabbing.nl.

Broek, A. van den, J. de Haan en F. Huysmans (2009) Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars: Trends in cultuurparticipatie en mediagebruik. Sociaal en Cultureel Planbureau Publicatie, 2009/8.

CBS (2019) Concerten trekken meer publiek dan ooit. CBS Statistiek, 19 december.

CBS (2021) Bijna drie kwart minder bezoeken aan professionele podia in 2020. CBS Statistiek, 23 december.

De Volkskrant (2001) De kunstconsument. De Volkskrant, 23 augustus.

Fosse, E. en C. Winship (2019) Bounding analyses of age-period-cohort effects. Demography, 56(5), 1975–2004.

Gramophone (2010) The world’s greatest orchestras. 23 maart. Te vinden op gramophone.co.uk.

Haan, J. de, en W. Knulst (2000) Het bereik van de kunsten: Een onderzoek naar veranderingen in de belangstelling voor beeldende kunst en podiumkunst sinds de jaren zeventig. Sociaal en Cultureel Planbureau.

Kalmijn, M. en K. Henkens (2023) Forty years of social and demographic change in the Netherlands: An integrated harmonized survey data set, 1979–2022. Te vinden op osf.io.

Knulst, W. (1993) Vijfentwintig jaar cultuuroverdracht en concertbezoek. Boekmancahier, 15, 1–7.

MinOCW (2014) Cultuur in beeld 2014. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, december. Te vinden op www.eerstekamer.nl.

Nagel, I. (2002) Paplepel of lessenaar? Een vroege start bevordert latere cultuurdeelname. Boekmancahier, 54, 398–406.

Schnabel, P. (2011) Een zegen voor kunst en cultuur. Boekmancahier, 86, 6–12.

Tweede Kamer (2011) Nieuwe visie cultuurbeleid. Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenchap, 32820, 1.

Vrij Nederland (2004) Een uitstervende kunstsoort; Hoe scholieren klassieke muziek moeten redden. Vrij Nederland, 21 februari.

Auteurs

  • Matthijs Kalmijn

    Hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en themaleider Families en Generaties bij het NIDI

  • Kène Henkens

    Hoogleraar aan de RUG en themaleider Werk en Pensioen bij het NIDI

Plaats een reactie