Ga direct naar de content

Conjuncturele neergang blijft relatief mild

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 30 1999

Conjuncturele neergang blijft relatief mild
Aute ur(s ):
Centraal Planbureau
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4212, pagina 516, 2 juli 1999 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
conjunctuur

De Nederlandse economie bevindt zich in de neergaande fase van de conjunctuur. Ook de groei van de werkgelegenheid zal
afzwakken; in 2000 komt een eind aan de daling van de werkloosheid.
De crisis in Japan en de opkomende markten (Zuidoost-Azië, Rusland en Latijns-Amerika) veroorzaakten in de tweede helft van vorig
jaar een daling van de wereldhandel. Vooral in Europa resulteerde dit in een afzwakking van de economische groei. De Amerikaanse
economie werd dankzij een bijzonder krachtig blijvende groei van de binnenlandse bestedingen veel minder getroffen. Door deze
ontwikkelingen kreeg de voor Nederland relevante wereldhandel een gevoelige tik.
Wereldhandel trekt aan
De Zuidoost-Aziatische landen klauteren inmiddels langzaam maar zeker uit het dal. Dankzij een weer groeiende vraag naar importen uit
deze landen kon de wereldhandel zich de afgelopen maanden licht herstellen. Verwacht wordt dat hun vraag naar importen de komende
anderhalf jaar geleidelijk verder aan dynamiek zal winnen. Ook de Japanse economie ontwikkelde zich in het eerste kwartaal van dit jaar
gunstig. Het ziet er echter nog niet naar uit dat dit herstel duurzaam zal zijn: vanaf het midden van dit jaar wordt gerekend op hernieuwde
(lichte) productiedalingen. Ten aanzien van de Europese economie is meer optimisme op zijn plaats: verwacht wordt dat de
productiegroei van de eu-landen licht zal aantrekken. De invoervraag van deze landen, die in de eerste maanden van dit jaar nog wat
verder daalde na de bijzonder sterke afname in het vierde kwartaal van 1998, zal zich de komende tijd dan ook kunnen herstellen. De
economie van de Verenigde Staten draaide de afgelopen jaren op volle toeren, zodat de import voortdurend krachtig toenam. De
Amerikaanse economie zal echter niet aan een vertraging van de economische groei kunnen ontkomen, waardoor ook de vraag naar
importen minder sterk zal gaan toenemen (zie tabel 1).

Tabel 1. Bbp-volume industrielanden, 1998-2000
1998

Verenigde Staten
Japan
EU -landen
Industrielanden

1999

2000

mutaties per jaar, %
3,9
3½
2
-2,9
½
-¾
2,7
1¾
2
2,4
2
1½

Wat betekent een en ander voor de groei van de exportmarkten van ons land? Dit jaar zal de relevante wereldhandel maar weinig (1½%)
boven het gemiddelde niveau van vorig jaar liggen. Dat is mede het gevolg van de daling van de relevante wereldhandel gedurende de
tweede helft van 1998. Bij de geprojecteerde ontwikkeling van de wereldeconomie versnelt de groei van de relevante wereldhandel
volgend jaar echter tot 5% en bereikt daarmee weer een trendmatig tempo. Vanaf het derde kwartaal van dit jaar zal hierdoor de export
aantrekken. Steeg de export in de eerste helft van 1999 slechts met een bescheiden 2% op jaarbasis ten opzichte van de tweede helft van
vorig jaar, in de tweede helft van 1999 komt de groei ten opzichte van de eerste jaarhelft naar verwachting op ruim 5% uit, waardoor een
jaarmutatie van 2½% wordt bereikt. Ook in 2000 zal de export met ruim 5% groeien. Net als dit jaar presteren Nederlandse exporteurs
daarmee iets beter dan hun buitenlandse concurrenten. Dat komt omdat de concurrentiepositie is verbeterd, deels als gevolg van de
recentelijk sterk gestegen dollarkoers.
Zwakke euro
De euro heeft de afgelopen maanden aan kracht verloren ten opzichte van de dollar. Dit valt met name te verklaren uit de sterke toename
van het Amerikaanse bbp en de afzwakkende economische groei van de eurozone, en het daardoor toegenomen (reële) renteverschil
tussen de Verenigde Staten en Europa. Ook andere factoren hebben waarschijnlijk aan de zwakte van de euro bijgedragen, zoals de
Kosovo-crisis, het besluit van de Europese ministerraad om Italië een ruimer budgettair beleid toe te staan en de geringe transparantie
van het beleid van de Europese centrale bank. Verwacht wordt evenwel dat de dollar aan kracht zal inboeten zodra de groeivoorsprong
van de Verenigde Staten op Europa verdwijnt en het renteverschil tussen beide regio’s weer kleiner wordt. Ook de forse buitenlandse

schuld van de Verenigde Staten kan de dollar verzwakken.
Eerste kwartaal valt mee…
Volgens voorlopige cijfers van het CBS was het Nederlandse bbp in het eerste kwartaal van dit jaar 3% hoger dan in het eerste kwartaal
van 1998. De toename van het bbp vertraagt daarmee ten opzichte van vorig jaar, toen deze uitkwam op 3,8%. Toch is de afzwakking iets
geringer dan werd verwacht. Met name de particuliere consumptie is in het eerste kwartaal krachtig blijven groeien. De gezinnen gaven
10% meer uit aan duurzame goederen, zoals auto’s en huishoudelijke apparaten, dan in het eerste kwartaal van 1998. Daarnaast stegen
ook de uitgaven aan luxe diensten (zoals mobiel bellen) meer dan gemiddeld.
De vertraging van de economische groei was vooral het gevolg van de eerder stagnerende exportvraag. De gevolgen daarvan zijn op dit
moment vooral voelbaar in de industrie. De productie van deze sector was in het eerste kwartaal van dit jaar 1,5% lager dan in het eerste
kwartaal van 1998. Ten opzichte van het bijzonder slechte laatste kwartaal van vorig jaar was echter – gecorrigeerd voor het seizoen – van
een bescheiden toename (van 0,5%) sprake.
Voor de werkgelegenheid zijn nog geen cijfers beschikbaar voor 1999. Aangezien de werkloosheid in de eerste drie maanden van dit jaar
verder is gedaald, mag echter worden aangenomen dat ook begin dit jaar de werkgelegenheidsgroei heeft aangehouden.
…maar groei zwakt af
Aan een afzwakking van de economische groei valt dit jaar echter niet te ontkomen. Wel wijzen korte-termijnindicatoren, samengebald in
de cpb-conjunctuurindicator, erop dat de toename van het bbp niet al te sterk zal vertragen. Verwacht wordt dat de groei van het bbp dit
jaar zal uitkomen op 2¼% en volgend jaar op 2%.
Consumptiegroei daalt
De consumptie van gezinnen zal in de loop van dit jaar aan dynamiek gaan verliezen. Toch zal het jaarcijfer voor de groei van de
gezinsconsumptie naar verwachting nog op 3¾% gaan uitkomen (zie tabel 2). Daarmee ontwikkelt de consumptie zich voor het vierde
opeenvolgende jaar sterker dan op grond van de toename van het reëel beschikbaar gezinsinkomen verwacht had mogen worden. Als
gevolg daarvan dalen de niet-contractuele besparingen met 2%-punten verder naar de historische laagte van -3¼% van het beschikbaar
gezinsinkomen. De uitbundige consumptie-ontwikkeling van de afgelopen jaren, en ook nog dit jaar, is vooral ontstaan doordat
Nederlandse gezinnen zich veel rijker zijn gaan voelen door de sterk gestegen huizenprijzen en beurskoersen (vermogenseffecten), die op
hun beurt deels aan de gedaalde kapitaalmarktrente mogen worden toegeschreven. In de projectie wordt verondersteld dat de prijzen van
deze activa in de tweede helft van 1999 en in 2000 niet in dezelfde mate door blijven stijgen. Dat impliceert dat de vermogenseffecten
zullen wegebben. De consumptiegroei (2½%) zal volgend jaar dan weer voornamelijk worden bepaald door de ontwikkeling van het reëel
beschikbaar gezinsinkomen (2¼%).

Tabel 2. Kerngegevens voor Nederland, 1998-2000
1998
mutaties per jaar, %
Volume bestedingen en productie
particuliere consumptie
investeringen in woningen
bruto investeringen bedrijven (excl. woningen)
goederenuitvoer (excl. energie)
goedereninvoer
bruto binnenlands product
Arbeidsmarkt
werkgelegenheid (pers., min. 12 uur per week)
werkloze beroepsbevolking (niveau, in %)
Lonen en prijzen
contractloon marktsector
loonsom per werknemer marktsector
re ëel beschikbaar gezinsinkomen
consumentenprijsindex

1999

2000

4,5
0,1
6,0
7,5
8,1
3,8

3¾
-1
2¼
2½
3¾
2¼

2½
¼
-1¼
5½
4¾
2

2,9
5,2

2
4½

1
4½

3,0
2,9
2,7
2,2

2½
3½
1½
2

2¾
3
2¼
1½

Investeringen dalen nauwelijks
Omdat ook de investeringen een gunstig effect van de gedaalde kapitaalmarktrente ondervinden, dalen deze in 1999-2000 niet of maar in
beperkte mate. De daling zou groter zijn geweest, ware het niet dat de woningbouw in het eerste kwartaal van 1999 nog gunstig werd
beïnvloed door productie-inhaal na het natte najaar van 1998 en het opnieuw zeer zachte winterweer. De bruto investeringen in vaste
activa van bedrijven groeien dit jaar naar verwachting met ruim 2%. Waarschijnlijk investeren de dienstensectoren, en met name het
transportwezen, meer dan de industrie, want bij de investeringen in auto’s en die in gebouwen en grond- weg- en waterbouw vallen dit
jaar de hoogste groeicijfers te noteren. Dat de industrie op de korte termijn weinig investeringsanimo aan de dag legt, is goed
verklaarbaar. In de loop van vorig jaar is de productiegroei in de industrie vrijwel tot stilstand gekomen, waardoor de bezettingsgraad
van de productiecapaciteit anderhalve punt is gedaald. Bovendien staan dit jaar de winstmarges op uitgevoerde industrieproducten sterk
onder druk door de scherpe buitenlandse concurrentie.
Volgend jaar zullen de investeringen van bedrijven waarschijnlijk licht dalen. De groeivertraging van de productie maakt ondernemers

afwachtend. Als gevolg hiervan zakt de investeringsquote, de bedrijfsinvesteringen als percentage van het bbp van 12,6% in 1998 naar
11,1% in 2000. Dat is overigens een bescheiden daling als men deze vergelijkt met de daling in het begin van dit decennium: toen daalde
de investeringsquote twee punten van 13,1% (1991) naar 11,1% (1994).
Werkgelegenheidsgroei vertraagt
De afzwakking van de productiegroei leidt naar verwachting langzaam maar zeker tot een geringere dynamiek van de vraag naar arbeid.
Tot op heden is daarvan nog maar weinig in de maandelijkse werkloosheidscijfers te merken, maar arbeidsmarktindicatoren wijzen op een
afnemend groeitempo in de loop van 1999 (zie figuur 1). Naar verwachting groeit de werkgelegenheid in personen dit jaar met 2%,
waardoor de werkloosheid wederom verder daalt, tot 4½% van de beroepsbevolking. Door de vertraagde reactie van de ontwikkeling van
de werkgelegenheid op de afgenomen productiegroei, komt de toename van de arbeidsproductiviteit dit jaar erg laag uit, wat overigens
niet ongebruikelijk is bij een scherpe vertraging van de productiegroei. Volgend jaar vertraagt de ontwikkeling van de werkgelegenheid
verder, maar de aanwas van nieuwe banen blijft toch nog voldoende groot om het aanbod op de arbeidsmarkt op te vangen. De
werkloosheid komt onder deze omstandigheden dan ook uit op hetzelfde niveau als dit jaar.

Figuur 1. De Nederlandse arbeidsmarkt indices, 1998 = 100
Inflatie hoger
In het begin april verschenen Centraal Economisch Plan 1999 raamde het CPB dat de inflatie zou afnemen van 2% in 1998 tot 1¼% dit
jaar en 1% volgend jaar, als gevolg van het (vertraagde) neerwaartse effect op de prijsstijging van lagere invoerprijzen. De sinds de
afronding van het CEP opgetreden stijging van de koers van de dollar en de olieprijs hebben echter een opwaartse bijstelling van de
inflatieramingen noodzakelijk gemaakt. Op dit moment verwacht het CPB dat de consumentenprijsindex dit jaar zal stijgen met 2% en
volgend jaar met 1½%. Deze aanpassingen illustreren nog eens de onzekerheden die aan korte-termijnramingen kleven.
Winsten staan onder druk
De contractlonen stijgen dit jaar naar verwachting met 2½%, ¼%-punt minder dan drie maanden geleden werd geraamd. De herziening
van de inflatieraming voor dit jaar en indicaties voor volgend jaar vanuit afgesloten cao’s nopen tot een opwaartse bijstelling van de
contractloonraming voor 2000. Voor volgend jaar wordt nu een contractloonstijging verwacht van 2¾%, terwijl drie maanden geleden
nog werd gerekend op een contractloonstijging van 1½%. De loonsom per werknemer in de marktsector neemt in 1999 en 2000
waarschijnlijk toe met respectievelijk 3½% en 3%. Dat de groei van de loonvoet dit jaar belangrijk boven de contractloonstijging ligt is
voor een deel het gevolg van stijgende sociale werkgeverslasten.
De arbeidskosten per eenheid product nemen, bij de uiterst magere groei van de arbeidsproductiviteit, dit jaar vrij sterk toe. Vanwege de
scherpe concurrentie kunnen met name de exporterende bedrijven deze kostenstijging maar in beperkte mate in de prijzen doorberekenen.
De winstgevendheid van de marktsector krijgt in 1999 dan ook een knauw: de arbeidsinkomensquote loopt op van 81% in 1998 naar 83%
dit jaar. Volgend jaar stijgen de loonkosten per eenheid product
minder, mede vanwege een aantrekkende groei van de arbeidsproductiviteit. Toch verslechtert de winstgevendheid verder, zij het veel
minder dan dit jaar: de arbeidsinkomensquote stijgt met ¾%-punt.
Tot slot
Na een reeks van jaren met een krachtige economische groei is de Nederlandse economie als gevolg van de groeivertraging van de
wereldhandel in een rustiger vaarwater terecht gekomen. De huidige neergang is in vergelijking met die van het begin van de jaren
negentig echter relatief mild. Dat is onder meer te danken aan het feit dat de consumptieve bestedingen nu, anders dan indertijd, steun
krijgen vanuit de sterke waardestijging van het huizen- en aandelenvermogen in het recente verleden. De geraamde afzwakking van de
economische groei is voor een deel het gevolg van de verwachting dat deze vermogenseffecten geleidelijk zullen wegebben. Het is
uiteraard mogelijk dat de vermogenseffecten ook de komende anderhalf jaar de verwachtingen zullen overtreffen. Ook een sneller
wegebben van deze effecten kan echter niet worden uitgesloten. Zo behoort bij een harde landing van de Amerikaanse economie een
sterke koerscorrectie op de aandelenmarkten beslist tot de mogelijkheden. In het algemeen leveren de onzekerheden die de ramingen
omgeven zowel opwaartse als neerwaartse risico’s ten aanzien van de economische groei op. Dat is winst in vergelijking met het begin
van dit jaar, toen de meeste analisten ervan overtuigd waren dat de neerwaartse risico’s overheersten.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur