Ga direct naar de content

Gids voor de toekomst

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 4 2003

Gids voor de toekomst
Aute ur(s ):
Terhal, P. (auteur)
De auteur is verb onden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Terhal@antenna.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4399, pagina 152, 4 april 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
tinbergen

Wat kunnen we vandaag leren van de lessen van Tinbergen over wetenschap en maatschappij?
In 1979 werd Jan Tinbergen, op 67-jarige leeftijd, uitgenodigd om deel te nemen aan de artikelen-serie Recollections from
1
professional experiences welke verscheen in het tijdschrift Banca Nazionale del Lavoro Quarterly Review . De bedoeling van de serie
was dat beroemde economen zouden reflecteren op hun werk, en uit die reflectie lessen zouden destilleren. Tinbergen eindigt zijn
stuk met een krachtige conclusie, waarin hij enkele richtlijnen voor wetenschappelijk werk formuleert. Bij gelegenheid van de
viering van Tinbergens geboortedag past een nadere beschouwing van die richtlijnen. Hebben zij nog betekenis voor de toekomst van
de economische wetenschap? Is Tinbergen nog een goede gids?
Gedragsregels
Tinbergen houdt aan zijn vakgenoten de richtlijnen voor in de vorm van gedragsregels:
» » probeer dogmatisme en subjectiviteit te minimaliseren;
» » blijf zo dicht mogelijk bij de empirische gegevens;
» » werk in interdisciplinaire teams;
» » kies die gebieden die relevant zijn voor de meest dringende vraagstukken, te weten het organiseren van een vreedzame wereld, het
versterken van solidariteit met degenen die in armoede leven en het rekening houden met toekomstige generaties.
Hoe gaf Tinbergen in zijn werk zelf hieraan gestalte en wat is de relevantie ervan voor vandaag?
Dogmatisme en subjectiviteit
Dat wetenschappelijk onderzoek methodologisch zoveel mogelijk vrij moet zijn van dogmatisme, wordt als vanzelfsprekend geaccepteerd.
Tinbergen gaat echter verder. Voor hem staat er meer op het spel dan een correcte methodologie. Wetenschap moet instrument worden
om te zoeken naar waarheid, maar niet in de steriele gedaante van ‘waardevrijheid’. Tinbergen wil het maatschappelijke debat door een
wetenschappelijke benadering op een hoger niveau brengen, zodat meningsverschillen op niet-conflictueuze manier ‘oplosbaar’ worden.
In de donkerste dagen van de Koude Oorlog werkt Tinbergen aan de ‘optimale orde’ en aan de convergentietheorie, als alternatief voor
de confrontatie tussen kapitalisme en communisme als elkaar bestrijdende sociale organisatievormen. Ook zijn argumenten voor het
democratisch socialisme als beste maatschappijvorm, en voor de mogelijkheid van interpersonele nutsvergelijking, zijn in
wetenschappelijke vorm gegoten. Daardoor zijn ze objectief bespreekbaar en eventueel toetsbaar.
Convergentie
Nu de grote ideologische confrontatie tussen kapitalisme en communisme tot het verleden behoort, is het onbevangen onderzoek naar
de “beste orde”, dat Tinbergen zo bezig hield, juist van belang én beter mogelijk. De grote mondiale conflictstof heeft zich inmiddels wel
verplaatst naar een snel breder wordende kloof tussen arm en rijk, soms onnauwkeurig aangegeven met Noord en Zuid. Sommige
gepolariseerde discussies rond structurele aanpassingsprogramma’s in vele ontwikkelingslanden zijn heel onvruchtbaar gebleken.
Botsende interpretaties van globalisering onderstrepen het belang van niet-ideologisch gekleurd onderzoek.
Dicht bij de empirische gegevens blijven
Nauw verbonden met Tinbergens afkeer van dogmatisme is zijn aandacht voor de empirie. Hij houdt niet van theoretische
bespiegelingen, die teveel los staan van de werkelijkheid. Komend uit de natuurkunde hecht Tinbergen vooral betekenis aan ‘meting’ als
de methode bij uitstek om vast te stellen of een theorie klopt. De door hem ontworpen econometrische modellen vormen een doorbraak
voor het wetenschappelijk verklaren van economische conjunctuurcycli. Voor dit werk ontvangt hij dan ook de eerste Nobelprijs in de

economie, gedeeld met Ragnar Frisch. Een modern economist heeft aan cijfers geen gebrek, en evenmin aan statistische en technische
methoden. Zijn rekentuig is bovendien oneindig veel machtiger dan de rekenlineaal waarmee Jan Tinbergen in de dertiger jaren de
coëfficiënten van zijn econometrische vergelijkingen schatte. Overvloed aan kwantitatief materiaal en overmacht aan rekencapaciteit
kunnen echter dieper inzicht in de economie soms belemmeren, vanwege theoretische oppervlakkigheid. Het gemak waarmee rekentuig
kan worden losgelaten op de massa’s kwantitatieve gegevens maakt dat men aan het empirische materiaal niet de juiste vragen weet te
stellen. Stellig is Tinbergen daarbij nog altijd een uitstekende gids, vanwege de glasheldere vraagstellingen waardoor hij zich liet leiden
om essentële economische verbanden beter te begrijpen.
Interdisciplinariteit
Tinbergen bekent dat het hem pas tegen het einde van zijn carrière in 1970 helemaal duidelijk wordt hoeveel er schort aan communicatie
tussen economisten onderling en ook tussen economisten en andere wetenschappers. Maar Tinbergen was ook enigszins veeleisend ten
aanzien van andere wetenschappen. Waar hij meende dat andere wetenschappen een belangrijke bijdrage konden leveren voor een
vraagstuk dat hem bezig hield, verwachtte hij van hen heldere concepten, empirische gegevens, liefst in kwantitatieve vorm en theoriëen
die oplossingsgericht waren. In zekere zin kent Tinbergen een leidende rol toe aan de economie in het interdisciplinaire werk dat hem bij
uitstek voor ogen staat, namelijk het in kaart brengen van een “betere samenleving”. Tinbergen benadrukt echter tegelijk sterk de
noodzaak van interdisciplinariteit. Hij heeft dat onder andere in zijn werk rond milieu en vrede nagestreefd in concrete
samenwerkingsverbanden. De meest urgente vraagstukken zijn nu eenmaal transdisciplinair van karakter. Belangrijk voor de toekomst
van de economie-beoefening is zijn suggestie dat interdisciplinariteit misschien nieuwe vormen van opleiding vergt.
Meest dringende vraagstukken
Het intrigeert velen hoe een eminent wetenschapper en Nobelprijswinnaar als Tinbergen zo ‘waarden-georiënteerd’ bezig kon zijn.
Tinbergen zou zo’n vraag waarschijnlijk in verband brengen met het ontstaan van wetenschap. In een interessant artikel uit 1989, getiteld
“The birth of new disciplines and its role in teaching science” schetst Tinbergen twee wegen waarlangs wetenschappen geboren
worden2. De eerste manier is doordat er maatschappelijke behoeften zijn, die als het ware van buitenaf de impuls leveren. De tweede
manier is doordat er binnen een bestaand geheel van wetenschappelijke kennis sprake is van een schijnbare inconsistentie, een paradox,
die van binnenuit drijft tot verder onderzoek. Als het gaat om de eerste categorie – wetenschap die zich richt op maatschappelijke
behoeften of noden – gaat Tinbergens sterke voorkeur uit naar ‘constructieve’ studies. Men kan eindeloos de vicieuze cirkels trachten te
ontrafelen, die de maatschappij gevangen houden in een belabberde situatie. Tinbergen spreekt over de ingewikkelde dynamische
vergelijkingen van een ineenstortende brug. Zijn interesse gaat daarentegen uit naar virtuele cirkels van causaliteit die iets positiefs tot
stand brengen: de eenvoudige statica van een solide brug.
Organiseren van een vreedzame wereld
Tinbergen was principiëel dienstweigeraar. Strijd tegen oorlog en strijd tegen armoede waren vanuit zijn gezichtspunt nauw met elkaar
verbonden. Het tegengaan van de vicieuze cirkels waarmee gebrek en geweld op elkaar inwerken, is een grondthema van zijn werk.
Tinbergen wil de economie, de wetenschap van het (verlichte) eigenbelang, mobiliseren voor wat hij noemt “een leefbare aarde”. Alleen
een leefbare aarde kan een vreedzame aarde zijn. Inzake het vraagstuk van oorlog en vrede zijn in Tinbergens geschriften drie
kerngedachten te onderscheiden. Op de eerste plaats spreekt Tinbergen over oorlog als ‘macro-criminaliteit’. Ineens wordt met ‘vijanden’
gedaan (doden, verminken, vernietigen) wat iedere beschaafde samenleving haar burgers verbiedt. Op de tweede plaats acht hij het
oorlogsgevaar zo groot dat het organiseren van de vrede voor hem een bijna absolute prioriteit krijgt. Zo begint hij zijn rede bij de
aanvaarding van de Erasmusprijs met het beeld van een gevaarlijke verkeerssituatie3. Een auto dreigt te slippen. Op zo’n moment, aldus
Tinbergen, is voor de bestuurder maar een heel klein stukje kennis werkelijk relevant, namelijk hoe te handelen bij slipgevaar. Welnu, op
dit ogenblik is voor de mensheid het meest urgent, hoe de vrede te organiseren. Alle andere kennis is, zo bezien, irrelevant.
Oproep aan de economisten
Op de derde plaats roept Tinbergen economisten krachtig op om op basis van hun professie een compleet nieuwe houding ten opzichte
oorlog en vrede in te nemen. In zijn boek Lessons from the past schrijft hij dat reeds aan het begin van de twintigste eeuw een situatie
was ontstaan waarin de gevolgen van een oorlog alle economische waarden die normaal bij het voeren van economische politiek aan de
orde komen, overtreffen4. Hij acht het dan ook al lang de plicht van economen om vraagstukken van oorlog en vrede binnen hun
vakgebied te betrekken: “Met andere woorden: in plaats van de oorlog als een buiten-economisch doel te aanvaarden, zou men hem
moeten hebben beschouwd als een binnen de economie vallend middel, en wel een middel dat oneindig veel slechter is dan de ergste
zonden tegen traditionele economische inzichten. In onze leerboeken zou betoogd moeten zijn, wat oorlog betekent als een vernietiger
van welvaart en hoe effectief, van economisch gezichtspunt, verschillende methoden tot het voorkomen van oorlogsgevaar zijn”. Hij
werkt dit later uit in Wapens en welzijn5. In 1990 richt hij op 87-jarige leeftijd, in overleg met en op aansporing van Amerikaanse collega’s
de Vereniging voor Economie en Vrede op (zie elders in dit nummer).
Versterken van solidariteit met degenen die in armoede leven
Voor Tinbergen is het ontwerpen van een ‘optimale’ maatschappij niet een abstract socialistisch ideaal, maar een concrete taak, waartoe
hij zich geroepen voelt vooral door de ontelbaren die in armoede leven. Dit geldt voor zijn vroegere econometrisch werk tijdens de grote
depressie en zelfs nog meer voor zijn latere internationale advieswerk, bijvoorbeeld als voorzitter van de United Nations Committee for
Development Planning. Vooral sinds zijn eerste bezoek aan India in de vijftiger jaren is “solidariteit met degenen, die in armoede leven”
voortdurend in zijn hart en zijn gedachten. Versnelde economische ontwikkeling ziet hij als weg. Hij blijft tot het einde van zijn leven zijn
intellectuele energie richten op ontwikkelingsvraagstukken, zowel in hun internationale aspecten (handel, hulp) als nationale
(werkgelegenheid, onderwijs, milieu). Ondanks vele teleurstellingen is Tinbergen nooit teruggekomen op zijn overtuiging dat de strijd
tegen de armoede met succes gevoerd kan worden. De geschiedenis heeft hem geen ongelijk gegeven. Toen Tinbergen India bezocht,
was de leeftijdsverwachting in dat land niet veel meer dan dertig jaar; thans is zij – ondanks de grote armoede – ongeveer zestig jaar.
Natuurlijk is sindsdien het begrip ‘ontwikkeling’ aanzienlijk verrijkt, onder andere door het baanbrekende werk van Amartya Sen. Maar
verdelingsvraagstukken worden in alle discussies en onderzoek over globalisering nog steeds sterk verwaarloosd, juist door economen.
Tinbergens voortdurend zoeken naar wegen om tot een betere verdeling te komen is meer dan ooit actueel.

Rekening houden met toekomstige generaties
Het lot van toekomstige generaties hangt af van wat er nu gebeurt. Daarom moeten we handelen op een verlichte manier, dat wil zeggen
rekening houdend met de effecten op langere termijn. Tinbergen richt zich daarbij vooral op de politiek. Goed regeren is vooruitzien.
Wetenschappers hebben ten aanzien van de politiek een cruciale rol te vervullen. Zij moeten een verantwoordelijk perspectief op de
toekomst helpen ontwerpen. Zij moeten met hun kennis van zaken de vooroordelen en bekrompenheid helpen bestrijden die mensen, en
niet in het minst politici, te klein doen denken, kortzichtig in ruimte en in tijd. In de huidige wereld kan regeren op een aantal terreinen niet
overgelaten worden aan individuele souvereine staten. In het rapport Reshaping the international order staan vormen van wereldbestuur
uitgewerkt6. Vlak voor zijn dood herhaalt Tinbergen in Global governance for the twenty first century7, dat een vorm van wereldregering
noodzakelijk is, onder andere in de vorm van een wereldpolitiemacht en een wereldschatkist.
Tinbergen als gids
Is Tinbergen nog een goede gids? Sommigen zijn geneigd onderscheid te maken tussen Tinbergen als wetenschapper en Tinbergen als
idealist. Tinbergens wetenschappelijke oeuvre is uitzonderlijk. Tinbergens idealen voeren te ver. Een gids wijst een begaanbare weg.
Tinbergen als idealist wijst ons een weg die gaat voorbij de horizon van onze mogelijkheden. Met wat nuanceringen hier en daar is dat de
opvatting van niet weinig vakgenoten. Ik denk dat er twee redenen zijn om deze wijze van beoordeling van Tinbergen af te wijzen. De
eerste reikt Tinbergen zelf aan in de slotwoorden van Global governance for the twenty first century: “Sommige van deze voorstellen zijn
zonder twijfel vérgaand, en liggen voorbij de horizon van de huidige politieke mogelijkheden. Maar de idealisten van vandaag blijken
vaak uiteindelijk de realisten van morgen te zijn”. Op de tweede plaats gaan we met een scherp onderscheid tussen Tinbergen als
wetenschapper en Tinbergen als idealist voorbij aan een heel eigen aspect van zijn economie-beoefening, zijn aandacht voor een
potentiële betere werkelijkheid. In zijn ogen moet wetenschap het web van wetmatigheden dat een verkeerde situatie bestendigt op een
dusdanige manier onderzoeken, dat men zich vooral richt op de voorwaarden waaronder deze wetmatigheden hun geldigheid verliezen.
Het scheppen van die voorwaarden betekent kans op verbetering8. Het onderzoek naar de betreffende voorwaarden moet veelal
interdisciplinair zijn. Deze fundamentele keuze voor een wetenschap, die programmatisch geïnteresseerd is in verbetering, is een van de
meest eigen aspecten van Tinbergens loopbaan. Het ware te wensen dat vele beoefenaren van de economische wetenschap zich nog
door hem laten inspireren én gidsen.

1 J. Tinbergen, Recollections from professional experiences, Banca Nazionale del Lavoro Quarterly Review, nr. 131, december 1979, blz.
331-360.
2 J. Tinbergen, The birth of new disciplines and its role in teaching science, in: Universiteit en Hogeschool, jrg. 36, september 1989.
3 Toespraak van Prof. dr. Jan Tinbergen bij de uitreiking van de Erasmusprijs, Ontwikkelings-serie, jaargang II, nr. 3, in: Internationale
Spectator, jrg. 21, 1967, blz. 1241-1251.
4 J. Tinbergen, Lessons from the past, Elsevier Publishing Company, Amsterdam, 1969.
5 Ingekorte vertaling van: J. Tinbergen en D. Fischer, Warfare and Welfare, Wheatsheaf Books, uitgegeven door Novib, Den Haag, 1987.
6 J. Tinbergen e.a., Reshaping the international order, E.P. Dutton, New York, 1976.
7 UNDP, Human Development Report, Washington, 1994.
8 Methodologische achtergronden van deze benadering komen aan de orde in P. Terhal, World Government: Utopia, Nightmare or
Necessity, paper gepresenteerd bij het Development Economics Seminar, Erasmus Universiteit Rotterdam, 6 juni 1997.

Copyright © 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur