beleid
Elektriciteitswet en splitsing
In de ESB van 28 november 1928 en 27 maart 1929 staan twee bijdragen over een ontwerp van
een nieuwe elektriciteitswet. De auteur C. Feldmann geeft in de ESB van 1928 aan voorstander van
dit wetsontwerp te zijn. In 1929 wordt hierop gereageerd door Mr. P. W. J. H. Cort van der Linden
met argumenten tegen het ontwerp van een ‘wet ter zake van de elektriciteitsvoorziening’. Hoewel de
organisatie van de huidige Nederlandse elektriciteitsindustrie duidelijk is veranderd ten opzichte van
bijna een eeuw geleden, blijft een aantal onderwerpen van discussie opvallend hetzelfde.
In de zeventien jaren dat over het ontwerp is gediscussieerd, tot aan de publicatie in 1929, komen
onderwerpen aan de orde als de verantwoordelijkheid van de overheid voor de elektriciteitsvoorziening,
het eigendom van het netwerk, concentratie van de productie van elektriciteit en de publieke belangen
in de vorm van onder andere goedkope elektriciteit. Er bestonden voorstanders van een grote inmenging van de overheid, maar ook van een laisser faire politiek, waarbij zoveel mogelijk aan de bedrijven
zelf wordt overgelaten. Er waren voorstanders van een systeem van Rijksconcessies, maar ook van een
stelsel waarin concessies werden verleend door de provinciale besturen. In twee Staatscommissies
in 1919 en 1921 werd al voorgesteld om een naamloze vennootschap op te richten met de Staat als
grootste aandeelhouder van de ‘voortgeleiding onder zeer hooge spanning’.
De onlangs aangenomen wet van de eigendomssplitsing van de distributiebedrijven ging ook vooraf
door een felle en langdurige discussie, deze keer tussen voor- en tegenstanders van splitsing. ESB
heeft hier in 2006 veelvuldig aandacht aan besteed. Een bijdrage van Barbara Baarsma en Michiel de
Nooij in de ESB van 14 juli 2006 zet de maatschappelijk kosten en baten op een rij van verschillende
alternatieven in de splitsingsdiscussie. Onderwerpen als het eigendom van de netten, waarborgen
van de publieke belangen, en de rol van de overheid versus de markt zijn wederom actueel in de
elektriciteitsindustrie. (redactie)
Het nieuwe ontwerp van wet ter zake
van de electriciteitsvoorziening
D
C. Feldmann
ESB 28 november 1928
36
ESB 29
e eerste Staatscommissie inzake electriciteitsvoorziening werd ingesteld bij Kon.
Besluit van 15 April 1904 No. 23 met
opdracht om te onderzoeken of er – en
zoo ja, welke – wettelijke voorschiften gegeven of
maatregelen genomen moeten worden met betrekking tot den aanleg en het gebruik van electrische
geleidingen, zoowel in het belang der openbare
veiligheid, als ter regeling van de rechtsverhoudingen
uit den aanleg en dat gebruik voortspruitende.
In Juni 1911 bracht deze Commissie verslag uit.
Daarbij werd o.a. aangeboden een ontwerp voor een
Electriciteitswet, waarbij waren voorzien regelingen
betreffende: 1e de electrische eenheden en meetwerktuigen; 2e het recht op eigendomsbeperking ten
behoeve van den aanleg van electrische inrichtingen
of lijnen; 3e de maatregelen ter beveiliging van personen en goederen tegen de gevaren van electrische
december 2006
inrichtingen en geleidingen te nemen; 4e de straffen,
te stellen op diefstal van electriciteit, beschadiging
van electrische inrichtingen en geleidingen.
Intusschen had de practijk, niet afwachtende, wat
vanwege de Regeering zou worden gedaan ten opzichte van wettelijke regeling, zich verder ontwikkeld
in de richting van districts-centrales. Daarbij was het
noodig gebruik te maken van ’s Rijks wegen en wateren en daardoor werd de aandacht van de provinciale
besturen op de regeling van de electriciteitsvoorziening in hun gewest gericht.
Omstreeks 1911 werden dan de eerste verordeningen door Noord-Brabant en Groningen uitgevaardigd,
waarbij de stroomlevering aan derden afhankelijk
werd gesteld van een vergunning van het provinciaal
bestuur.
Dit voorbeeld hebben alle provincies, ook ZuidHolland, gevolgd, ofschoon daar, door de aanwezig-
heid van 6 centraalstations de verordening eenigshierboven reeds ter sprake gebrachte provinciale verordeningen) in deze aanzins anders gesteld is dan in de overige provincies.
gelegenheid hebben verricht, opzij te zetten of ook maar voorbij te gaan, doch
Het gevolg van deze verordeningen en de daarop
dat veeleer het streven van het Rijk er op zal moeten zijn gericht, het bestaande
plaats gevonden onderneming van aandeelen of
zooveel mogelijk intact te laten, om te zijner tijd daaraan aan te sluiten of ook
samenwerking met reeds bestaande bedrijven heeft
daarop voort te bouwen voor zoover alsdan zou blijken, dat aan eenige voorzieertoe geleid, dat in vrijwel alle provincies, met
ning vanwege het Rijk nog behoefte zou bestaan. Mitsdien beperkte het door
uitzondering dan van Zuid-Holland, de electriciteitsMinister Lely ingediende wetsontwerp zich tot het eene punt: opheffing van
voorziening geheel of voor een groot deel in handen
privaatrechtelijke belemmeringen voor den aanleg en de instandhouding van
van de provincies is gekomen.
electriciteitswerken. Van een wettelijke regeling van het Rijksconcessievoorstel
Bij Kon. Besluit van 14 Juli 1911 No. 60 werd een
werd dus afgezien, al onderstelt de Electriciteitsbelemmeringenwet, zich ten
tweede Staatscommissie onder voorzitterschap van
deze aansluitende aan wat de indiening van het ontwerp reeds bestond, het van
den Heer Ir. A. H. van IJsselsteyn, benoemd met
kracht zijn van Rijksconcessies.
de opdracht van advies te dienen omtrent de vraag,
Immers, op het voetspoor van wat de Staatscommissie-Van IJsselsteyn eveneens
welke maatregelen genomen kunnen worden om te
reeds voor het uitbrengen van haar eindverslag aan de Regeering had geadvibevorderen, dat in de behoefte aan
seerd, waren intusschen eenige Rijksconcessies verleend, t.w.
electrische kracht, welke in verschileen in 1913 aan de Kennemer Electriciteits-Maatschappij te
Mitsdien beperkte Bloemendaal, voor een groot gedeelte van Noord-Holland en een
lende streken des lands met name ten
plattelande bestaat, op zoo doeltrefin hetzelfde jaar, aan de provincie Groningen voor haar gebied
het door Minister
fend en economisch mogelijke wijze
en een gedeelte van Friesland en Drenthe.
Lely ingediende
worde voorzien.
Intusschen bleef nog onbeslist, hoe men kon geraken tot de
Zij bracht reeds op 28 mei 1914
meest economische productie. Een derde in April 1919 bij
wetsontwerp zich
verslag uit, waarin het verleenen van
beschikking van Minister König ingestelde Commissie, heeft
tot het eene punt: deze vraag bestudeerd. Zij kwam tot het besluit, dat het vermoRijksconcessies werd aanbevolen.
Deze zouden bij voorkeur worden vergen hetwelk voor centrales in Nederland in het algemeen het
opheffing van
leend aan publiekrechtelijke lichamen
meest gewenscht zou zijn op ongeveer 75000 kW kon worden
privaatrechtelijke
en zouden een ongewenschte uitbreigesteld. Zij ging dus niet zoo ver als in een in 1917 verschenen
ding van het aantal centrales beletten
brochure van de hand van Ir. H. Doyer was betoogd, waarin
belemmeringen
en de onderlinge koppeling van de
slechts drie centrales voor geheel Nederland met voedingslijnen
voor den
reeds bestaande bevorderen.
van 100.000 Volt werden bepleit. De Commissie Lely stelde
Eindelijk stelde de Commissie naast
verder voor om zoo spoedig mogelijk tot een geconcentreerde
aanleg en de
de wettelijke regeling, welke door de
electriciteitsvoorziening te komen, dat de electriciteitsproducinstandhouding van tie en het transport over de hoogspanningsleidingen door den
Ministers Regout en Talma in de zitting 1912-’13 als ontwerp was ingeelectriciteitswerken Staat zou worden ter hand genomen; aan de provincie zou onder
diend, nog voor het totstandbrengen
bepaalde concessie-voorwaarden moeten worden opgedragen
van wijzigingen van het Wetboek van
de voortgeleiding van den stroom van de hoofdvoedingsplaatsen
Strafrecht om diefstal van electricinaar de hoofdverbruikersplaatsen langs hoogspanningslijnen van
teit en beschadiging van electrische geleidingen
iets lager spanning en aan de gemeenten het distribueeren van den stroom van
en inrichtingen strafbaar te stellen alsmede een
den verbruiker aan huis. Grootverbruikers zouden zoo noodig den stroom van de
wijziging van de wet, ten einde te komen tot wetprovincies of rechtstreeks van het Rijk kunnen betrekken. Naar aanleiding van
telijke bepaling omtrent electrische eenheden en
dit rapport heeft Minister König de indiening van een wetsontwerp bevorderd,
meetwerktuigen. Het wetsontwerp Regout-Talma
hetwelk middellijk tot staatsexploitatie zou leiden. In dit wetsontwerp was voorging uit van het standpunt, dat voor den aanleg en
zien de oprichting van een Naamlooze Vennootschap met den Staat als grootste
de exploitatie van inrichtingen en werken tot het
aandeelhouder voor de productie en de voortgeleiding onder zeer hooge spanvoortbrengen, geleiden, transformeeren, verdeelen of ning. Dit wetsontwerp is eveneens ingetrokken.
