Het basisinkomen is een
utopie
A.L. Bovenberg en F. van der Ploeg*
H
et basisinkomen lijkt een aantrekkelijke oplossing voor deproblemen met de
sociale zekerheid: bet combineert lage uitvoeringskosten met grote individuele
vrijheid. Echter, omdat veel uitkeringsgeld bij mensen terecht komt die bet niet nodig
hebben, en hetplegen vanfraude aantrekkelijker wordt dan ooit tevoren, is bet een
uiterst dure manier om de armoede te bestrijden. Nederland kan bet zich niet
veroorloven de band tussen arbeid en inkomen verder los te koppelen.
De verzorgingsstaat staat ter discussie. Het kabinetKok hoopt door de bedrijfsverenigingen bloot te stellen aan concurrentie van particuliere verzekeraars de
kosten van de sociale zekerheid te drukken. Overigens zal de marktwerking niet zijn voile invloed kunnen doen gelden omdat ook is afgesproken risicoselectie te vermijden. Mensen met een vlekje moeten
immers ook kunnen rekenen op een volwaardige
verzekering tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Door het aanmoedigen van premiedifferentiatie probeert het kabinet meer preventie uit te lokken.
Tegelijkertijd is er een steeds grotere nadruk op
een strengere uitvoering. Het kabinet bezuinigt op de
sociale zekerheid door niet of slechts voor de helft te
koppelen. Vanuit de WD wordt sterk gepleit voor invoering van een basis- of ministelsel voor de sociale
zekerheid. De bedoeling is dat hoogte en duur van
de uitkering tot een minimumniveau beperkt worden
en dat werknemers zichzelf aanvullend bijverzekeren. Al deze varianten houden vast aan het principe
van strenge rechtvaardigheid: tegenover het recht
van de uitkering staat de plicht om te werken. Onlosmakelijk verbonden met dit principe is dat inactieven
die proberen een aanvullend inkomen te verwerven
fors afgestraft worden door te korten op de uitkering.
De daarmee gepaard gaande armoedeval heeft bijgedragen aan de uittocht van laaggekwalificeerde arbeid uit het produktieproces. Is het niet beter over te
stappen naar een volstrekt nieuw stelsel van sociale
zekerheid?
Pleidooi voor een basisinkomen1
Marcel van Dam (PvdA) , de minister van Economische Zaken, Hans Wijers (D66)3, en de minister van
Financien, Gerrit Zalm (WD), zijn voorstanders van
invoering van een basisinkomen. Er zijn verschillende varianten van het basisinkomen in omloop. In dit
artikel bespreken we een uniform basisinkomen als
onvoorwaardelijk recht van elke Nederlander. Dit
geindividualiseerde basisinkomen houdt geen rekening met de woon- en leefsituatie, noch met het inkomen van de partner. De uitkering is niet meer een afgeleide van pech zoals ziekte, arbeidsongeschiktheid
of werkloosheid. Het basisinkomen vervangt daarom
op termijn zoveel mogelijk uitkeringen zoals de
ABW, de AWW, de AKW, de AAW/WAO, de ZW, de
VUT, de AOW, de individuele huursubsidie en de studiefinanciering. Het basisinkomen is een sociale voorziening, niet een sociale verzekering.
Wat zijn de positieve effecten van zo’n basisinkomen?
• De omvangrijke uitvoeringskosten en de inbreuk
op persoonlijke levensomstandigheden die gepaard gaan met bij voorbeeld de ‘tandenborsteltjesproblematiek’ verdwijnen. Het gezin is voor velen
immers niet meer de hoeksteen van de samenleving en een basisinkomen past daarom beter in
een geindividualiseerde samenleving waar de
* A.L. Bovenberg is verbonden aan het CentER van de Katholieke Universiteit Brabant en het OCFEB van de Erasmus
Universiteit Rotterdam. F. Van der Ploeg is verbonden aan
de Universiteit van Amsterdam en is tevens algemeen financieel woordvoerder van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De auteurs danken S. Cnossen en
R. de Mooij voor commentaar.
1. Zie bij voorbeeld S. Brittan en S. Webb, Beyond the welfare state. An examination of basic incomes in a market economy, The David Hume University, Aberdeen University
Press, Aberdeen, 1990. In Nederland heeft het Centraal Planbureau de gevolgen van een basisinkomen doorgerekend
aan de hand van het ‘balanced growth’-scenario; zie Nederland in drievoud. Een scenariostudie van de Nederlandse
economie 1990-2015, SOU Uitgeverij, Den Haag, 1992.
2. Zie bij voorbeeld De opmars der dingen, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1994. Voor een andere bijdrage uit de
PvdA-kring, zie P. de Beer, Het verdiende inkomen, Bohn
Stafleu/Van Loghum, Houten/Zaventhem, 1993.
3. Een speciaal D66-partijcongres, 4 en 5 februari 1995, is
zelfs gewijd aan het basisinkomen.
privacy van uitkeringstrekkers steeds meer gewaardeerd wordt;
• de mensonterende Kafkiaanse uitvoeringsbureaucratie kan afgeschaft worden en de betrokken
ambtenaren kunnen zich eindelijk richten op
produktieve activiteiten;
• het probleem van uitkeringsfraude is simpelweg
niet aan de orde. De negatieve publieke opinie
over overheid, het maatschappelijk middenveld,
de uitvoeringsproblematiek, falend sanctiebeleid
en de slechte werking van de arbeidsmarkt dragen
bij aan de populariteit van het basisinkomen;
• de huidige straf op het accepteren van laagbetaalde (deeltijd)baantjes verdwijnt, waardoor het reserveringsloon voor deze banen kan dalen. Dit bevordert de participatie van de laaggeschoolden en
gaat zo de dreigende tweedeling te lijf. Tegelijkertijd wordt onbetaalde arbeid, bij voorbeeld huishoudelijke arbeid of vrijwilligerswerk, aangemoedigd. Hetzelfde geldt voor mensen die nun leven
zonder arbeid willen inrichten.
• men is eerder geneigd om risico’s te nemen door
bij voorbeeld een baantje met een schommelend
of winstgerelateerd inkomen te accepteren, of
door een bedrijfje op te zetten. Het basisinkomen
biedt een sociaal vangnet terwijl het tegelijkertijd
inspeelt op de dynamiek van een gedereguleerde,
flexibele arbeidsmarkt.
Tegenover het arbeidsethos van het huidige model
van strenge rechtvaardigheid plaatst het basisinkomen een meer ontspannen visie op werk. In plaats
van de burger te betuttelen door allerlei subsidies
voor goede zaken te geven, is het vanuit een liberaal
Figuur 1. Het
Netto inkomen
verband tussen bruto en
netto inkomen
bij negatieve
inkomstenbelasting
A
T
O
Bruto inkomen
De eerste drie genoemde parameters hangen met elkaar samen, en wel als volgt: de heffingskorting is ge-
lijk aan het produkt van de inhoudingsvoet en de belastingvrije som, dat wil zeggen T = uA. In de figuur
is (1 – u) de helling van de lijn TC.
lemand die geen eigen inkomen heeft, ontvangt
het basisinkomen T (ook wel heffingskorting genoemd). Zodra men gaat werken wordt een gedeelte
van de verdiensten gekort op het basisinkomen. De
inhoudingsvoet waartegen dit gebeurt is u. Bij een
bruto inkomen ter hoogte van A ontvangt men niets
van, maar betaalt men ook niets aan de fiscus. A
wordt ook wel het break-even-inkomen of de aftrekbare som genoemd. Bruto-inkomens boven het
break-even inkomen betalen aan de fiscus. Hier geldt
het marginale tarief t (in de figuur is (1 – t) de helling
van de lijn CD), t kan gelijk zijn aan u, maar in bo-
venstaande figuur is t lager , zodat TC vlakker loopt
dan CD. Het netto inkomen N hangt op de volgende
manier van het bruto inkomen B af:
oogpunt bezien beter een basisinkomen te geven op-
dat de burger zelf kan beslissen waar ze haar geld
aan besteedt. Een basisinkomen is de meest directe
manier om armoede te bestrijden en heeft het voordeel dat allerlei armoedevallen voor laaggekwalificeerde arbeid, die mede voortvloeien uit inkomensafhankelijke subsidies, opgeheven worden. Dit is
wellicht het belangrijkste argument voor een basisinkomen.
Is het basisinkomen inderdaad de steen der wijzen? In de rest van dit artikel laten we een aantal economische en belastingtechnische aspecten van het basisinkomen de revue passeren.
Basisinkomen als negatieve
inkomstenbelasting
Om de uitvoeringskosten zo laag mogelijk te houden, is het gewenst het overhevelen van het basisinkomen naar de burger te flscaliseren via de zogenaamde negatieve inkomstenbelasting . Dit betekent
een ge’integreerd stelsel van heffingen en uitkeringen. We nemen voor het gemak aan dat de negatieve
inkomstenbelasting wordt gekenmerkt door vier cruciale parameters (zie figuur 1):
• (1) de tax credit of heffingskorting T (het basisinkomen);
• (2) de belastingvrije som A;
• (3) de inhoudingsvoet u; en
• (4) de belastingvoet t.
ESB 1-2-1995
N – B – t(B-A), B > A
N = B – u(B-A) = T + (l-u)B, B < A.
In de extreme situatie dat u = 1 geldt het principe
van strenge rechtvaardigheid: alles wat men bovenop
het basisinkomen bijverdient wordt gekort, en wie
minder dan het break-even-inkomen A verdient,
krijgt zijn inkomen tot dit bedrag aangevuld: N – A,
B < A. De lijn TC verloopt dan horizontaal. Deze
vormgeving straft arbeidsinspanning af en veel van
de bovenstaande voordelen worden hiermee dus niet
gerealiseerd. Om met het basisinkomen de arbeidsinspanning aan de onderkant te stimuleren, zal de
inhoudingsvoet u lager moeten zijn.
4. Zie F.H.M. Grapperhuis, Is de negatieve inkomstenbelas-
ting een schrede vooruit op de weg naar de sociale rechtvaardigheid?, Kluwer, Deventer, 1970; en DJ. Wolfson,
Publieke sector en economische orde, hoofdstuk 7, 1988.
5. Zie bij voorbeeld M. Friedman, Capitalism and freedom,
The University of Chicago Press, Chicago, 1962; of J. Tobin,
Improving the economic status of the negro, Daedalus,
1965, biz. 899-965.
6. Overigens pleiten de meeste voorstanders van een basisinkomen voor een belastingtarief, d.w.z. u = t.
De financiering
Bij een gegeven hoogte van het basisinkomen is een
lage inhoudingsvoet duur voor de overheid, omdat
het break-even inkomen dan moet toenemen (in de
figuur: als T vastligt en de helling van de lijn TC steiler wordt, dan schuift het punt A naar rechts zodat de
kosten van het basisinkomen, ter grootte van het
vlak OTC, toenemen). Dit betekent een lastenverlichting, ook voor degenen die meer dan het break-even
inkomen verdienen (en het basisinkomen dus niet
nodig hebben).
Het financieringsprobleem wordt verder verzwaard door het onvoorwaardelijke karakter van het
basisinkomen. De overheid benut bij de toekenning
van het basisinkomen immers geen informatie over
gezondheidstoestand (zoals bij de WAO), leefsituatie
en vermogen (bijstand), of beschikbaarheid voor de
arbeidsmarkt (WW). Dit impliceert dat de overheid
Sinterklaas speelt voor degenen die, gezien hun leefsituatie, een basisinkomen niet nodig hebben. Dit
geldt vooral voor veel niet-werkende vrouwen met
goedverdienende partners.
Het gebrek aan onderscheidingsvermogen ten
aanzien van de specifieke situatie en behoeften van
het individu maakt het basisinkomen een duur instrument om armoede te bestrijden. Bij de financiering
van dit instrument zal gekozen moeten worden tussen efficientie (dat wil zeggen een laag marginaal tarief, t) en rechtvaardigheid (dat wil zeggen een hoog
sociaal minimum, T) . ‘Rechtse’ en ‘linkse’ pleitbezorgers van het basisinkomen hebben verschillende
ideeen over deze keuze.
De rechtse variant
De rechtse methode om het basisinkomen te financieren is het verlagen van de hoogte van het basisinkomen: de heffingskorting T. Dit betekent onvermijdelijk een inkomensachteruitgang voor degenen die
niet in staat zijn additioneel inkomen boven de heffingskorting te verdienen. Dit is slecht nieuws voor
AOWers, gehandicapten en arbeidsongeschikten die
niet of nauwelijks kunnen werken en daarom aangewezen zijn op de heffingskorting.
De rechtse variant is in feite een schaamlap voor
het verlagen van de uitkeringen en het afkopen van
de aandacht voor de kwetsbare groepen. Een basisinkomen van vijftig procent van het wettelijk minimumloon lijkt enigszins op een ministelsel. Burgers kunnen zich eventueel particulier bijverzekeren tegen
arbeidsongeschiktheid. Toch blijft regelgeving noodzakelijk om risicoselectie te voorkomen. Bovendien
ontbreken particuliere verzekeringen tegen werkloosheid omdat het probleem van ‘moral hazard’ te groot
is. Met name werkloze alleenstaanden zijn dan ook
de klos8. Onder de rechtse variant zal er dan ook grote politieke en maatschappelijke druk ontstaan om regelgeving in te voeren ten behoeve van additionele
verzekeringen, bij voorbeeld kostwinnersverzekeringen en voorzieningen die gehandicapten en andere
kwetsbare groepen beschermen9. Hiermee zijn de uitvoeringskosten weer terug.
De meeste voorstanders van de rechtse variant
pleiten tevens voor een verdergaande deregulering
van de arbeidsmarkt. Hierbij wordt meestal gedacht
aan afschaffing van het wettelijk minimumloon en
het niet langer algemeen-verbindendverklaren van
collectieve cao’s (inclusief afspraken voor collectieve
herverzekering om de lagere uitkeringen te repareren).
De linkse variant
De linkse oplossing voor het financieringsprobleem
is het verhogen van de belastingvrije voet, A. Dit vermindert de opbrengst van de inkomstenbelasting en
vereist, bij constante belastingopbrengsten, een verhoging van het marginale belastingtarief, t. Het verschil met de rechtse variant is dus dat de midden- en
hogere inkomens in plaats van de uitkeringsgerechtigden voor de kosten opdraaien. De verschuiving
van de marginale wig naar de midden- en hogere inkomens, en het daarmee gepaard gaande progressievere belastingsysteem, heeft twee voordelen. Ten eerste matigt het de lonen in arbeidsmarkten met
onvolledige mededinging ten gevolge van vakbonden, ‘efficiency wages’ en zoekkosten10. Ten tweede
wordt arbeidsdeling bevorderd. Nederland is echter
reeds koploper op het gebied van de herverdeling
van arbeid en deeltijdbanen. Het is dus de vraag of
het gewenst is nog verder in deze rich ting te gaan.
De maatschappelijke waarde van extra arbeidsaanbod is immers groot: het versterkt het draagvlak van
de verzorgingsstaat in een vergrijzende samenleving
en leidt tot een neerwaartse druk op de lonen en stimuleert zo de arbeidsvraag. Berekeningen van het
CPB (zie voetnoot 8) wijzen uit dat het basisinkomen
het arbeidsaanbod verlaagt als gevolg van zowel substitutie- als inkomenseffecten. Met name bijverdienende partners verlaten op grote schaal de arbeidsmarkt.
Dit staat haaks op de emancipatiedoelstelling.
Dit brengt ons op de nadelen van het verschuiven van de marginale wig van de lage naar de midden- en hogere inkomens. De theorie van de optimale belastingheffing, die de optimale afweging tussen
efficientie en gelijkheid analyseert, geeft aan dat het
in het algemeen de voorkeur verdient om hoge marginale tarieven vooral aan de onderkant van het loongebouw te leggen . Het verlagen van de marginale
tarieven aan de onderkant is namelijk uiterst kostbaar
voor de belastingopbrengsten. Bij gegeven marginale
7. Voor een formalisering, zie G.A. Akerlof, The economics
of ‘tagging’ as applied to the optimal income tax, welfare
programs and manpower planning, American Economic
Review, 1978, biz. 8-19
8. Zie N.E.M. Jager, F.F. Graafland en G.M.M. Gelauff, A
negative income tax in a mini welfare state: a simulation
with MIMIC, Onderzoeksmemorandum nr. 112, Centraal
Planbureau, maart 1994.
9. De economische effecten van het basisinkomen zijn zeer
gevoelig voor de veronderstelling met betrekking tot de
mate van herverzekering. Zie N.E.M. de Jager, Het basisinkomen: de utopie gekwantificeerd, ESB, 1994, biz. 416-419.
10. Zie A.L. Bovenberg, R.M. de Mooij en F. van der Ploeg,
Werkt een ‘Robin Hood’-beleid?, ESB, 1994, biz. 332-336.
11. Zie bij voorbeeld R. Kanbur, M. Keen en M. Tuomala,
Optimal nonlinear income taxation for the alleviation of income poverty, European Economic Review, 1994, biz. 16131632.
belastingtarieven in de rest van het loongebouw,
daalt de gemiddelde druk immers voor alle belasting-
der kwetsbaar voor fraude in de fiscaliteit . Het
wordt aantrekkelijker om via enkele bijverdiensten in
plichtigen boven het traject waarin het marginale ta-
het zwarte circuit een redelijk inkomen te verwerven.
rief wordt verlaagd. Bovendien worden aan de onderkant relatief weinig mensen getroffen door hoge
marginale tarieven.
De linkse variant last de prikkels aan om via scholing of andere inspanningen menselijk kapitaal op te
bouwen. Dit betreft met name de jongere generaties.
De hogere marginale tarieven gecombineerd met het
basisinkomen maken het immers minder aantrekkelijk om door te leren. Veel jongeren, die meestal relatief weinig middelen nodig hebben om in hun levensonderhoud te voorzien, zullen er voor kiezen om het
basisinkomen aan te vullen met wat kleinere, vaak
zwarte, baantjes. Op deze manier verkrijgen ze een
Kortere banen geven immers meer ruimte voor zwart
bijklussen. Bovendien kan men zich door middel van
het basisinkomen verantwoorden tegenover de fiscus. Verder zullen werkenden steeds minder bereid
zijn te betalen als ze zien dat het geld niet terecht
komt bij wie het werkelijk nodig heeft. Bovendien
lokt fraude meer fraude uit. Alleen een politiestaat
zal een dergelijke ontwikkeling kunnen voorkomen.
Door geen gebruik te maken van informatie over
de leefsituatie verslechtert de negatieve inkomstenbelasting de afruil tussen efficientie, rechtvaardigheid
en privacy. Bij het selecteren van informatie is het, in
overeenstemming met het ‘smoothing’ principe, beter
op meerdere paarden te wedden om te voorkomen
dat de overheid te kwetsbaar wordt voor fraude met
betrekking tot een soort informatie. Actief arbeidsmarktbeleid (dat wil zeggen ‘workfare’) kan ook een
belangrijke rol spelen bij het vergaren van informatie
over wie overdrachten werkelijk nodig heeft15.
hogere levensstandaard en meer vrije tijd dan hun
leeftijdgenoten die doorstuderen, een bedrijfsopleiding volgen, of banen bezetten in het witte circuit.
Deze ontwikkelingen bedreigen het belangrijkste kapitaalgoed in een kennisintensieve maatschappij: het
menselijk kapitaal en de werkdiscipline van de jongere generaties. Bovendien bestaat het gevaar van een
tweedeling tussen, enerzijds, degenen die afhankelijk
zijn van het basisinkomen en het zwarte circuit en
weinig werkdiscipline en menselijk kapitaal hebben
opgebouwd, en anderzijds, de hoger opgeleiden.
Door laaggeschoolden te helpen loopt men dus het
gevaar teveel laaggeschoolden te creeren en de accumulatie van menselijk kapitaal te remmen. De lage
participatiegraad aan de onderkant van de maatschappij heeft evenveel te maken met hoge reserveringslonen als een lage arbeidsproduktiviteit door een gebrek aan menselijk kapitaal. Andere nadelen van
Een belangrijk politick probleem is dat de hogere
overdrachtsuitgaven als gevolg van het basisinkomen
de collectieve uitgaven verdringen die van belang
zijn voor het in stand houden van ons nationale kapitaal: gezondheidszorg, onderwijs, infrastructuur, milieubeleid, enz. Met name de collectieve financiering
van de zorg en het onderwijs staan, vanwege de uiteenlopende produktiviteit in de zachte en de harde
sectoren, onder druk . Dit is een verdere bedreiging
hoge marginale tarieven zijn dat ze de marktwerking
voor de opbouw van menselijk kapitaal.
verstoren en het beleid gericht op meer loondifferentiatie doorkruisen12. Een laatste nadeel is dat hoge
marginale tarieven uitnodigen tot belastingfraude. Dit
brengt ons op het probleem van asymetrische informatie.
Veel van de mechanismen die het basisinkomen
kostbaar maken komen pas goed tot gelding op de
wat langere termijn. Het is dus waarschijnlijk dat het
basisinkomen in een later stadium relatief of absoluut
verlaagd moet worden, zeker wanneer de vergrijzing
de claims op de collectieve middelen doet toenemen.
Een verlaging van het basisinkomen zal gezien worden als een aantasting van verworven rechten, vooral
door degenen die niet voor een goede opleiding hebben gezorgd. Dit kan de politick op haar grondvesten doen schudden (denk aan de recente politieke
Asymmetrische inforniatie en privacy
Het fundamentele probleem voor herverdelingspolitiek is asymetrische informatie ten nadele van de
overheid over wie positieve overdrachten werkelijk
nodig hebben, en wie sterke schouders bezit om
deze overdrachten te financieren13. Om gestalte te
geven aan solidariteit is de overheid genoodzaakt
inbreuken te doen op de privacy. Solidarititeit en privacy staan op gespannen voet. In ons huidige stelsel
van sociale zekerheid gebruikt de overheid niet .alleen informatie over het inkomen maar ook over de
leefvorm, leeftijd, gezondheidstoestand en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt.
Het basisinkomen lost de privacy- en de informatieproblematiek verbonden aan solidariteit niet op,
maar verschuift ze naar de fiscaliteit. Bij een negatieve inkomstenbelasting is het aan de fiscus opgegeven inkomen de enige bepalende factor voor de afgedwongen solidariteit. Dit koppelt de band tussen
arbeid en inkomen niet alleen verder los, maar zet
ook een hoge premie op oneerlijkheid bij het opgeven van het inkomen en maakt de overheid bijzon-
ESB 1-2-1995
Politieke aspecten
12. Voor andere bezwaren van hoge marginale tarieven, zie
A.L. Bovenberg, R.M. de Mooij en F. van der Ploeg, op cit.,
1994.
13. Voor deze z.g. identificatieproblematie, zie onder andere A. Lindbeck, Overshooting, reform, and retreat of the
welfare state, De Economist, 1994, biz. 1-19.
14. Zie hiervoor ook J.B.M. Pierik, Van bodemvoorziening
naar basisinkomen?, ESB, 24 mei 1989, biz. 502-506.
15. Zie onder andere T. Besley en S. Coate, Workfare versus
welfare incentive arguments for work requirements in poverty alleviation programs, American Economic Review,
1992, biz. 249-261.
16. Dit is de z.g. ziekte van Baumol. Zie bij voorbeeld F.
van der Ploeg, De-industrialisatie en sociale cohesie. Een offensieve aanpak voor de ‘binnenlandse sector’, Socialisme
& Democratic, 1995, biz. 12-19; en M. Wilke, De wet van
Baumol en de collectieve-lastendruk, ESB, 25 januari 1995,
biz. 86-88.
rellen over de WAO, AOW, en de studiefinanciering).
Door bestaande gevallen dan grotendeels te ontzien
boeten toekomstige generaties voor de zonden van
de vaderen. De politick dreigt op deze manier nog
meer geobsedeerd te raken door herverdelingsvraagstukken, zodat nauwelijks meer aandacht besteed
kan worden aan andere belangrijke zaken.
De internationale gevolgen van het basisinkomen
zijn van groot belang: Nederland ligt nu eenmaal niet
aan de Stille Zuidzee. Het basisinkomen zal buitenlanders aantrekken. Men heeft immers na een bepaalde periode recht op het basisinkomen. Dit maakt het
moeilijker om politieke van economische vluchtelingen te scheiden en zet de verdraagzaamheid tegenover asielzoekers verder onder druk. Een ander internationaal probleem voor met name de linkse variant
van het basisinkomen is dat hoger opgeleiden en kapitaal aangemoedigd worden hun heil in het buiten-
land te zoeken.
Conclusie
De arbeidsmarktpositie van de laaggeschoolden
baart veel zorg. Het verminderen van armoedevallen
verdient daarom terecht hoge prioriteit. Het onvoorwaardelijke karakter van het basisinkomen maakt het
echter een bijzonder duur en slecht gericht instrument om het functioneren van de onderkant van de
arbeidsmarkt te verbeteren. De rechtse variant van
het basisinkomen is een schaamlap voor het verlagen
van de uitkeringen en het afkopen van de aandacht
voor kwetsbare groepen. Op deze manier lijden de
goeden onder de slechten en wordt de positie van de
kansarmen opgeofferd ten behoeve van de privacy
en de motivatie van degenen die niet willen maar
wel kunnen werken. De linkse variant loopt het gevaar het nationale kapitaal en daarmee het financiele
draagvlak voor het basisinkomen uit te hollen, alsmede het menselijk kapitaal van kwetsbare groepen verder aan te tasten.
In de praktijk zal het basisinkomen, als het er
ooit komt, tussen de linkse en de rechtse variant inzitten. Het basisinkomen is geen ‘free lunch’. Door van
minder informatie gebruik te maken dan het huidige
stelsel van sociale zekerheid verslechtert de afruil tussen efficientie en rechtvaardigheid. Bovendien lost
de negatieve inkomstenbelasting de fraude-, informatie- en privacyproblematiek die samenhangt met afgedwongen solidariteit niet op. In tegendeel, door.alleen informatie over het aan de fiscus opgegeven
verder door te snijden. Het basisinkomen geeft jongeren het verkeerde signaal.
Er zijn goedkopere instrumenten beschikbaar om
het reserveringsloon aan de onderkant van het loongebouw te verlagen, zoals bij voorbeeld het verhogen van het arbeidskostenforfait in samenhang met
het vervangen van de belastingvrije som door een
heffingskorting17. Een lager reserveringsloon maakt
de taak van uitvoeringsorganisaties van de sociale zekerheid eenvoudiger. In het verleden heeft ons land
teveel gelopen op het been van de uitvoeringsorganisaties van de sociale zekerheid om mensen aan de
onderkant te stimuleren aan het arbeidsproces deel
te nemen. Door het vrijwel ontbreken van een eigen
risico (dat wil zeggen nauwelijks een verschil tussen
het inkomen van werk en inactiviteit), het slecht functioneren van deze uitvoeringsorganisaties en het ontbreken van ‘workfare’, werd het probleem van moreel gevaar te groot.
Het basisinkomen loopt geheel op het andere
been: het geeft financiele prikkels in de vorm van
een eigen risico van 100 procent. Door geen gebruik
te maken van een actief arbeidsmarktbeleid, en ook
geen informatie te benutten over leefsituatie, gezondheid, en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt, geeft
het basisinkomen de poging om mensen te verzekeren tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid,
geheel op. Dit is onnodig en ongewenst. Het verdient de voorkeur over een breed front te opereren:
meer financiele prikkels (dat wil zeggen eigen risico’s), betere uitvoeringsorganisaties die op resultaat
afgerekend worden, een actief arbeidsmarktbeleid
(‘workfare’, klusjesbonnen, deregulering), lagere
werkgeverslasten en een betere aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven (leerrechten). Door op meerdere benen te lopen, verlichten we de druk op elk
been.
Lans Bovenberg
Rick van der Ploeg
inkomen te benutten, maakt de overheid zich kwetsbaarder voor fraude met betrekking tot het fiscale inkomen.
Sommige trends, zoals deregulering, individualisering en emancipatie, maken het basisinkomen aantrekkelijker. Andere trends, zoals de vergrijzing, de
milieuproblematiek, internationalisering en de noodzaak voor een meer kennisintensieve maatschappij,
compliceren het basisinkomen als alternatief voor het
huidige stelsel van sociale zekerheid. Nederland kan,
in het licht van grote maatschappelijke problemen zoals armoede, milieu, vergrijzing en migratie, het zich
17. Zie bij voorbeeld de voorstellen van de commissie-An-
niet veroorloven de band tussen arbeid en inkomen
driessen alsmede S. Duindam, De basisuitkering, ESB, 4 au-
gustus 1993, biz. 711-714.