Ga direct naar de content

Het mysterie van de Wajong

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 30 1999

Het mysterie van de Wajong
Aute ur(s ):
Aarts, L.J.M. (auteur)
Jong, P.R. de (auteur)
Aarts en De Jong BV, Den Haag.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4212, pagina 512, 2 juli 1999 (datum)
Rubrie k :
Naschrift
Tre fw oord(e n):
sociale, zekerheid

Dit artikel is een naschrift n.a.v.: M. van der Zouw, Het echte WAO-probleem: jonggehandicapten, ESB, 2 juli 1999, blz. 510512.
In onze bijdrage van 19 maart hebben wij laten zien dat de recente stijging van de arbeidsongeschiktheid goeddeels kan worden
toegeschreven aan de jongeren onder de 35 jaar. Daarbij bleek dat de helft van de jonge arbeidsongeschikten een Wajong-uitkering
ontvangt. Wij hebben aandacht gevraagd voor het gevaar dat de tot dusver ontwikkelde beleidsinitiatieven aan deze categorie
arbeidsongeschikten voorbij gaan.
De reactie van Mirjam van der Zouw bevat een tweeledige boodschap: de ontwikkelingen zijn minder verontrustend dan door ons
voorgesteld en nader onderzoek is nodig om beter zicht te krijgen op de kenmerken van deze bijzondere populatie. De laatste opmerking
kunnen wij zonder meer onderschrijven. Hieronder gaan wij in op het eerstgenoemde punt.
Demografie?
De stijging van het aantal jonggehandicapten met 25% in de jaren 1990-1998 zou vooral het gevolg zijn van een demografisch bepaalde
instroom. De jonggehandicaptenregeling dateert immers van 1976, zodat de regeling pas in 2023 volgroeid is. Dan is de jonggehandicapte
die in 1976 op zijn 18de voor het eerst een uitkering ontving, 65 jaar geworden. Tot die tijd zal het aantal Wajonguitkeringen alleen al om
deze reden stijgen. Dit mag waar zijn, maar geruststellend is het allerminst. In dit tempo zou het aantal jonggehandicapten, geheel los van
alle andere ontwikkelingen, stijgen tot bijna 230.000. Dit aantal wordt bereikt als de instroomkans op het huidige hoge niveau blijft, en de
uitstroomkans op het huidige lage niveau. Nederland telt in 1998 886.000 arbeidsongeschikten, relatief 2,5 maal zoveel als Duitsland. Als
wij er in zouden slagen de arbeidsongeschiktheid terug te brengen tot Duitse proporties, dat wil zeggen tot 354.000, dan zou – onder
overigens ongewijzigde omstandigheden – op den duur dus tweederde van de arbeidsongeschiktheidspopulatie een
jonggehandicaptenuitkering ontvangen.
Ter geruststelling voert Van der Zouw verder aan dat ook de bevolking in de jaren 1990-1998 is gegroeid en dat de stijging van de
instroom in de Wajong daaraan gerelateerd moet worden. Het relevante deel van de bevolking, de mensen in de leeftijd van 15 tot 25 jaar,
is echter tussen 1990 en 1998 niet gegroeid maar juist met 19% gedaald.
Kortom, de groei van het aantal jonggehandicapten kan slechts voor een beperkt deel geduid worden als het onvermijdelijke gevolg van
de demografie.
Volledig arbeidsongeschikt?
Van der Zouw heeft gelijk als zij stelt dat het aantal jonggehandicapten met een aangeboren aandoening veel groter is dan 7,5% en dat
ook in de categorie psychische stoornissen en gedragsstoornissen een groot aantal aangeboren aandoeningen schuil gaat. Echter, in de
wao is niet de aandoening verzekerd maar de gevolgen daarvan op de capaciteit om een inkomen te verwerven. Talloze mensen bewijzen
elke dag dat aangeboren aandoeningen lang niet altijd betekenen dat werken onmogelijk is. Daarnaast is het aantal jonggehandicapten
met psychische stoornissen en gedragsstoornissen in de periode 1990-1998 met 47% gegroeid, bijna het dubbele van de groei van het
totaal aantal jonggehandicapten. Zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat ook het aantal aangeboren psychische aandoeningen met 47%
zou zijn toegenomen, lijkt er alle aanleiding eens na te gaan of al deze mensen nu werkelijk het best geholpen zijn met een levenslange
arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Van der Zouws conclusie tenslotte, dat het merendeel van de jonggehandicapten niet kan werken, overtuigt niet. Het feit dat 98% een
uitkering krijgt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid is op zich zelf geen bewijs. Het is eerder merkwaardig dat er nauwelijks
jonggehandicapten zijn met een gedeeltelijke uitkering.
Van der Zouw geeft zelf aan dat de arbeidscapaciteit van jonggehandicapten ruimer is dan de officiële cijfers aangeven. Zij wijst er
terecht op dat er al het een en ander wordt gedaan aan de reïntegratie van jonggehandicapten. Zo is 18% in WSW-verband aan het werk
en blijken jonggehandicapten meer dan anderen belangstelling te hebben om aan het werk te komen. Dit is bemoedigend. Reden te meer

om de nu vrijkomende reïntegratiemiddelen vooral ook ten behoeve van de jonggehandicapten aan te wenden. In elk geval moet worden
voorkomen dat de groeiende groep jonggehandicapten verder buiten beeld raakt, omdat in de voorziene ‘prikkelstructuur’ van de
uitvoering van de sociale zekerheid gemeenten, uitvoeringsinstellingen, arbodiensten en werkgevers aan hun re ïntegratie niets kunnen
verdienen.
Zie ook:
L.J.M. Aarts en Ph.R. de Jong, Het echte Wao-probleem, ESB, 19 maart 1999, blz. 217-218.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur