Het midden- en kleinbedrijf
in 1989
Produktiegroei en werkgelegenheidscreatie in het midden- en kleinbedrijf zetten
krachtig door. In dit artikel worden de vooruitzichten voor 1989 geschetst. Op basis van
de nieuwste inzichten lijkt een afzetgroei in het mkb van 3% mogelijk, waardoor er ruim
40.000 arbeidsplaatsen bijkomen. Door verlaging van de minimumloonkosten zou de
banencreatie in het mkb nog aanzienlijk groter kunnen zijn.Ten slotte pleiten de auteurs
voor maatregelen om ook het exportpotentieel van met name het middenbedrijf beter te
benutten.
DRS. W.H.J. VERHOEVEN – DRS. A.R.M. WENNEKERS*
jaren, dat is ruim 40% van de werkgelegenheid van het totale bedrijfsleven.
Plaatsbepaling
Tot het midden- en kleinbedrijf (mkb) worden in Nederland alle particuliere ondernemingen – uitgezonderd de
landbouw en visserij – gerekend die een winstoogmerk
hebben en minder dan 100 werknemers tellen. Daarbinnen
vormen de bedrijven met minder dan 10 werknemers het
kleinbedrijf en die met meer dan 10 het middenbedrijf. Particuliere ondernemingen met 100 of meer werknemers worden dan tot het grootbedrijf gerekend. Figuur 1 geeft de positie van het mkb weer in het bedrijfsleven.
Het midden- en kleinbedrijf neemt een belangrijke plaats
in binnen het Nederlandse bedrijfsleven. Van de 485.000
economised actieve bedrijven behoort 76% tot het middenen kleinbedrijf. Van de bedrijven in het particuliere bedrijfsleven exclusief landbouw behoort bijna 99% tot het mkb.
Van de afzet van het totale bedrijfsleven wordt ruim / 200
miljard of wel 31% door het mkb geleverd. De werkgelegenheid in het mkb kwam in 1986 uit op 1,6 miljoen arbeidsFiguur 1. Plaatsbepaling mkb
bedrijfsleven
—————I
niet-particulier
I——
particulier
landbouw
visserij
mkb
38
Industrie
bouw
handel
horeca
reparatie
vervoer
ov. tertiair
overh.bedr.
gaswinning
communicatie
openb.vervoer
openb.nut
gem.bedr.
woningbezit
grootbedrijf
maatschappelijke
diensten e.d.
gezondheidszorg
Structuur
Per sector kunnen aanzienlijke verschillen optreden1.
Het mkb is dominant in de horeca, de auto- en reparatiesector en in mindere mate in de handel en de bouwnijverheid. De kleine en middelgrote bedrijven zijn in de totale Industrie minder sterk aanwezig, maar de Industrie vormt
nie’ttemin de grootste mkb-sector. Tabel 1 geeft een samenvattend overzicht van de sectorstructuur van het mkb. Binnen de daar gepresenteerde sectoren zijn het mkb en het
grootbedrijf overigens niet altijd elkaars directe concurrenten. Dit is wel het geval in de detailhandel, horeca en reparatie. In de andere sectoren hebben mkb en grootbedrijf
veelal elk een eigen ‘niche’ in de markt (andere branchesamenstelling) en/of vervullen zij een complementaire
functie als toeleverancier of distributeur. Niet alleen de sectorstructuur maar ook de afzetsamenstelling van het mkb
wijkt af van die van het totale bedrijfsleven. Figuur 2 laat
zien dat het mkb relatief sterk op de binnenlandse markt is
georienteerd. Met name in de Industrie blijft het uitvoeraandeel van het mkb (35%) achter bij dat van het grootbedrijf
(61%). Wel zijn veel kleinere bedrijven toeleverancier voor
exporterende ondernemingen. Ten dele lenen de produkten van het mkb zich minder goed voor export dan die van
het grootbedrijf.
Aan de kostenkant wordt het mkb gekenmerkt door een
relatief hoge arbeidsintensiteit. Doordat de gemiddeld lagere arbeidsproduktiviteit onvoldoende wordt gecompenseerd door een lage loonvoet drukken de loonkosten in het
mkb relatief zwaar op de exploitatie2. De betekenis hiervan
voor het beleid komt later in dit artikel aan de orde.
* De auteurs zijn verbonden aan het Economised Instituut voor het
Midden- en Kleinbedrijf (EIM) te Zoetermeer.
1. Zie ook P.M. Braaksma, H.J. Gianotten en W.H.J. Verhoeven,
Midden- en kleinbedrijf in de markt, EIM, november 1987.
2. Zie A.C.P. de Koning en G. Regter, Wat kost arbeid in klein en
groot?, EIM, november 1987.
Binnenlandse afzet
Tabel 1. Sectorstructuur van afzet en werkgelegenheid in
het totale bedrijfsleven en aandeel mkb, 1986
Toelevering aan andere binnenlandse bedrijven is voor
veel kleine en middelgrote ondememingen de belangrijkste
activiteit. In de Industrie en de bouw gaat het daarbij vooral
om de levering van halffabrikaten. Het mkb in het vervoer en
in de zakelijke dienstverlening zijn belangrijke leveranciers
van intermediate diensten. De tendens bij grote bedrijven
zich meer op kemactiviteiten te richten, speelt daarbij het
mkb in de kaart. Ook over de bestemming van de intermediaire afzet van de kleinere bedrijven is het een en ander bekend. Meer dan bij het grootbedrijf is deze gericht op landbouw, bouwnijverheid en groothandel, hoewel in absolute zin
de industrie de belangrijkste afnemer is.
De consumptieve afzet is met een aandeel van ruim 30%
in de totale mkb-afzet eveneens een omvangrijke afzetcategorie. Deze is in het mkb relatief zeer sterk gericht op handel, horeca, reparatie en overige diensten (te zamen goed
voor circa 75%). De relatief bescheiden consumptieve afzet
van de kleine en middelgrote industrie betreft vooral voedingsmiddelen, meubelen en kleding, die van de bouwnijverheid vooral onderhoudswerkzaamheden. In vergelijking met
de totale particuliere consumptie valt bovendien op dat het
mkb niet betrokken is bij de levering van de z.g. vaste lasten
(energie, kwartair, woningbezit). De consumptieve afzetgroei
van het mkb dient tegen die achtergrond te worden bezien.
Ten slotte verzorgt het mkb bijna de helft van de afzet van
in het binnenland geproduceerde investeringsgoederen. Het
kleine en middelgrote bedrijf in zowel industrie, groothandel,
zakelijke diensten (architecten) als bouwnijverheid zijn hierbij betrokken. In absolute zin springt vooral de bijdrage van
het mkb in de bouw in het oog. Van de zeer omvangrijke investeringen in woningen, gebouwen en grand-, weg- en waterbouw (gww) wordt namelijk ongeveer de helft rechtstreeks
door de kleine en middelgrote bouw- en bouwinstallatiebedrijven opgeleverd.
Export_______________________
Ofschoon export in belangrijke mate een aangelegenheid is voor grote bedrijven, is het mkb toch verantwoordelijk voor circa 18% van de nationale export. Dit betreft dan
Figuur 2. Afzetstructuur mkb, grootbedrijf en totaal bedrijven in procenten (1986)
midden- en kleinbedriif
intermediair
consumptie
38
31
investeringen
12
totaal bedriiven
arootbedriif
consumptie
8
. intermediair
consumptie
29
intermediair
32
investeringen
export
10
31
investeringen
8
Afzet
in
mrd.gld.
Landb. en visserij
Energieb
Industrie
Bouw
Groothandel
Detailhandel0
35,8
51,5
264,5
53,6
51,4
24,8
Werkgelegenheid
aandeel arbeids3
mkb in % jaren
_
–
270
56
895
aandeel
mkb in %
_
–
Ov. tertiaire dienstend 69,3
Kwart. dienslen, e.d.e 72,3
28
65
71
62
87
95
35
36
–
336
300
385
131
84
323
575
591
37
79
78
69
90
96
33
39
–
Totaal bedrijven
685,5
31
3.946
41
Part, bedrijfsleven
440,0
49
2.839
57
Horeca
Reparatie, e.d.c
Vervoer en comm.
1 2,4
8,1
41 ,8
a. Arbeidsjaren x 1.000.
b. Delfstoffenwinning en openbaar nut.
c. De autoverkopen zijn begrepen in de sector reparatie.
d. Bank- en verzekeringswezen, zakelijke diensten, cultuur, sport en recrea-
tie, overige dienstverlenende bedrijven.
e. Woningbezit, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, en
dergelijke.
Bran: Centraal economisch plan 1988; Nationale rekeningen 1987 en het
Midden- en kleinbedrijf in 1987 en 1988.
goederen en diensten die direct of via intermediairs in het
buitenland worden afgezet. Bij de hoogte van de export zijn
drie deels overlappende factoren van belang.
De aard van de bedrijvigneid
Niet alle activiteiten lenen zich voor export. Zo zijn de
detailhandel en de consumentgerichte ambachten op
grand van nun verzorgingsfunctie niet geeigend voor export. Bij de bouw vormt de geringe verplaatsbaarheid van
materiaal een belemmering. Binnen de industrie vormen
de transportkosten en de taal een barriere voor de export
van respectievelijk bouwmaterialen en drukwerk. Deze
produkten worden van oudsher vooral door het mkb vervaardigd. Hier staat tegenover dat andere produkten die
veel geexporteerd worden, zoals basismetaal en basischemie, als gevolg van het grootschalige produktieproces
nauwelijks door het mkb worden vervaardigd. De sectorstructuur blijkt dan ook een belangrijke verklaringsgrond te
zijn voor de lage exportquote van het mkb. Ruim de helft
van het verschil in exportquote tussen klein en groot vloeit
voort uitde sectorstructuur. Het mkb exporteert relatief veel
voedingsmiddelen en fabrikaten.
De schaal
Het afzetgebied dat een bedrijf nodig heeft om een voldoende hoog rendement te realiseren hangt samen met de
omvang van het bedrijf. Grote bedrijven zullen derhalve het
benodigde afzetgebied eerder over de grens zoeken dan
kleine. Terwijl de export bij het grootbedrijf 50% van de afzet
uitmaakt, bedraagt dit aandeel bij het mkb slechts 19%. Ook
als voor niet-exporteurs wordt gecorrigeerd – het aandeel
van niet-exporterende bedrijven is in het mkb hoog – is de
exportquote in het mkb lager. De exportorientatie is erg eenzijdig. Ongeveer tweederde van de mkb-export gaat naar
Belgie en de Bondsrepubliek. Van het exporterende mkb
voert zelfs 40% uitsluitend naar deze landen uit3. De export-
3. Zie hiervoor: EVD, De EVD tussen export en beleid, Den Haag,
1986; KNOV, Ondernemers kiezen Europa, Rijswijk, 1988.
ESB 11-1-1989
39
groei van het mkb hangt dan ook nauw samen met de ontwikkeling in deze buurlanden. Het verschil in exportgeneigdheid tussen grootteklassen komt vooral naar voren bij de industrie en het vervoer, waar bedrijven eerder technisch dan
commercieel zijn ingesteld. Veel kleine industriele bedrijven
die zelf niet in staat zijn te exporteren, maken gebruik van intermediairs (onder andere handelshuizen). Voor het industriele mkb ligt het aandeel van deze indirecte export op ruim
een derde.
Gebrek aan kennis en middelen
Export door het mkb gaat met veel problemen gepaard4.
De meest voorkomende problemen zijn gelegen in:
– de kennis (over de markt, distributiekanalen, financiele
arrangementen, technische specificaties, taalbarrieres,
wetgeving);
– de risico’s (betrouwbaarheid van de partner, rechtszekerheid, politieke stabiliteit, betalingsmoraal, wisselkoers);
– de lange procedures (administratieve rompslomp, kwaliteits- en keuringseisen, douanebepalingen, financiering en verzekering);
– de hoge kosten (transport en krediet).
Veel kleinere bedrijven weten niet goed hoe ze op de
buitenlandse markt moeten opereren en hoe ze problemen
die zich op het gebied van export voordoen moeten oplossen. Ook weten zij niet tot welke instanties zij zich daarbij
moeten wenden. Zij beschikken ook niet over de mankracht
om zich uitgebreid met export bezig te houden, of missen
de financiele armslag. Van een goed exportplan is geen
sprake. Export geschiedt meestal op ad-hoc-basis, waarbij getracht wordt overtollige voorraden elders te slijten. Het
produkt is weinig afgestemd op de wensen en smaken van
de buitenlandse afnemer. Het contact met de buitenlandse
afnemer is veelal passief; men zoekt niet zelf naar een
markt. Ook wordt weinig gebruik gemaakt van adviseurs.
Het korte-termijndenken staat voorop, waarbij vooral de
hoogte van de marges van belang is. Motieven om niet te
exporteren liggen dan ook vooral in de aard van het produkt, de concurrentie en de bureaucratie. De praktijk leert
echter dat potentiele exporteurs vaak meer beren op de
weg zien dan feitelijk gerechtvaardigd is.
De verwachtingen voor 1989
De economische vooruitzichten voor 1989 zijn gunstig.
Wel neemt het groeitempo in binnen- en buitenland in vergelijking met 1988 iets af. In de Macro economische verkenning 1989 van het Centraal Planbureau werd een produktiegroei van 2,5% mogelijk geacht. Hierbij was verondersteld dat bij een stabiele dollarkoers de voor ons land
relevante wereldhandel met 5% zou toenemen. Op grand
van de huidige inzichten zou de wereldhandelsgroei echter nog 1% hoger uit kunnen komen. Deze uitkomst is echter met grote onzekerheden omkleed. De dollarkoers is momenteel weinig stabiel, terwijl de grote handelstekorten van
de VS de gunstige buitenlandse ontwikkeling onder druk
kunnen zetten. Op basis van de informatie uit het afgelopen najaar5 wordt voor het mkb een produktiegroei verwacht van 2,5%, die vrijwel gelijk is aan de prognose uit de
Macro economische verkenning voor het totale bedrijfsleven.
Op grand van deze prognose zal de export van het mkb
dit jaar met bijna 4% kunnen toenemen. In vergelijking met
het achter ons liggende jaar betekent dit een kleine vertraging. Het mkb zou daarmee een geringere groei realiseren
dan het totale bedrijfsleven (5%, exclusief energie), wat samenhangt met de relatief geringe invoergroei van Duitsland
40
Tabel2. De ontwikkeling van deproduktie en werkgelegenheid in het mkb in 1989
Produktie3
Industrie
Bouwnijverheid
2,75
1,5
3
1,75
2
Werkgelegenheid3
Groothandel
Detailhandel
Horeca
Auto- en reparatiesector
Vervoer
Overige tertiaire diensten
1,75
3,25
3,25
1
0,5
2
0,75
1,25
2
1,25
2,25
Midden- en kleinbedrijf
2,5 (3)b
1,25(1,5)”
a. Mutaties in %ten opzichte van 1988.
b. Bijgestelde raming op grond van de nieuwste inzichten.
Bron: Economische verkenning midden- en kleinbedrijf, 1989.
en Belgie. Nadat de winstmarges de afgelopen jaren als
gevolg van de val van de dollar onder druk stonden, kunnen de winstmarges in 1989 bij een stabiele dollarkoers
weer verbeteren.
De afzet van consumptiegoederen en diensten zal in het
mkb naar verwachting met 2% toenemen, en daarmee achterblijven bij de toename van de particuliere consumptie die
met 2,5% groeit. Het mkb in de detailhandel in voedingsen genotmiddelen verliest nog steeds terrein aan het grootwinkelbedrijf. Daarnaast blijven de toeristische bestedingen van Nederlanders in het buitenland fors groeien, terwijl ook de invoerpenetratie doorgaat.
De afzet van investeringsgoederen die nauw samenhangt met de investeringsactiviteiten van het bedrijfsleven
en de overheid, alsmede met de woningbouw, zal naar verwachting minder groeien dan in 1988. In tegenstelling tot
vorig jaar zal de nieuwbouw van woningen dit jaar niet uitgebreid worden. De investeringen in outillage en bedrijfsgebouwen groeien naar verwachting maar weinig, terwijl
de investeringen in wegtransportmiddelen zelfs iets kunnen dalen. Alleen de investeringen in vliegtuigen nemen
fors toe, maar dit type investeringen wordt niet door het
mkb geleverd.
De intermediate leveringenword&n vooral bepaald door
de economische ontwikkeling in de diverse sectoren, de
voorraadvorming, de mate van uitbesteding van werkzaamheden en de concurrentie uit het buitenland. Doorde
algehele groeivertraging die optreedt bij de produktie van
het bedrijfsleven zullen de intermediaire leveringen dit jaar
toenemen met slechts 2,5%.
De produktiegroei zal niet in alle sectoren gelijk zijn. In
de sectoren bouwnijverheid, detailhandel en auto- en reparatiesector blijft de ontwikkeling achter bij de gemiddelde
groei. De stagnatie in de woningbouw remt de produktiegroei in de bouwnijverheid. Het mkb in de detailhandel verliest marktaandeel aan het grootwinkelbedrijf en de autoen reparatiesector kampt met een daling in de autoverkopen. De industrie, het vervoer en de groothandel profiteren
van de exportontwikkeling die een hogere groei vertoont
dan de binnenlandse afzet. De overige tertiaire dienstverlening, met name de zakelijke diensten, zal de sterkste
groei laten zien.
4. AMRO/KNOV, Betere exportkansen voor het mkb, Amsterdam,
1983; W.H.J. Verhoeven, Het exportgedrag van het midden- en
kleinbedrijf, Zoetermeer, 1985; EVD, DeEVD tussen export en bete/0, Den Haag, 1986; KNOV, Ondernemers kiezen Europa, Rijswijk, 1988.
5. Gebaseerd op Economische verkenning midden- en kleinbedrijf
1989, EIM, Zoetermeer, September 1988.
Bij een stijging van de arbeidsproduktiviteit met 1,25%
zal volgens de najaarsprognose de werkgelegenheidn het
mkb in 1989 kunnen toenemen met 1,25%, wat neerkomt
op 22.000 arbeidsjaren. Dit betekent dat het aantal mensen dat dit jaar in het mkb werkzaam is met 34.000 uitgebreid kan worden. De meeste werkgelegenheid wordt gecreeerd in de overige tertiaire dienstverlening en de groothandel.
De kostenstijging blijft dit jaar gematigd, waarbij onder
invloed van een stabielere dollar de concurrentiepositie
kan verbeteren. De verwachting is dan ook dat het mkb zowel op de binnen- als buitenlandse markt een margeverbetering kan realiseren, wat uitmondt in een stijging van de
winst voor belasting met 9%. Voor zelfstandigen vormt de
winst de belangrijkste bron van inkomen. Het beschikbare
inkomen van zelfstandigen stijgt in 1989 met 5,25%. De
koopkracht van deze inkomensgroep neemt dan met 4%
toe. Het beschikbare inkomen wordt positief beTnvloed door
de daling van de sociale lasten en negatief door de progressie van de inkomstenbelasting en het op nul stellen
van de basispremie van de WIR.
Nieuwste inzichten
Naar het zich nu laat aanzien, ontwikkelt de wereldhandel
zich gunstiger dan in September werd voorzien. Ook de economische ontwikkeling van Belgie en de Bondsrepubliek is
gunstiger dan eerder werd geraamd, zodat de exportgroei
nog wat hoger kan uitkomen dan hiervoor is vermeld. Voor
het mkb behoort nu een exportgroei van 4,5 a 5% tot de mogelijkheden. Ook de consumptie lijkt iets hoger te kunnen uitkomen dan eerder geraamd. Onder invloed van extra bedrijfsinvesteringen zou de afzet van investeringsgoederen
door het mkb ruim 1% meer kunnen toenemen. De intermediaire leveringen zouden 0,5% hoger uit kunnen komen, zodat de produktiegroei van het mkb dan 0,5% extra kan toenemen. Onder deze omstandigheden zou de werkgelegenheid 6.000 arbeidsjaren, of wel 7.000 werkzame personen,
hoger uitkomen dan hiervoor geraamd.
Onzekerheden
De raming voor 1989 is met grote onzekerheden omgeven. Een belangrijke veronderstelling bij de prognose voor
1989 is een stabilisatie van de dollar op het niveau van / 2,Indien de handelstekorten van de VS zouden aanhouden
en de nieuwe regering-Bush geen afdoende maatregelen
zou nemen ter beteugeling van het begrotingstekort, dan
is het denkbaar dat de dollar aan een vrije val begint en is
een daling van 10% in 1989 en van 20% op de middellange
termijn niet uit te sluiten. De concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven zal onder deze omstandigheden
aanzienlijk verslechteren. Als gevolg van de veel lagere
prijzen van de concurrenten zouden een lagere exportgroei en een verhoogde invoerpenetratie optreden. Ook de
investeringen zouden minder groeien. Alleen de consumptie zou onder invloed van de lagere invoerprijzen iets toenemen. De produktie van het Nederlandse bedrijfsleven
zou onder die omstandigheden dit jaar blijkens de in de
Macro economische verkenning 1989 gepubliceerde dollarvariant 0,3% lager uitkomen dan eerder werd geraamd.
Op middellange termijn (1992) zou de produktie van het
Nederlandse bedrijfsleven zelfs 1% lager liggen dan bij een
stabiele dollar. De werkloosheid zou 29.000 personen hoger uitkomen. Ook het mkb ondervindt van een lagere dollarkoers nadelige gevolgen. Zij n dit jaar de negatieve eff ecten nog beperkt (produktiegroei -0,1 %), in 1992 zal de pro-
ESB 11-1-1989
rate/3. Tentatieve effecten voor het mkb van een waardedaling van de dollar met 20% in 1989 e.v., cumulatieve afwijking ten opzichte van centraalpad in procenten
Omschrijving
1989
Veronderstelling:
– waardedaling van de dollar
Resultaten:
– produktie
– export
– afzet investeringsgoederen
– afzet consumptiegoederen
– afzet intermediaire leveringen
-0,1
-0,6
-0,4
0,2
-0,1
– afzetprijs
-loonvoet
-0,7
-0,1
-1 0
– werkgelegenheid (x 1 .000 arbeidsjaren) -1
– arbeidsinkomensquote
0,2
1992
-20
-0,8
-2
-1,3
0,3
-1,0
-2,5
-1,5
-12
0,8
Bron: Economische verkenning midden- en kleinbedrijf, 1989.
duktie 0,8% lager uitvallen dan in hetgeval van een stabiele dollar. De prijzen komen onder grote druk te staan, wat
gepaard gaat met margeverlies. De winst zou dit jaar reeds
0,8% en in 1992 zelfs 3,8% lager uitkomen. In 1989 zou de
werkgelegenheid 1.000 en in 1992 12.000 arbeidsjaren lager zijn. Voor het midden- en kleinbedrijf zijn de gevolgen
van de lagere dollarkoers wat minder groot dan voor het totale bedrijfsleven. Het midden- en kleinbedrijf is duidelijk
minder afhankelijk van de export, terwijl het mkb op de binnenlandse markt in sterke mate op segmenten opereert
waar bedrijven weinig rechtstreeks last hebben van de invoerpenetratie. Te denken valt aan de bouwnijverheid, de
detailhandel en de tertiaire dienstverlening. Daarnaast
wordt een aantal activiteiten waarin het mkb sterk is vertegenwoordigd, zoals woningbouw, nauwelijks beTnvloed
door Internationale ontwikkelingen.
Werkgelegenheidspotentieel
In de hiervoor gepresenteerde raming voor 1989 neemt
het arbeidsvolume in het mkb nog iets krachtiger toe dan
in het totale bedrijfsleven. Dit was ook al het geval in de jaren 1986-1988, mede omdat toen de bouwnijverheid, de
handel en diverse commerciele diensten een relatief sterke werkgelegenheidsgroei vertoonden. Het mkb neemt in
deze jaren, zowel gerekend in arbeidsjaren als in werkzame personen, ongeveer de helft van het in 1985 ingezette
werkgelegenheidsherstel van het bedrijfsleven voor zijn rekening6. In het licht van de omvangrijke structurele oververtegenwoordiging van de minder geschoolden in de
werkloosheid, is deze banencreatie van extra betekenis.
Het opleidingsniveau van de werkgelegenheid in het mkb
is immers relatief laag. Het aandeel van het minimumloon
in de loonsom is bij het mkb en vooral het kleinbedrijf relatief groot. Dit is vooral het geval in de bedrijfstakken detailhandel, horeca en reparatiebedrijven. Hoewel hierover
geen exacte gegevens bekend zijn, lijkt het aannemelijk
dat ook nieuwe banen in het mkb gemiddeld laagwaardiger zijn dan die in het grootbedrijf.
De toekomstige bijdrage van het mkb aan de werkgelegenheidsgroei zal onder meer afhangen van de relatieve
prijsontwikkeling van goederen en diensten die het mkb
6. Over de periode 1970-1985 daalde de werkgelegenheid in het
mkb gemiddeld 0,7% per jaar, terwijl deze in het grootbedrijf met
1,1% afnam. Zie: G.Th. Elsendoorn, Werkgelegenheid en schaalgrootte 1960-1985, EIM, Zoetermeer, September 1988.
41
produceert. Eerder onderzoek7 heeft laten zien dat bij voorbeeld een relatief gematigde loonontwikkeling in arbeidsintensieve sectoren kan leiden tot extra arbeidsplaatsen in
het mkb. Met ligt dan voor de hand dat ook beleidsmaatregelen gericht op (verdere) verlaging van de minimumloonkosten, die momenteel sterk in de belangstelling staan,
vooral in de kleine en middelgrote bedrijven extra banen
zullen opleveren. We hebben hiervoor een partiele berekening uitgevoerd. Een verlaging van de bruto-minimumloonkosten met 15%, onder handhaving van het netto-minimumloon, zou direct tot gevolg hebben dat de loonvoet in
het totale bedrijfsleven met 0,5% zou dalen en in het mkb
met 0,8%. Ceteris paribus zou dit in het mkb een werkgelegenheidseffect hebben van 5.000 arbeidsjaren. Het mkb
zou dan meer dan de helft van de werkgelegenheidscreatie in het totale bedrijfsleven voor zijn rekening nemen. De
loonvoet van het mkb in de detailhandel, horeca en reparatiebedrijven zou daarbij met bijna 3% dalen. Omdat in
deze sectoren ook veel deeltijdarbeid voorkomt, zou het
aantal personen dat in het mkb aan de slag kan aanmerkelijk hoger uitkomen. Uiteraard zijn de effecten groter indien de lonen tussen minimumloon en modaal eveneens
zouden dalen.
Een daling van het minimumloon zou er verder toe leiden dat de koopkracht iets zou verbeteren doordat met
name de diensten van de horeca, de reparatiebedrijven en
de overige dienstverlenende bedrijven (kappers, wasserijen, en dergelijke) aanmerkelijk goedkoper zouden worden.
Door de verandering van de relatieve prijzen zou ertevens
een verschuiving in het consumptiepatroon kunnen optreden. Ook zou de concurrentiepositie van vooral de kleinere ondernemingen in deze bedrijfstakken ten opzichte van
het zwarte circuit kunnen verbeteren. Van deze factoren te
zamen is een additionele groei van de werkgelegenheid te
verwachten, die voor het mkb ruwweg geschat wordt op
3.000 arbeidsjaren. Op de korte termijn zou de werkgelegenheid in het mkb derhalve met 8.000 arbeidsjaren toenemen.
Bedacht moet worden dat er op wat langere termijn nog
andere effecten kunnen optreden die niet direct te becijferen zijn8. Zo betekent een verlaging van de minimumioonvoet niet alleen een verlaging van de gemiddelde loonvoet,
maar ook een relatieve loonkostendaling van laaggeschoolde ten opzichte van hooggeschoolde arbeid, wat
kan leiden tot substitutie-effecten, waardoor er een verschuiving kan optreden in de richting van een meer arbeidsintensief produktieproces met gebruikmaking van relatief meer laaggeschoold personeel. Dit effect zou met
name bij de middelgrote en grote ondernemingen in de industrie en bouwnijverheid kunnen optreden. In het kleinbedrijf, waar gemiddeld maar 2 a 3 mensen werkzaam zijn,
lijken de mogelijkheden tot substitutie van hooggeschoolde door laaggeschoolde arbeid beperkt.
kerheid over de mondiale economische ontwikkeling. De
tekorten op de begroting en de handelsbalans van de VS
hangen nog als een zwaard van Damocles boven de wereldmarkt. Slechts bij een trendmatige wereldhandelsgroei
van minstens 4% per jaar kan de Nederlandse economie
met de 2 a 3% per jaar groeien die voor substantiele verlaging van de werkloosheid nodig is. Ook voor het mkb is
deze onzekerheid, als gevolg van de intermediaire verwevenheid, van cruciaal belang.
Intussen werpt ook de eenwording van de Europese
markt haar schaduw vooruit. Deze zal voor het mkb in elk
geval toenemende concurrentie op de binnenlandse en de
buitenlandse markt met zich meebrengen9. Een verdere
concentratie kan het gevolg zijn. Maar ook zullen er toenemende exportmogelijkheden zijn voor met name het middenbedrijf met zijn nog onvolledig benutte exportpotentieel.
Wil dit exportpotentieel werkelijk aangeboord kunnen worden, dan zal een oplossing gevonden moeten worden voor
de vele problemen die het mkb op zijn weg vindt. Vooral de
problemen op het gebied van kennis, informatievoorziening en het vinden van betrouwbare partners in het buitenland blijven nijpend. Export in het mkb moet meergeschieden op basis van planning en actieve marketing. Exportconsulenten kunnen hierbij goede diensten bewijzen. Ook
moeten ondernemers in het mkb meersamenwerken. Voor
veel kleine industriele ondernemers zou indirecte export
via handelshuizen de oplossing zijn. De taak van de overheld ligt in een gerichte informatievoorziening en in het
wegnemen van financiele drempels.
Zelfs bij handhaving van het huidige tempo van economische groei zal de werkloosheid, en vooral die van de lager opgeleiden, nog lange tijd hoog zijn. Naast het macroeconomische beleid gericht op kostenmatiging lijken ook
specifieke maatregelen, zoals verlaging van de minimumloonkosten, een oplossing te bieden. In het voorafgaande
hebben wij geschetst dat juist het mkb dan een interessante bijdrage aan het werkgelegenheidsherstel zou kunnen
leveren.
Wim Verhoeven
Sander Wennekers
Besluit
Naar het zich nu laat aanzien, is de economische groei in
1988 niet alleen ver uitgegaan boven de aanvankelijke verwachtingen, maar is zelfs sprake van een piekjaar. Het nu
voor ons liggende jaar 1989 lijkt in elk geval het zesde achtereenvolgende jaar met een produktiegroei van meer dan
2% te kunnen worden. Inmiddels zal dan sprake zijn van een
langdurige periode van herstel van winstgevendheid en investeringsgeneigdheid, en sinds 1985 ook van werkgelegenheid. Het midden- en kleinbedrijf heeft van deze ontwikkelingen geprofiteerd maar heeft er ook aan bijgedragen.
Welke contouren van de toekomstige ontwikkeling na
1989 tekenen zich nu al af? Wat zullen de kansen en de
bedreigingen voor het mkb zijn? Allereerst is er de onze42
7. W.H.J. Verhoeven, H.H.M. Peelers en H. van de Kamp, Loondifferentiatie en werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf,
EIM, Zoetermeer, maart 1988.
8. Zie: CPB, Gevolgen verlaging minimumbon; een verkenning,
werkdocument nr. 25, September 1988.
9. Zie: R.E. van der Horst e.a., De Europese uitdaging, EIM, november 1988.