Ga direct naar de content

Het nut van onenigheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 20 1999

Het nut van onenigheid
Aute ur(s ):
Wierts, P.J. (auteur)
Lecq, S.G. van der (auteur)
Werkzaam b ij ministerie van Financiën, directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen, respectievelijk Centraal Planb ureau, hoofdafdeling
Institutionele Analyse.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4228, pagina 813, 5 november 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, beleidscoördinatie

Tot halverwege de jaren tachtig gingen vrijwel alle empirische studies over internationale macro-economische beleidscoördinatie
ervan uit dat de beleidsmakers het eens zijn over het te gebruiken economische model. Veelal werd geconcludeerd dat coördinatie tot
kleine, positieve welvaartswinsten leidt. Frankel en Rocket menen dat de veronderstelling van overeenstemming over het juiste model
niet klopt met de wijze waarop internationale besprekingen over het monetaire en budgettaire beleid verlopen 1. Daarom onderzoeken
ze de situatie waarin het ‘ware model’ onbekend is bij de beleidsmakers.
In het artikel wordt onder andere een model gebouwd van twee overheden (VS en Europa) die elk hun eigen doelstellingen najagen
(productie, lopende rekening en inflatie). Elke overheid beschikt echter over slechts twee instrumenten (de geldgroei en de bestedingen),
waardoor beide landen niet zelfstandig al hun doelstellingen kunnen bereiken. De instrumenten beïnvloeden niet alleen de eigen
doelstellingen, maar ook die van de andere overheid. Daardoor ontstaat de mogelijkheid via coördinatie betere uitkomsten te bereiken. De
auteurs gebruiken een speltheoretisch model waarmee ze de uitkomst van coördinatie vergelijken met de uitkomst waarbij elk land
afzonderlijk zijn beleidsinstrumenten inzet. Bij dit laatste, het non-coöperatieve spel, wordt de beleidsinzet van het andere land als
gegeven beschouwd. Vervolgens laten Frankel en Rockett zien dat het resulterende zogenaamde Nash-evenwicht niet Pareto-efficiënt is:
beide overheden kunnen een hoger welvaartsniveau bereiken als ze hun beleid coördineren.
In het standaardgeval, waarin beide landen het eens zijn over het ware model, is beleidscoördinatie noodzakelijkerwijs
welvaartsverhogend, al hangt de omvang van de onderhandelingen af.
Maar wat gebeurt er als een derde model het ‘juiste’ blijkt te zijn? De beweging van het non-coöperatieve evenwicht naar de
onderhandelingsoplossing kan dan welvaartsverhogend zijn. Maar dit is niet noodzakelijk de uitkomst. Om te onderzoeken hoe
waarschijnlijk deze mogelijkheid in de praktijk is, worden simulaties gedraaid op basis van tien macro-econometrische modellen,
waaronder die van de Federal Reserve Board, de OESO en de Europese Commissie. Ervan uitgaande dat elk van de tien modellen door
één van de twee overheden gebruikt zou kunnen worden, ontstaan tien maal tien mogelijke uitkomsten voor de onderhandelingssituatie
(coördinatie) en de situatie waarin niet wordt onderhandeld (Nash-evenwicht). Vervolgens wordt voor al deze uitkomsten bekeken of de
beweging naar de onderhandelingsuitkomst voor beide landen nog steeds welvaartsverhogend is als niet het eigen model, maar elk van
de tien modellen als het ‘juiste’ model wordt gezien. Uit de simulatie blijkt dat coördinatie zowel voor de vs als voor Europa in ongeveer
vijftig procent van de mogelijke gevallen een welvaartswinst oplevert, in ongeveer veertig procent gevallen een welvaartsverlies en dat
er vrijwel geen effect is in tien procent van de gevallen. De conclusie van deze exercitie is dat onderhandelingen de welvaart net zo goed
zo kunnen verhogen als verlagen.
In een reactie stellen Holtham en Hughes Hallett dat, gegeven de onmogelijkheid het ware model te kennen, onenigheid beter is dan
overeenstemming op basis van het verkeerde model 2. Bij onenigheid over het juiste model is het wenselijk dat de onderhandelaars de
uitkomsten niet alleen volgens hun eigen model evalueren, maar ook volgens het model van de ander. In hun simulatiemodel komt er
alleen een overeenkomst tot stand als het resultaat in beide modellen welvaartsverhogend is. Het aantal gevallen waarin coördinatie tot
stand komt neemt dan af tot ongeveer veertig procent en het percentage welvaartsverhogende uitkomsten neemt toe: coördinatie is in
bijna tachtig procent van deze gevallen voordelig voor de vs en in zo’n 75 procent van deze gevallen voor Europa.
De conclusie van Holtham en Hughes Hallett luidt dan ook dat onenigheid is te prefereren boven overeenstemming over het verkeerde
model. In werkelijkheid is het aantal mogelijke modellen uiteraard erg groot. Naarmate meer modellen worden gebruikt om het resultaat te
beoordelen zijn steeds minder mogelijke oplossingen waarbij het onderhandelingsresultaat in alle modellen welvaartsverhogend is,
waardoor coördinatie volgens de methode van Holtham en Hughes Hallett uiteindelijk helemaal niet meer plaats zou vinden.
Welke inzichten leveren deze artikelen nu op voor de Europese macro-economische beleidscoördinatie? De verassende uitkomst is dat
het gebruik van verschillende modellen door de diverse lidstaten geen probleem is. Onenigheid over het ware model is nuttig, omdat het
voorkomt dat coördinatie zou plaatsvinden op basis van één onjuist model. De lidstaten kunnen hun inspanningen dus beter richten op
het uitwisselen van informatie dan op het forceren van overeenstemming over gezamenlijke inzet van beleid

1 J.A. Frankel en K.E. Rockett, International macroeconomic policy coordination when policymakers do not agree on the true model,
American Economic Review, 1988, blz. 318-340.
2 G. Holtham en A. Hughes Hallett, International macroeconomic policy coordination when policymakers do not agree on the true model:
comment, American Economic Review, 1992, blz. 1043-1056.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs