Hervorming ecb goed voor prijsstabiliteit
Aute ur(s ):
Haan, J. de. (auteur)
Jong-A-Pin, R. (auteur)
De auteurs zijn b eiden verb onden aan de Faculteit Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. J.de.Haan@eco.rug.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4399, pagina 158, 4 april 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
monetair
Het hervormingsvoorstel van de ecb verdient steun. Bij een ongewijzigde machtsverdeling zou de prijsstabiliteit in gevaar kunnen
komen.
Met het oog op de uitbreiding van de eu heeft de Europese Centrale Bank voorgesteld om de grotere landen binnen de eurozone meer
invloed te geven in de raad van bestuur dan kleinere landen.
Het voorstel
De besluitvorming over het monetaire beleid in het eurogebied vindt plaats in de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ecb).
Hierin zitten de zes directieleden van de ecb en alle presidenten van de centrale banken van de twaalf landen uit het eurogebied. De stem
van elk raadslid telt even zwaar, ongeacht de omvang van het land waaruit het betreffende lid afkomstig is. De bestuursleden worden
namelijk niet geacht hun land te vertegenwoordigen, maar zich te richten op de primaire doelstelling van de ecb: prijsstabiliteit. De
aanstaande uitbreiding van de Europese Unie (eu) heeft geleid tot een discussie over hervorming van de ecb. Hieraan liggen twee
redenen ten grondslag. Ten eerste maakt uitbreiding van het eurogebied van twaalf naar mogelijk zevenentwintig landen de (op
consensus gebaseerde) besluitvorming binnen de raad van bestuur waarschijnlijk een stuk moeilijker. Ten tweede bestaat het gevaar dat
het beleid van de ecb zich niet meer richt op het eurogebied als geheel. Presidenten van nationale centrale banken van landen die niet
meer dan tien procent van het eurogebied uitmaken, hebben bij een ongewijzigde structuur namelijk de meerderheid van de stemmen in
de raad van bestuur van de ecb. In december 2002 presenteerde de ecb het voorstel om de structuur van de raad van bestuur te
hervormen1. Concreet ziet dit plan er als volgt uit: in de raad van bestuur hebben voortaan de zes directieleden van de ecb plus maximaal
vijftien nationale centrale bankpresidenten stemrecht. Deze vijftien stemmen worden ingevuld op basis van een roulatiesysteem. Indien
22 lidstaten of meer deelnemen aan de euro, zullen de vijftien stemmen komen uit drie verschillende groepen van landen. Deze groepen
worden samengesteld op basis van het bbp van een land (voor vijfzesde deel) en op basis van het totale aantal activa van alle monetaire
en financiële instellingen van een land (voor eenzesde deel). De eerste groep zal bestaan uit de vijf grote landen: Duitsland, Frankrijk,
Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Deze groep heeft vier stemmen. De tweede groep bestaat uit de daaropvolgende veertien
landen, die acht stemmen moeten delen. Uitgaande van het bbp in 2002 zijn dit België, Denemarken, Finland, Griekenland, Hongarije,
Ierland, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Tsjechië en Zweden. De overgebleven kleine landen (Bulgarije,
Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta en Slovenië) moeten drie stemmen delen. Zolang er nog geen 22 lidstaten
participeren, zijn er twee groepen: de grote vijf (met vier stemmen) en de rest (met elf stemmen). Zolang het vk niet toetreedt, maakt
Nederland deel uit van de eerste groep. Als het vk toetreedt, zakt ons land af naar de tweede groep en krijgt de president van de
Nederlandsche Bank minder stemrecht.
Problemen bij de uitbreiding
De uitbreiding van het eurogebied zal de besluitvorming binnen de raad van bestuur van de ecb waarschijnlijk op twee manieren
beïnvloeden2. Ten eerste zullen de besluitvormingskosten toenemen. De raad van bestuur zal bij een ongewijzigde structuur toenemen
van achttien tot drieëndertig leden als het aantal landen in het eurogebied stijgt tot 27. Andere, vergelijkbare centrale banken hebben
doorgaans een veel kleiner bestuur. Het vergelijkbare orgaan van de Amerikaanse Fed telt bijvoorbeeld twaalf leden. Het is aannemelijk
dat de besluitvorming over het monetaire beleid meer tijd zal vergen en moeizamer tot stand zal komen in een groter bestuur. Ten tweede
zal de discrepantie tussen het economische en politieke gewicht van de landen in het eurogebied toenemen. In de huidige situatie is de
politieke invloed (één stem in de raad van bestuur van de ecb) van de meeste landen groter dan hun economisch gewicht (aandeel in het
bbp van het eurogebied). Het aantal landen waarvoor dit geldt, zal sterk toenemen na de uitbreiding.
Eigen land eerst
Het uiteenlopen van politiek en economisch gewicht in de besluitvorming van de ecb hoeft geen probleem te vormen zolang de nationale
bankpresidenten zich niet laten leiden door landsbelangen. Het is echter aannemelijk dat de economische situatie van een land wel
degelijk een rol speelt in het stemgedrag van de bankpresidenten. Zowel voor de Duitse als de Amerikaanse centrale bank is gebleken
dat economische ontwikkelingen in de regio waar de centrale bankiers vandaan komen sterk van invloed zijn op hun stemgedrag3. Was
de inflatie in hun regio bovengemiddeld, dan stemden de presidenten van regionale centrale banken sneller voor een renteverhoging.
Indien de werkloosheid in hun gebied hoger dan gemiddeld was, dan stemden ze eerder voor een versoepeling van het monetaire beleid.
Wanneer binnen de raad van bestuur de centrale bankiers zich eveneens laten leiden door de economische ontwikkelingen in hun eigen
land en er bovendien sprake is van sterk uiteenlopende economische ontwikkelingen, bestaat het gevaar dat de ecb zich onvoldoende
richt op prijsstabiliteit in het eurogebied als geheel. Het monetaire beleid van de ecb zal dan namelijk relatief meer gericht zijn op landen
met een klein aandeel in het bbp van het eurogebied. De kans is groot dat juist kleine landen een economische ontwikkeling vertonen die
afwijkt van die in de grote landen. Ook de afgelopen jaren was dat het geval. Het beloop van de conjunctuur in landen als Ierland,
Finland en Nederland week bijvoorbeeld sterk af van die in grote landen als Duitsland en Frankrijk. Volgens Hans-Werner Sinn heeft de
ecb de rente in 2001 te laat en te weinig verlaagd, omdat een aantal landen in de periferie van het eurogebied op dat moment een inflatie
hadden die een renteverlaging onmogelijk maakte4.
Economische heterogeniteit neemt toe
De economische heterogeniteit in het eurogebied zal bovendien toenemen na de uitbreiding. De mate waarin landen economisch van
elkaar verschillen, hangt af van de fase van de conjunctuurcyclus waarin landen verkeren, alsmede van hun economische ontwikkeling.
Verschillen in conjunctuurcycli kunnen ontstaan doordat landen worden getroffen door zogenoemde asymmetrische schokken, dat wil
zeggen schokken die slechts één of enkele landen treffen. Symmetrische schokken kunnen echter ook leiden tot verschillen in
conjunctuurcycli, bijvoorbeeld omdat nationale beleidsmakers verschillend kunnen reageren op deze schokken of omdat de economische
ontwikkeling van landen uiteen loopt. Op dit moment is het reële inkomen per capita in transitielanden lager dan in de huidige
eurolanden. Indien de arbeidsproductiviteit van verhandelbare goederen in transitielanden sneller toeneemt dan in de huidige
eurolanden, wat vanwege een catching-up proces zeer aannemelijk is, zullen deze landen een structureel hogere inflatie hebben dan de
huidige eurolanden (het zogenoemde Balassa-Samuelson effect). Er bestaat dan een gerede kans dat de rente die nieuwe lidstaten
wenselijk achten, niet overeenkomt met de rente die voor het grootste deel van het eurogebied optimaal is.
Evaluatie ecb-voorstel
In hoeverre komt het hervormingsvoorstel van de ecb tegemoet aan de geschetste problemen? Berekeningen van Berger, De Haan en
Inklaar laten zien dat in het ecb-voorstel gemiddeld ruim 73 procent van het eurogebied in de raad van bestuur van de ecb is
vertegenwoordigd5. Het minimum (maximum) percentage van het bbp van het eurogebied dat is vertegenwoordigd bedraagt 61 procent
(85 procent). Zelfs in het meest ongunstige roulatiescenario is dus altijd een ruime meerderheid van het eurogebied vertegenwoordigd. In
dit opzicht scoort het voorstel dus goed. Vanuit het oogpunt van besluitvormingskosten is een raad van bestuur van 21 leden misschien
aan de hoge kant. Het is te hopen dat alleen presidenten van nationale centrale banken met stemrecht ook spreekrecht hebben in
vergaderingen van de raad van bestuur van de ecb. Anders gaan de vergaderingen wellicht erg lang duren.
Conclusie
Het ecb-voorstel vermindert de besluitvormingskosten enigszins en brengt het economische gewicht van deelnemende landen meer in
overeenstemming met hun invloed in het besluitvormingsproces. Het verdient daarom brede steun.
1 Zie ECB persbericht, Governing Council prepares for enlargement, 20 december 2002. (www.ecb.int).
2 Zie H. Berger, J. de Haan en R. Inklaar, Restructuring the ECB, te verschijnen in: H. Berger, T. Moutos en H.W. Sinn, Managing the EU
enlargement, MIT Press, Cambridge (Mass.), 2003.
3 Zie H. Berger en J. de Haan, Are small countries too powerful within the ECB?, Atlantic Economic Journal, jrg. 30, september 2002, blz.
1-20 en E. Meade en D.N. Sheets, Regional influences on U.S. monetary policy: some implications for europe, London, LSE, Centre for
Economic Performance, discussion paper nr. 523, maart 2002.
4 H.W. Sinn, Chancellor Schröder’s “steady hand” must act now, Ifo Viewpoint, nr. 29, 8 november 2001.
5 H. Berger, J. de Haan en R. Inklaar, op. cit., 2003.
Copyright © 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)