leveren van electriciteit een Rijksconcessie vereischt
Bij Kon. Besluit van 30 Mei 1921 No. 96 werd op voordracht van Minister König
zou zijn. Tevens bevatte het voorschriften tot ophefeen vierde Staatscommissie onder voorzitterschap van Mr. Dr. Graaf van Lynden
fing van privaatrechtelijke belemmeringen voor het
van Sandenburg ingesteld, die op 23 April 1925 haar verslag uitbracht, waarover
aanleggen en in stand houden van dergelijke werken. in dit blad reeds vroeger het een en ander werd medegedeeld. (voetnoot: Zie E.Na een Voorloopig Verslag der Tweede Kamer van
S.B. van 14 en 21 Oct. 1925, „Het Verslag van de Staatscommissie inzake de
Maart 1914 werd het wetsontwerp in Februari 1915
Electriciteitsvoorziening van ons land†door Ir. G. J. Th. Bakker.)
ingetrokken.
Het verslag was geenszins eenstemmig. De meerderheid wenschte, dat het
De redenen, die er toe geleid hebben om van een
centrale gezag zich zou terughouden, ten einde de verschillende technische
regeling als vervat in evenbedoeld wetsontwerp
en economische vraagstukken in de eerste plaats aan de bedrijven zelf over te
voorloopig af te zien, zijn genoemd in de Memorie
laten en eerst zou ingrijpen na advies te hebben ingewonnen bij een Centrale
van Toelichting tot het ontwerp van wet, hetwelk
Commissie voor electriciteitsvoorziening, waarin in de eerste plaats de stem der
geworden is de wet van 26 April 1918 (Staatsblad
belanghebbenden zelf tot uiting zou komen.
No. 276) – hierna is deze wet genoemd Electriciteits
De minderheid wenschte een meer ingrijpende bemoeiing van de overheid, het
belemmeringenwet.- In die Memorie van Toelichting
in stand houden der Rijksconcessies voor aanleg en exploitatie van electriciteitstoch zette Minister Lely uiteen, dat het niet op den
werken en de mogelijkheid om belanghebbenden tot onderlinge koppeling hunner
weg van het Rijk kon liggen den hoogst belangrijken
bedrijven te brengen.
arbeid, welke de provincies door hare wetgeving (de
ESB 29
december 2006
37
Waar nu zeven van de provincies reeds een concessie aanvaard hebben, terwijl
Drenthe gedeeltelijk door Groningen en voor de rest door Overijssel bediend
wordt en deze concessies sedert 15 jaren, afgezien van enkele bezwaren in
gunstigen zin hebben gewerkt, meent Minister Van der Vegte, dat de historisch
geworden omstandigheden er toe nopen het concessiestelsel te handhaven, maar
tevens de bestaande provinciale vergunningen tot het uitoefenen van een electriciteitsbedrijf op te ruimen. Volgens zijn meening is deze provinciale vergunning
niets anders dan een concessie en naast een Rijksconcessie is er voor een provinciale concessie geen plaats. Ook heeft het in sommige gevallen ontstemming
gewekt, dat de provinciale besturen tegelijkertijd optreden, hetzij rechtstreeks,
hetzij door tusschenkomst van een Naamlooze Vennootschap als bedrijfsvoerders
van electriciteitsbedrijven en als overheid met zeggenschap over concurreerende
instellingen.
Zonder de rechtvaardigheid van dit bezwaar te onderzoeken, moet hier worden
vastgesteld, dat het provinciaal toezicht leidend en regelend heeft gewerkt. Dit
geldt vooral voor Zuid-Holland, welke provincie geen eigen bedrijf heeft. Het
centraal gezag behoudt zich in de art. 13 en 14 van het nieuwe ontwerp van wet
voor het toezicht op te dragen aan Gedeputeerde Staten. Men wil echter volgens
de Memorie van Toelichting ook aan de bezwaren der meerderheid der laatste
Staatscommissie tegemoetkomen, door het initiatief zooveel mogelijk te laten
aan de bedrijven zelf. De vroeger reeds verleende concessies worden geacht te
zijn verleend krachtens deze nieuwe wet en verkrijgen dus, als het ontwerp aangenomen wordt, wettelijke sanctie. Geen nieuwe concessie wordt verleend dan
nadat de electriciteitsraad gehoord is.
Een fabriek, die in nevenbedrijf electriciteit opwekt, kan volgens art. 9 ontheffing van de verplichting om concessie te aanvaarden krijgen door den Minister,
den Electriciteitsraad gehoord, maar volgens art. 2 en 3 ook gedwongen worden
wel concessie te nemen en(of) samen te werken met andere ondernemingen,
waarbij art. 8 voorschrijft hoe de daardoor ev. veroorzaakte schade, indien partijen daaromtrent niet tot overeenstemming zijn gekomen, door den Minister kan
worden geregeld.
Het tweede lid van art. 4 voorziet in het geval van werken zonder concessie, die
reeds op 1 Juli 1929 in bedrijf waren en waarop de provinciale verordeningen
tot nu toe golden. De nieuwe Rijksbepalingen mogen niet meer bezwarend zijn
dan de reeds bestaande, alsdan ev. vervallen provinciale verordeningen. Dit geldt
dus voor de gemeentelijke centrales, vooral van die in Zuid-Holland en wel ten
aanzien van het gedeelte, hetwelk van onmiddellijk belang is ook voor de electriciteitsvoorziening buiten die gemeente. Dit kan dus van belang zijn voor een gemeente als Rotterdam, die thans voor de grootste uitbreiding van haar fabrieken
staat en volgens art. 4, 5 lid een concessie zou kunnen aanvragen of volgens art.
7 door den Minister ook opgelegd zou kunnen krijgen, nadat de Electriciteitsraad
is gehoord.
De Minister meent te mogen vertrouwen, dat de electriciteitsbedrijven ook in de
toekomst, zooals tot nu toe, de algemeene electriciteitsvoorziening naar behooren zullen behartigen, maar behoudt zich door art. 8 de bevoegdheid voor om
in het belang der algemeene electriciteitsvoorziening in te grijpen en tot samenwerking te dwingen, waarbij eventueel voor een bedrijf ontstaande schade zal
worden geregeld, zooals reeds vermeld.
De bezwaren van het concessiestelsel zijn zooveel mogelijk uit den weg geruimd.
Ook is aan de wenschen van de Staatscommissie Van Lynden van Sandenburg
voldaan ten aanzien van het buiten werking stellen van het verordeningsrecht der
provincies en van de gemakkelijke toepassing der belemmeringswet van 13 mei
1927, de instelling van een Electriciteitsraad en een verder gaande veiligheidsregeling. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden
gesteld ter verzekering van de veiligheid voor zooveel betreft punten, tot nu toe
niet geregeld bij een wet op het gebied der arbeidsbescherming.
De Electriciteitsraad, die volgens art. 12 den Minister op diens verzoek of uit
eigen beweging van raad dient, bestaat uit tenminste 9, telkens voor ten hoogste
drie jaren door de Kroon benoemde leden, die geen bezoldiging genieten, maar
recht hebben op vacatiegeld, reis- en verblijfkosten. De secretaris en de adjunct-
38
ESB 29
december 2006
secretarissen genieten als Rijksambtenaren een door
de Kroon vast te stellen bezoldiging.
Men heeft dus hier, mijns inziens terecht, een
andere oplossing gekozen dan in Engeland, waar de
Electriciteitsraad uit eenige hoog bezoldigde mannen van gezag bestaat, die ook veel verder gaande
bevoegdheden hebben dan hier wordt voorgesteld.
Dit is hier niet noodig, noch wenschelijk. De electriciteitsvoorziening heeft zich vrij gunstig ontwikkeld,
is voor het grootste deel in handen van publiekrechtelijke lichamen en heeft de productie van 110 millioen kWh in 1913 op 750 millioen ongeveer 10 jaar
later verhoogd. Practisch alle bedrijven werken met
dezelfde frequentie van 50 Hertz, met dezelfde distributiespanning van 10000 Volt voor hooge spanning, 220/380 of 125/220 Volt voor de distributie
aan huis, terwijl ook de voedingslijnen voor 500000
Volt zijn ingericht. Er zijn geringe uitzonderingen.
Maar over het algemeen is door de Vereeniging van
Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland
en dank zij het feit, dat de electriciteitsvoorziening
hier te lande iets later begon, dan in de naburige
landen, grootere uniformiteit bereikt dan overal
elders, vooral in Engeland.
Het is wenschelijk, dat dit wetsontwerp al dan
niet in ondergeschikte details gewijzigd, door de
Kamer zal worden aanvaard, opdat de door vier
Staatcommissies in 17 jaren voorbereide wettelijke
regeling der electriciteitsvoorziening eindelijk vasten
vorm verkrijge.